| |
| |
| |
• Josine Opmeer
Standplaats: Leeds
Elke avond zo'n drie kwartier mei de bus naar huis, een reis van ongeveer tien Engelse mijlen. Erg vind ik het niet, want even voorbij Bramhope gaat de dubbeldekker met een vaartje de hoek om; het uitzicht dat je dan hebt is onbeschrijfelijk. Tot aan Otley kijk je uit over het ‘Wharfedale’, een van de vele rivierdalen in de Yorkshire Dales. Die terugreis verveelt nooit, het uitzicht is door de wisselende invloeden van mist, regen en zonneschijn immers elke dag anders.
Bovenstaande introductie moet voor velen iets weg hebben van een beschrijving uit een toeristische brochure. Niets is minder waar, het is simpelweg het landschap dat ik elke dag aanschouw op weg naar mijn werk en weer terug naar huis. Het is de plek waar ik zo'n vijf jaar geleden door toeval ben terechtgekomen. Wat ik doe? Ik werk voor het International Medieval Institute in Leeds, West Yorkshire. Waar ik woon? Otley, een knus, typisch Engels marktplaatsje in het ‘Wharfedale’. Al sinds de excursie die ik jaren geleden eens voor de afdeling Middeleeuwse Geschiedenis in Utrecht naar Yorkshire had georganiseerd, droomde ik ervan ooit eens in Engeland te gaan wonen, niet vermoedend dat dit enkele jaren daarna ook daadwerkelijk zou gaan gebeuren. Al was mijn voorstelling daarvan toen wellicht veel romantischer dan de werkelijkheid.
| |
De grote overtocht
In de zomer van 1995 werd ik thuis in Utrecht opgebeld door een zekere dr. Simon Forde, die zich voorstelde als de directeur van het International Medieval Institute (IMI). Hij was op werkbezoek in Nederland en wilde graag eens met me spreken over een post die nog opgevuld moest worden binnen het IMI. Het ging om een ‘Congress Administrator’ voor het International Medieval Congress (IMC), dat in 1994 in het leven was geroepen. Hoe hij bij mij terechtkwam? Ik had wel een vermoeden. Mijn collega Albert de Leeuw, die aan het eerste IMC had deelgenomen, had mij er al verschillende malen op attent gemaakt dat ze in Leeds iemand zochten voor de congresorganisatie. Het leek hem wel iets voor mij. Ik was er toen eerst niet op ingegaan. Het leek me niets, zomaar alles achter te laten om te gaan werken in een vreemd land. Bovendien was ik nog veel te druk met mijn studie en mijn werk als student-assistent aan de Universiteit Utrecht.
| |
| |
1. De ruïne van het cisterciënzerklooster Kirkstall Abbey, daterend uit de dertiende eeuw, ten westen van Leeds.
Maar ja, nu hing de directeur van het IMI zelf aan de lijn om zo maar met mij een gesprek te voeren. In alle opwinding stemde ik toe. We zouden elkaar de volgende dag ontmoeten in café Lof en aan het Domplein. Het werd een lang gesprek waarin Simon me van alles uit de doeken deed over het IMI en de projecten die ze organiseerden en ik in mijn beste Engels vertelde over de werkervaring die ik had opgedaan als student-assistent en wat ik zo leuk vond aan middeleeuwse studies. Dezelfde avond belde hij terug met de mededeling dat als ik geïnteresseerd was, ik in Leeds mocht komen werken en of ik alsjeblieft binnen een week kon beslissen. Er was haast bij: het volgende congres stond immers al binnen enkele weken voor de deur. Kon ik mooi alvast meedraaien en met mijn eigen ogen aanschouwen wat het allemaal precies inhield. Je kunt je de paniek en opwinding die dit alles met zich meebracht wel voorstellen. Wat moest ik doen? Zo'n kans kreeg ik vast niet nog een keer. Het betekende wel dat ik alles wat mij dierbaar was, moest achterlaten; vrienden, familie, geliefde. Na een paar slapeloze nachten en veel overleg, nam ik het besluit: ik zou de baan aannemen. Het was een contract voor een jaar, dus wat had ik te verliezen. Werken voor het IMI, dat klonk toch aardig. Mijn toekomst lag aan de overkant van de Noordzee.
Alles werd voorbereid voor mijn vertrek; het flatje aan de Van Heukelomlaan onderverhuurd, een grote koffer met de belangrijkste spullen ingepakt, de boot van Rotterdam naar Hull geboekt: ik kon vertrekken. Inmiddels was ook het probleem van een onderkomen in Leeds opgelost. Ik had het geluk dat professor Ian Wood een jaar met studieverlof ging, naar Nederland nog wel, en dus kon ik mooi op zijn huis in Otley ‘passen’. De grote overtocht kon beginnen. En zo vertrok ik op 8 juli 1995 naar Leeds om er tot nu toe niet meer van terug te keren.
| |
Een nieuwe omgeving
De eerste weken in Yorkshire vielen niet mee. Ik kende niemand, moest opeens met Engels of Yorkshire sprekende collega's aan de slag en woonde in
| |
| |
een vreemd huis. Gelukkig bleek ik leuke buren te hebben die me langzaam maar zeker de Engelse manier van leven bijbrachten. Op het eerste gezicht lijken Engelsen in hun manier van doen niet veel anders dan Nederlanders, maar dat is bedrog. Het heeft bijvoorbeeld enige maanden geduurd voordat het lukte om niet alles wat ik dacht direct te zeggen. Je moet je ideeën, vooral als die veranderingen inhouden, heel subtiel en met veel omhaal te berde brengen. Doe je dat niet dan voelen mensen zich persoonlijk aangevallen en gaan ze heel raar reageren. Omgekeerd duurde het ook een tijdje voordat ik de juiste boodschap kon ontcijferen uit de woordenstroom van anderen die mij duidelijk wilde maken dat ik iets had gedaan waar zij het niet mee eens waren. Al met al maakte dit samenwerken soms heel moeilijk.
Andere gewoonten die je als buitenlander snel oppikt zijn onder andere het netjes achteraansluiten in de rij in de winkel en als je wacht op de bus, het zeggen van ‘ta love’, links rijden, en het drinken van pinten ‘bitter’. Het in de rij staan voor de bus wordt hier zeer serieus genomen. Mensen kijken verontwaardigd op als je vóór hen in de bus probeert te stappen, terwijl je later aan kwam lopen. Een keer stond ik als eerste in de rij, maar ik gaf mijn plaats in het bushokje aan een oudere dame. Toen de bus arriveerde stapte niemand in, men bleef rustig staan. Ik begreep er niets van totdat iemand mij erop attent maakte dat iedereen op mij wachtte; ik stond hier immers als eerste. Tegenwoordig ben ik zo aan dit gebruik gewend geraakt dat ik op bezoek in Nederland hetzelfde doe. Denk maar niet dat je dan in de bus komt.
Na zo'n vijf jaar Yorkshire moet ik zeggen dat ik me hier aardig thuis voel. Ik ben volledig ingeburgerd in Otley, waar ik na dat eerste jaar ben blijven wonen. Ik heb veel interessante mensen ontmoet en, wat het belangrijkste is, het werk dat ik doe is ontzettend leuk.
| |
Werken voor het International Medieval Institute
Mijn eerste kennismaking met het IMI was een schok. Ik had een enorm groot kantoor verwacht met tientallen werknemers en vele computers. Er werd daar immers de beroemde International Medieval Bibliography geproduceerd en daar had je naar mijn idee toch een massa mensen voor nodig. Het kantoortje waar ik binnen kwam, was van middelmatige grootte; er werkten nog geen twaalf mensen. Drie daarvan zouden met mij het team voor het IMC gaan vormen.
In de vijf jaar dat ik nu voor het IMI werk, is het IMC uitgegroeid tot een van de belangrijkste congressen op het gebied van middeleeuwse studies in Europa. Elk jaar weer trekken zo'n 1300 mediëvisten naar Leeds. Het is een enorme onderneming geworden die het hele jaar door om een intensieve organisatie vraagt. Alles moet tot in de puntjes geregeld zijn voordat de belangrijke week in juli aanbreekt. Elk detail dat over het hoofd gezien wordt, kan voor een complete ramp zorgen, ook al is dat van buitenaf gelukkig niet altijd waarneembaar.
Veel mensen begrijpen niet wat ik nou het hele jaar doe. Het congres is toch elke keer hetzelfde? Dat is een groot misverstand. Ieder jaar pik je weer dingen op die je het jaar ervoor over het hoofd had gezien en ook het wetenschappelijke programma verandert natuurlijk van jaar tot jaar.
| |
| |
| |
Het congresprogramma
Als ‘Congress Administrator’ ben ik, behalve voor de dagelijkse correspondentie met de deelnemers, verantwoordelijk voor de organisatie van diverse onderdelen van het congres. De meest uitdagende taak is wel de coördinatie van het wetenschappelijke programma. Het valt niet mee om zo'n driehonderd sessies naast elkaar te programmeren zonder dat er ‘clashes’ (het samenvallen van dezelfde soort onderwerpen) voorkomen. Veel mensen zullen denken: voor programmeren heb je toch een computer? Dat is waar, maar de computer kan nog steeds niet voor je denken, laat staan alle titels van voordrachten interpreteren. Ik kan hier niet het hele proces van een programma samenstellen uit de doeken doen, maar ik zal proberen een tipje van de sluier op te lichten.
Elk jaar in augustus en september stromen de individuele papers en sessies binnen. Uit de individuele papers probeer ik zo goed en kwaad als het kan, groepjes van drie samen te stellen die eventueel een sessie kunnen vormen. Dit lukt niet altijd vanwege de uiteenlopende onderwerpen. Ik kan soms dagen met stapeltjes ‘papers’ om me heen zitten, puzzelend over de perfecte combinaties. Ik kom er niet altijd uit, maar gelukkig hebben we een programmacommissie, van zo'n 30 specialisten uit diverse disciplines, die alles nog eens doorneemt, soms mijn voorstellen verandert, maar gelukkig vaak mijn keuzen goedkeurt en ‘sexy’ titels voor deze samengestelde sessies bedenkt. Vervolgens neem ik alle
2. Het programmaboekje van het I(nternational) M(edieval) C(ongress) in Leeds, gehouden van 10 t/m 13 juli 2000.
| |
| |
binnengekomen sessies, inclusief de samengestelde sessies, een paar keer door en verdeel ik ze onder in verschillende categorieën (zogenaamde ‘strands’) die alle disciplines binnen de mediëvistiek vertegenwoordigen. Daarna kan ik eindelijk aan de slag met de daadwerkelijke programmering van de sessies. Ik teken en knutsel een gigantisch rooster in elkaar met daarop alle dagen, tijden, strands en een heleboel nummers. Vervolgens krijgen de sessies daar één voor één een plaatsje, terwijl ik constant de opmerkingen die ik bij elke sessie heb gemaakt controleer. Geregeld stuur ik een e-mail aan de verschillende commissieleden met kreten om hulp. Na een week is dit werk gedaan en kan ik heel even opgelucht ademhalen voordat alles in het programmaboek wordt opgenomen.
Mijn andere taken zijn gelukkig iets ontspannender van aard. Zo organiseer ik onder andere de concerten, theatervoorstellingen en excursies. Vooral het bedenken van de excursies is erg leuk. Het graafschap Yorkshire heeft voor de mediëvist veel te bieden. Er zijn in de nabije omgeving van de universiteit enkele prachtige kastelen, interessante oude kerkjes, en cisterciënzer abdijen, waaronder Kirkstall Abbey in Leeds zelf.
Al met al vormt het leven als congresorganisator een druk bestaan. Het is keihard werken, het hele jaar door. De mooiste tijd van het jaar is als het congres is afgelopen en je uitgeput maar voldaan een week kunt gaan slapen.
| |
De toekomst
Of ik hier ooit wegga? Voorlopig heb ik het nog steeds naar mijn zin, al ben ik natuurlijk zeker niet van plan om mijn hele leven het IMC te blijven organiseren. Dat lijkt me eerlijk gezegd ook niet zo gezond. Mijn drukke baan betekent helaas wel dat ik voor onderzoek niet zoveel tijd heb. Af en toe geef ik wel eens een lezing en probeer zo toch nog een beetje bij te blijven.
Ik denk dat ik best in Engeland zou willen blijven wonen. Ik voel me er thuis. Ik kijk af en toe wel eens in de kranten (ook de Nederlandse) voor een andere baan, maar het zal moeilijk zijn werk te vinden dat, net zoals nu op het IMI, het wetenschappelijke met het praktische combineert. Graag zou ik mijn kennis van de middeleeuwse geschiedenis willen blijven gebruiken bij het werk dat ik doe, maar in dit soort dingen heb je het niet altijd voor het zeggen.
Het International Medieval Institute is onderdeel van de Universiteit van Leeds: International Medieval Institute, University of Leeds, Parkinson 1.03, Leeds LS2 9JT, tel +44 (113) 233-3616. De komende International Medieval Conferences vinden plaats van 9-12 juli 2001 (met als thema ‘Familia en Domus’) en van 8-11 juli 2002 (met als thema ‘Exile’).
|
|