Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
• Mayke de Jong
| |
De NavigatioToen ik in 1987 in Utrecht arriveerde, kreeg ik van Wim Gerritsen als welkomstgeschenk een tentoonstellingscatalogus cadeau die hij het jaar daarvoor had samengesteld, samen met Doris Edel en Mieke de Kreek: De wereld van Sint Brandaan.Ga naar eindnoot1. Fascinerende lectuur, vond ik, dus ik greep naar de Latijnse Navigatio van Sint Brandaan, die ik nog nooit eerder had gelezen.Ga naar eindnoot2. Mijn komst naar Utrecht betekende ook een nadere kennismaking met de Keltische cultuur (maar helaas niet met de talen). De voornaamste thema's in de Navigatio zou men kunnen aanduiden als ‘het monnikenbestaan als ideale leefwijze’ en ‘Gods sturende hand in de Schepping’, zo schrijft Gerritsen in de genoemde catalogus.Ga naar eindnoot3. De datering en lokalisering van de Navigatio waren omstreden, zo bleek. In 1986 meende het merendeel der specialisten dat de tekst was geschreven door de uit Ierland afkomstige Israel (Israel episcopus Scotigena) die aan het hof van Otto de Grote verbleef, en stierf - zoals het een heer van stand betaamde - als monnik in het koninklijke klooster Sankt Maximin in Trier.Ga naar eindnoot4. Maar Wim Gerritsen waarschuwde al in 1986 dat vroegere dateringen - bijvoorbeeld rond 800 - het misschien wel gingen winnen.Ga naar eindnoot5. Twee jaar later gaf David Dumville hem gelijk. Op grond van de openingszin en de daarin genoemde familienamen en geografie meent Dumville dat de Navigatio vóór 786 geschreven moest zijn.Ga naar eindnoot6. In haar fraaie studie over de bronnen van de Middelnederlandse Reis van Sint Brandaan (1995) volgt Clara Strijbosch Dumville hierin, zij het met enige voorzichtigheid.Ga naar eindnoot7. Wie een goed beeld wil krijgen van de buitengewoon ingewikkelde discussies rond de datering van de Navigatio moet hierop Strijbosch naslaan; daaraan kan ik in dit korte bestek geen recht doen. Belangrijk is dat zij de problemen niet verdoezelt en ook de mondelinge overlevering recht doet in haar overwegingen. De Navigatio en zijn datering vormen hier slechts een springplank naar een kwestie die in al deze debatten een rol speelt. Toen ik die tekst voor het eerst las, | |
[pagina 230]
| |
1. Centra van Iers-christelijke invloed. Uit: W.P. Gerritsen, D. Edel, M. De Kreek, De wereld van Sint Brandaan (Utrecht 1986) 21.
had ik een bril op waarmee ik, min of meer automatisch, ‘Ierse’ en ‘continentale’ elementen van elkaar trachtte te scheiden. Iers was natuurlijk, om te beginnen, die hele reis, in de Ierse traditie van peregrinatio, en de geografische setting van de tocht; dit waren monniken die niet aan een plaats gebonden waren, maar alleen aan hun abt.Ga naar eindnoot8. Ook is er een opmerkelijke openheid ten opzichte van mirabilia - niet wonderen (miracula), maar de wonderbaarlijke verschijnselen van de natuur. Dat is in de continentale hagiografie tot circa 1000 hoogst uitzonderlijk. Maar toch, zelfs al geven we Dumville gelijk, dan blijft het feit dat de populariteit van de Navigatio - meer dan 120 bewaarde handschriften! - begon op het continent, in de late tiende eeuw.Ga naar eindnoot9. Vervolgens begon de handschriftelijk naspeurbare Ierse geschiedenis van deze tekst. Dus al was de tekst ‘Iers’, en Israel episcopus Scotigena moet op dit punt redding brengen, dan geldt dit nog niet voor de verspreiding en appreciatie van het verhaal - een niet onbelangrijk gegeven, ook al nemen we de relatief late Ierse handschriftelijke overlevering in aanmer- | |
[pagina 231]
| |
king, alsmede het feit dat vrijwel alle Hiberno-Latijnse literatuur is overgeleverd in continentale handschriften.Ga naar eindnoot10. Waar ligt het zwaartepunt van de zeggingskracht van een ‘historische bron’? In de periode waarin de tekst frequent werd gelezen en afgeschreven, of in een veel eerdere periode die we alleen kunnen reconstrueren met behulp van een openingszin? En om even vervelend te zijn: wie kan bewijzen dat die openingszin niet is blijven staan als onbegrijpelijke maar eerbiedwaardige ballast, terwijl meer ‘relevante’ delen van de tekst zijn aangepast aan de verwachtingen van het continentale lezerspubliek? Allemaal vragen die ik niet kan beantwoorden, maar wat ik wel weet is dat mijn ‘bril’ van destijds - Iers of continentaal - dringend nieuwe glazen behoeft. Achter het debat over de datering van de Navigatio zit een soortgelijk of/of-perspectief. Een Amerikaan, Selmer, kwam in 1959 met de suggestie dat de tekst in de eerste helft van de tiende eeuw ontstond, in Lotharingen; een Italiaan opteerde voor het tweede kwart van de negende eeuw; twee keltologen, een Ier (Carney) en een Engelsman (Dumville) heroverden de Navigatio vervolgens voor de vroege Middeleeuwen, de glorietijd van de Ierse cultuur.Ga naar eindnoot11. In zijn recente overzicht van Early Medieval Ierland laat Ó Cróinín de zaak in het midden, maar hij brengt desondanks de Navigatio ter sprake in een paragraaf over ‘The Waning Star and After - the Tenth Century’.Ga naar eindnoot12. Er zijn geen argumenten voor Israels auteurschap, zegt Ó Cróinín, maar daar blijft het dan verder bij, naar ik vermoed omdat dit een Latijnse tekst is met een continentale verspreiding die zich onttrekt aan het schijnsel van de ‘Waning Star’, om van de ‘Golden Age’ maar te zwijgen. Voor de meeste Keltologen, en velen met hen, luidt de hamvraag: is dit ‘echt Iers’ of niet? Une question mal posée, maar wel een interessante, waaraan ik de rest van mijn verhaal wil wijden. | |
De IerenLaat het duidelijk zijn dat ik niet ga beweren dat de Ieren niet hebben bestaan, en al evenmin dat zij niet als Iers - en dus als anders - herkend werden door degenen die hen ontmoetten. Scoti trokken naar het continent, eerst als missionarissen en kloosterstichters, vervolgens als geleerden en leraren. Columbanus stond in 590 aan het begin van die ontwikkeling, en Israel, of hij nu wel of niet de Navigatio schreef, stond aan het eind ervan. Belangrijk is echter dat deze Ieren, ongeacht de motivering van hun reis, doorgaans naar de continentale vorstenhoven trokken. Zo ontmoeten we Ieren in de continentale teksten: als hovelingen, die de bewondering, jaloezie of irritatie opwekten van hun mede-hovelingen. De laatsten waren ook vaak vreemdelingen, geen ‘autochtone’ Franken. Degene die zich het vinnigst uitliet over Ieren was bisschop Theodulf van Orléans (gest. 820), afkomstig uit Spanje.Ga naar eindnoot13. Niet toevallig, denk ik, want deze nieuwkomers waren elkaars concurrenten. Ierse peregrini werden deel van een hofcultuur, waartoe ook de koninklijke kloosters behoorden.Ga naar eindnoot14. Negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse nationalistische percepties van de vroegmiddeleeuwse geschiedenis drukken nog steeds hun stempel op de handboeken en overzichtswerken die we onze studenten voorzetten - dat is bekend. Maar ook hedendaagse mediëvisten worstelen met de politieke relevantie van | |
[pagina 232]
| |
2. Glossen uit ca. 700-750, deels in het Iers en deels in het Latijn, in een zevende-eeuws Iers handschrift met de Latijnse vertaling van de brieven van Paulus. Uit: W.P. Gerritsen, D. Edel, M. De Kreek, De wereld van Sint Brandaan (Utrecht 1986) 26.
hun vak. Dat geldt met name voor de vroege Middeleeuwen, een periode waarin historici en hun lezerspubliek nog steeds naarstig graven naar ‘wortels’ en identiteiten. Maar, zo wordt allengs duidelijk, het gaat veeleer om een ondergronds wortelstelsel dat met elkaar is verbonden. In 1979 werd een internationaal congres in Tübingen gehouden, dat de tweedelige bundel Die Iren und Europa im Frühmittelalter heeft opgeleverd, ingeleid door ministers en ambassadeurs die uit volle borst de invloed van de Ieren op Europa bezongen.Ga naar eindnoot15. Natuurlijk, dat werd van ze verwacht, maar het slotartikel van Heinz Löwe is een meesterlijke samenvatting van wat we in 1982 dachten dat die invloed nu eigenlijk inhield, met zo nu en dan een puntige relativering.Ga naar eindnoot16. Nee, de Ieren kenden niet beter Grieks dan iemand anders, wat Johannes Scotus ervan wist, leerde hij op het continent. Sedulius Scotus leerde daar zijn Latijn. In Löwes overzicht valt vooral op hoe naadloos die Ieren werden geïntegreerd in de Frankische hof- en kloostercultuur. Ik heb tijdens mijn studie geleerd dat dit een typisch Iers patroon | |
[pagina 233]
| |
was: abten maakten deel uit van heersende families, ze waren relaties van de ‘petty kings’, dus natuurlijk vervoegde Columbanus zich bij de Merovingische vorst toen hij in 590 op het continent arriveerde. Daar zou hij een nieuwe traditie hebben gevestigd, waarin abten de belangrijkste helpers van vorsten werden, en bisschoppen naar de kroon staken. Inmiddels weet ik beter. Columbanus' eigen Ierse ervaring sloot wonderwel aan bij een reeds bestaand continentaal patroon: al sinds de vroege zesde eeuw waren kloosters heilige plaatsen (loci sancti), oorden van intensief gebed waarvan wereldlijke machthebbers zich afhankelijk voelden.Ga naar eindnoot17. De onmisbaarheid van het monastieke gebed voor het reilen en zeilen van het rijk was zeker geen Ierse uitvinding. Het was een algemeen verschijnsel in de post-Romeinse koninkrijken.Ga naar eindnoot18. | |
Wat is Iers?Moet alles dan door de bril van ‘wel of niet Iers’ bekeken worden? Nee, maar we gaan hier nog even mee door. Het gaat om een grand narrative waarin alle innovatie op het continent - religieus, liturgisch en literair - aan Ieren wordt toegeschreven. Verandert er iets, zoek de Ieren, zogezegd.Ga naar eindnoot19. Er worden hierbij inmiddels wel wat vraagtekens geplaatst. In 1982 betoogde Vivian Law dat de fameuze Ierse Latijns-christelijke geleerdheid van de vroege Middeleeuwen geen ‘Iers’ fenomeen was, want de beste Ierse leraren trokken weg, en bovendien deden ze het merendeel van hun intellectuele bagage op in Engeland.Ga naar eindnoot20. Louis Holtz probeerde vervolgens haar de mond te snoeren in een artikel getiteld: ‘Les grammariens Hiberno-Latins, étaient-ils des Anglo-Saxons’?Ga naar eindnoot21. De titel spreekt boekdelen; kennelijk mocht Law deze vraag niet eens stellen. Iets dergelijks gebeurde er met de Navigatio: als zo'n populaire Ierse tekst plotseling wordt gesitueerd in Lotharingen, dan moet het ding snel weer binnenboord worden gehaald. Maar er wordt doorgeknabbeld aan de randen van de ‘echte Iersheid’. De zinnigheid van het concept ‘Iro-Frankisch kloosterwezen’ (de erfenis van Columbanus) werd in twijfel getrokken door Ian Wood, die erop wees dat Columbanus de enige invloedrijke Ier was in deze kloosterhervorming; voor het overige waren het Franken die het heft in handen hadden.Ga naar eindnoot22. Dennis Green heeft zijn formidabele historisch-taalkundige kennis losgelaten op dit probleem en kwam tot dezelfde conclusie: de Ieren, die missionarissen van Europa, lieten nauwelijks sporen na in de Oudhoogduitse woordenschat verbonden met kerkelijke gebruiken.Ga naar eindnoot23. In mijn eigen onderzoek naar boetedoening ontdekte ik dat er van die zogenaamde tarief-boete, die door Columbanus geïntroduceerd zou zijn als de gangbare praktijk in het Frankische rijk, pas sporen buiten de kloosters te vinden zijn in de vroege achtste eeuw - en dan zitten we al in de tijd van Bonifatius, in 754 te Dokkum vermoord.Ga naar eindnoot24. Marco Mostert heeft zich afgevraagd hoe je nu in hemelsnaam Ierse en Angelsaksische handschriften van elkaar kunt onderscheiden. Hij komt tot de slotsom dat we uit moeten gaan van één Latijnse schriftcultuur, een tapijt waartoe de Ieren en Angelsaksen hun kleurrijke stukje bijdroegen, het een niet fraaier dan het ander.Ga naar eindnoot25. Dat is een typisch Nederlandse, verzoenende houding in deze kakafonie beheerst door Ieren en Britten, al moet gezegd dat Mostert duidelijk | |
[pagina 234]
| |
is omtrent de productie van Latijnse handschriften in vroegmiddeleeuws Ierland: die blijft ver achter bij wat men zou mogen verwachten op grond van de lofzangen van Ierse en continentale auteurs - en dan bedoel ik zowel de vroegmiddeleeuwse als de hedendaagse. Bernard Bischoff sprak in 1967 van een ‘Wendepunkt’ in de Europese cultuur, toen de Ieren hun stempel op de continentale geleerdheid begonnen te drukken, met name waar het de exegese betrof.Ga naar eindnoot26. Maar het merendeel van zijn lijst van Ierse exegetische teksten is onlangs geschrapt door Michael Gorman.Ga naar eindnoot27. Geen keltoloog, maar een Amerikaan in goede doen die het uitgeven van bijbelcommentaren tot zijn levenswerk heeft gemaakt. Hij zou een ere-keltoloog moeten worden, want hij opereert in de beste traditie van de onbeleefde polemiek die in die kringen gangbaar is. Maar dat betekent niet dat zijn conclusies terzijde geschoven moeten worden.Ga naar eindnoot28. Bart Jaski benadert momenteel op meer irenisch-vaderlandse wijze Ierse vroegmiddeleeuwse geschiedenis vanuit een dubbel-perspectief, dat van de Ierse en continentale historiografische tradities. Waarop waren vroegmiddeleeuwse noties van Ierse identiteit gebaseerd, en hoe ontwikkelde dit complex zich in de loop der tijd?Ga naar eindnoot29. | |
Geschiedenis en nationale identiteitWaar we het over hebben zijn de ‘Uses of the Past’Ga naar eindnoot30. - de beelden van het verleden die geschapen werden/zijn in het heden - of dit nu het middeleeuwse heden is, of ons eigen heden. De totaal andere teneur van de Reis van Sint Brandaan, vergeleken met de Navigatio, is een goed voorbeeld van zo'n kenterend geschiedbeeld. Maar laten we wel wezen, de typisch twaalfde-eeuwse trekken van de ReisGa naar eindnoot31. raken geen gevoelige snaren van hedendaagse ‘Iersheid’, en hetzelfde geldt tot op zekere hoogte voor de Navigatio, als men de tekst tenminste in de tiende eeuw dateert - toen de ster uitdoofde. Opteert men met Dumville voor de late achtste eeuw, dan wordt de Navigatio belangrijke ammunitie in een voortslepende ruzie: is dat ding nou ‘echt Iers’ of continentaal? ‘Golden Age’ of ‘Waning Star’? Dit ideologische slagveld is niet voorbehouden aan Keltologen. In 1996 werd in Reims herdacht dat koning Clovis in 496 was gedoopt - een omstreden jaartal, maar dat verhinderde niet dat conservatief-katholieke groeperingen in Frankrijk het festijn gebruikten om zich weer eens stevig te profileren. Een tentoonstelling in Brescia, waaraan ik zelf meewerkte, opende op 17 juni 2000 onder de titel ‘Il Futuro dei Longobardi’ - de toekomst van de Langobarden. We bevinden ons in het land van de ‘Lega Nord’, een separatistische rechtse beweging die onmiddellijk dit evenement voor propagandistische doeleinden aanwendde, tot grote ontzetting van de organisatoren. De Lega Nord beschouwt het Langobardische koninkrijk (568-774) als de voorloper van een toekomstige aparte Noorditaliaanse staat. Maar zijn die Langobarden duidelijk te onderscheiden van al die Franken, Saksen, Ieren en ander volk dat koers zette naar achtste-eeuws Italië, en zich moeiteloos voegde naar een algemeen Europees patroon? Ook in het Langobardische koninkrijk, voordat het in 774 door Karel de Grote werd veroverd, verzamelden en beschermden vorsten heiligheid en geleerdheid, zoveel ze maar konden krijgen.Ga naar eindnoot32. Italiaanse historici verteren nu met moeite een overtuigend betoog van Rosamond McKitterick, die stelt dat Paulus | |
[pagina 235]
| |
Diaconus zijn Geschiedenis van de Langobarden (waarvan zelfs mijn Italiaanse kapper in Amsterdam heeft gehoord) schreef voor een Frankisch publiek, dat meer wilde weten over dit ‘volk’ dat in 774 in het Frankische rijk werd opgenomen.Ga naar eindnoot33. Met andere woorden, Paulus Diaconus definieerde een nieuw volk (gens) dat binnentrad in het Frankische imperium in wording. Met dit doel werden ook in het begin van de negende eeuw de wetten van de Friezen op schrift gesteld. Een erkend volk, binnen een keizerrijk dat werd gezien als een ‘Kerk van bekeerde volkeren’ (ecclesia gentium), moest worden voorzien van in het Latijn gestelde wetten - anders bestond het niet in Frankische ogen.Ga naar eindnoot34. Met andere woorden, Friezen werden voor het eerst door Franken gedefinieerd - en al eerder door monnik Beda uit Northumbria, in zijn Kerkelijke geschiedenis van het Engelse volk. Jawel, in geschrifte, en door buitenstaanders, maar dat is geen onbelangrijk gegeven. Al onze speculaties over Fries zelfgevoel en Friese koningen in de periode daarvoor zijn niet meer dan dat: speculaties. In Scandinavië worstelt men nog met de resultaten van decennia intensief onderzoek: het Viking-goud dat blinkt zit vol Romeinse iconografie.Ga naar eindnoot35. In Wenen, het centrum van een Europese smeltkroes, initieerde Herwig Wolfram in de jaren zeventig een belangrijk project aangaande ‘ethnogenese’, de culturele constructie van ethnische identiteit door middel van geschiedschrijving die tot stand3. Navigatio-handschrift (eind tiende eeuw). Uit: W.P. Gerritsen, D. Edel, M. De Kreek, De wereld van Sint Brandaan (Utrecht 1986) 26.
| |
[pagina 236]
| |
4. Terwijl Brandaan en de andere monniken slapen, geeft een duivel één van hen een teugel, pentekening uit de zogenoemde Krumauer Bildercodex, een veertiende-eeuws beeldverhaal gebaseerd op de Navigatio. Uit: H. Biedermann, St. Brandanus, der Irische Odysseus. 62 Tafeln aus dem Krumauer Bildercodex, Codex 370 der Österreichischen Nationalbibliothek (Graz 1980) 161R.
kwam op een moment dat de politieke eenheid al een feit was.Ga naar eindnoot36. Wolfram hield nog vast aan authentieke ‘Traditionskernen’ die mondeling werden overgeleverd en zo in de geschiedschrijving van volkeren terecht kwamen, maar Walter Goffart, een Belg die zich in Toronto had gevestigd, het ook dat los. The Narrators of Barbarian HistoryGa naar eindnoot37. die ons geschiedbeeld hebben bepaald, bieden ons niet meer dan literaire constructies die we met de grootste voorzichtigheid moeten deconstrueren. De Franken, Engelsen, Langobarden en Visigoten danken hun identiteit aan die teksten - en niet andersom. Wat in 1966 in Van Caenegems Encyclopedie van de Middeleeuwen nog te boek stond als ‘nationale geschiedenis’ verdween uit het zicht. Het werd Europese smeltkroes-geschiedenis. En de Ieren? Daar moet dit debat nog op gang komen. Vroegmiddeleeuws Ierland is een steunpilaar van hedendaags Iers zelfgevoel. Het resultaat is de na-oorlogse patstelling tussen ‘nativists’ en ‘anti-nativists’.Ga naar eindnoot38. Kort samengevat luidt de vraag: was de bloei van vroegmiddeleeuws Ierland het resultaat van een inheemse Keltische cultuur, of was Latijns-christelijke invloed bepalend voor die ‘Golden Age’ van Ierland? Een debat waar je als buitenstaander weinig wijzer van wordt, behalve dat het je doet denken aan de ruzies van weleer over ‘Charlemagne oder Karl der Große’. Dat is ook niet zo vreemd: de Duitse staat ontstond in 1870, de Ierse in 1917. Dan is het moeilijk om met enige distantie te kijken naar je verleden | |
[pagina 237]
| |
als een integraal onderdeel van de ‘tapestry of early medieval Latin culture’ waarover Marco Mostert het had.Ga naar eindnoot39. De politieke geschiedenis van Ierland is zo anders dan die van Engeland en het continent: het bleef een politieke lappendeken van kleine koninkrijkjes, en vervolgens, na de Waning-Star-fase van de Vikingen, begon de Engelse overheersing, die nog steeds het hedendaagse Ierland verscheurt. Er is geen Iers koninkrijk om met trots op terug te blikken, maar wel een culturele ‘Golden Age’ met een grote mate van eenheid, zo veronderstelt men - een briljante cultuur die de continentale barbaren de grammatica bijbracht. Toch waren het die relatief sterke continentale koninkrijken met bijbehorende vorstenhoven op het vasteland die de melk en honing boden waarop Ieren afkwamen, van Columbanus tot en met Israel - of ze nu missionerende peregrini waren, of - het andere continentale beeld van Ieren - betweterige scherpslijpers, Scoti die hun kennis (sapientia) op de markt stonden te verkopen.Ga naar eindnoot40. En nauwelijks hadden ze voet aan wal gezet, of ze begonnen te schrijven, in proza dat zich in niets onderscheidde van dat van hun continentale collega-clerici-hovelingen. Sedulius Scotus' vorstenspiegel voor een Karolingische heerser, waarschijnlijk Karel de Kale, is hiervan een goed voorbeeld. Men wist dat Sedulius een Ier was, en noemde hem bewonderend de ‘derde wijze’ (uit het Westen, niet uit het Oosten), maar daar hield het ook mee op. Sedulius' visie op de goede koning is niet fundamenteel anders dan die van zijn oudere tijdgenoot Jonas van Orléans.Ga naar eindnoot41. Maar hoe zit het dan met het tractaat ‘Over de twaalf misbruiken van de wereld’ (De duodecim abusivis saeculi), zou een van mijn betere studenten nu zeg-5. Brandaan en de zijnen maken vuur op een eiland dat een vis blijkt te zijn, pentekening uit de Krumauer Bildercodex (vgl. Afb. 4), 163V.
| |
[pagina 238]
| |
gen. Dat is toch een Iers tractaat dat rond 630/635 ontstond, en dat enorme invloed had op Karolingische auteurs?Ga naar eindnoot42. Ja, zou ik dan antwoorden, maar meer op Jonas dan op die Ier Sedulius - en zullen we aan die argumentatie voor het uitgesproken Ierse karakter van die tekst eens een werkcollege wijden? Want volgens mij schuilt hier een adder onder het gras. De duodecim abusivis zit vol ‘continentale’ traditie, inclusief de Regel van Benedictus. En als het een Iers traktaat was, hoe komt het dan dat deze tekst pas handschriftelijk boven water komt in de tweede helft van de negende eeuw? Doet dit niet ter zake? Was Pseudo-Cyprianus misschien toch een Frank, of hebben we te maken met werelden die elkaar heel na stonden, en waarin een Ier en een Frank zich samen zorgen maakten om de mogelijke misoogst in het rijk van een ‘slechte koning’ (rex iniquus), van wiens patronage ze gezamenlijk afhankelijk waren? Evenzovele vragen die nog beantwoord moeten worden, in samenspraak met continentale Keltologen die, anders dan de meeste van hun Ierse collega's, niet op nationale barricades staan, en die niet bang zijn voor vragen die ook de continentale cultuur omvatten. Want een titel als Die Iren und Europa, zoals Maartje Draak en haar generatie heel goed wisten, suggereert een tegenstelling die er niet was. In de na-oorlogse unversiteiten begonnen de specialismen te bloeien. Dat had zijn voordelen, maar ook een keerzijde: waar vind je vandaag de dag een Keltoloog die niet alleen Sedulius kent, maar ook Jonas? Hetzelfde geldt natuurlijk voor ‘continentale’ historici die vaak zo weinig van de insulaire wereld afweten. Voor het geval dit u ontgaat: dit is een vurig pleidooi voor het behoud van Keltische Talen en Culturen in Utrecht. Dit is nu bij uitstek een plaats waar we ons met distantie en engagement met zulke vragen bezig kunnen houden, zonder te verzuipen in oude ideologieën of nieuwe - al gaan we misschien even kopje onder, maar dat hoort erbij. Tot slot, nog even terug naar de Navigatio. Wat mij opvalt, is dat er in het hele verhaal geen koning voorkomt. Brandaan en de zijnen vinden alom voedsel, op de meest wonderbaarlijke eilanden vol druiven als appels en psalmzingende vogels, maar als er een gastheer opduikt, is hij een abt of een kluizenaar. De grote afwezige is een koning die hen hartelijk onthaalt en hen steunt tijdens hun reis - die constante van de Latijnse hagiografie over Fursey, Columbanus en andere Ieren die naar het continent reisden. Is dat nu ‘echt Iers’, een verhaal over een door God gestuurde reis zonder dat er een koning in voorkomt? Mij dunkt dat Ierse monniken toch ook wel zo hun banden met hun lokale ‘king’ hadden, ook al was hij dan ‘petty’. Of was dit het ideaal van de Lotharingse hervormingsbeweging: eindelijk reizen rond de wereld, als monnik, zonder dat je steeds beleefheidsvisites hoefde af te leggen aan het hof? Ik vraag het maar even, en het onderzoek gaat hopelijk voort. |
|