Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
• J.P. Gumbert
| |
Een nieuw bezoek aan oud viswaterTweeëntwintig jaar geleden, in september 1978, zat Wim Gerritsen te hengelen ‘in de vijver van het verleden’ op zoek naar een antwoord op de vraag: ‘Wat voor boeken zou Floris V gelezen hebben?’ Tien meter verderop, zei hij, zat zijn Leidse collega in de handschriftenkunde in het riet.Ga naar eindnoot1. Die had wel een andere buit op het oog: niet ‘boeken’ als teksten, maar ‘boeken’ als dingen. Ik heb toen in dat stuk van de vijver niet zo veel gevangen; en ook sedertdien is op de vraag naar de boeken die Floris las - ruimer gezegd: naar Middelnederlandse handschriften uit de Noordelijke Nederlanden, die dus teksten bevatten die Floris desgewenst gelezen zou kunnen hebben - altijd maar een mager antwoord gekomen. Er waren er waarschijnlijk gewoon weinig. Dat zou eigenlijk niet moeten gelden voor Latijnse handschriften. De Noordelijke Nederlanden waren toch in de dertiende eeuw geen woestijn; er werden bijvoorbeeld ettelijke kloosters van dominicanen en franciscanen gesticht, en dat ging niet zonder boeken en een modicum aan eruditie. Er moeten hier toen heel wat geestelijken, en ook een aantal geschoolde leken, en behoorlijk wat boeken zijn geweest, en men kan niet betwijfelen dat een redelijk deel daarvan in het land zelf geproduceerd moet zijn. Waar zijn ze? De dertiende-eeuwse handschriften uit ons land die we nog kennen zijn op de vingers van een hand te tellen, en dat is te weinig. Ik besloot, voor deze gelegenheid nog maar eens naar dat | |
[pagina 224]
| |
oude viswater terug te keren en te vissen naar de Latijnse boeken die in het Nederland van Floris V zijn ontstaan. Ik heb mijn hengel, of juister: mijn zegen, uitgeworpen op een stek die inderdaad heel dicht bij Wims plek ligt, namelijk in het Catharijneconvent in Utrecht. Ik ben daar al een paar jaar bezig alle handschriften te inventariseren, voor het project IIMM: Illustrated Inventory of Medieval Manuscripts.Ga naar eindnoot2. Overigens zit ik daar niet alleen aan te werken, maar met een trouwe équipe, waarvan één lid Wim heel na staat [Gisela Gerritsen-Geywitz, red.]. | |
Het project IIMMDe essentie van IIMM is, dat we een inventarisatie van àlle middeleeuwse handschriften van een bibliotheek (in dit geval dus het Catharijneconvent) willen maken, en daarmee bedoelen we ook de fragmenten: de handschriften die helaas niet meer compleet zijn, maar waarvan nog een paar bladen, of een half blad, of een klein reepje is overgebleven, dank zij het feit dat iemand eens een keer, toen het boek niet meer te gebruiken was (doordat het kapot was, of verouderd), het perkament heeft gerecycled. Vooral boekbinders gebruikten graag zulk tweedehands afvalmateriaal, in de Middeleeuwen al, maar vooral in de zestiende eeuw (in de achttiende was het zo ongeveer op). Elk apart zijn die fragmenten in het algemeen niet veel waard; er zijn uitzonderingen (dat hoeft men medioneerlandici niet te vertellen: wat zouden wij van de Nederlandse epiek veel minder weten zonder de fragmenten! En ook een klein fragment kàn soms belangrijk zijn), maar al die werkelijk zielige snippers van boeken die, zelfs al waren ze nog compleet, tòch niet interessant zouden zijn - heeft het zin dat allemaal te inventariseren? Ja, want zij geven in hun massa een veel beter zicht op het totaal van boeken dat er eens geweest is dan de (min of meer) volledig bewaarde boeken in hun eentje. Juist hele rubrieken die vroeger uiterst belangrijk en dus talrijk waren, zijn als volledige exemplaren haast niet meer voorhanden, deels als gevolg van natuurlijke slijtage, deels doordat latere generaties daar generlei belangstelling voor koesterden. We krijgen uit de volledige handschriften geen enkel idee van hoeveel schoolboeken, hoeveel juridische werken, en vooral hoe onnoemelijk veel missalen, brevieren en antifonaria er waren. De fragmenten laten daar althans iets van zien. Niet dat de fragmenten een geheel aselecte steekproef uit het eens bestaande vormen (al was het maar omdat papieren handschriften vrijwel geen kans hadden als fragment te overleven), maar toch geven zij althans een aanzet tot een correctie van het beeld. De werkmethode van IIMM gaat uit van enkele eisen. Eén is, dat het vlug moet (Hoe kan het dan dat we er al jaren mee bezig zijn? Dat komt omdat we er altijd maar een halve dag in de week aan werken, en alleen in de collegeperiodes). Een andere is, dat er een kleine afbeelding bij moet van 7 × 4 cm, heel democratisch, evengoed van een luxeboek uit de elfde eeuw als van een fragmentje uit de vijftiende. Zèlfs al is dat fragmentje in zijn geheel maar een vierkante centimeter groot, het bewijst toch dat dat boek bestaan heeft, en heeft er dus recht op geteld en gefotografeerd te worden. Een derde eis is, dat er een beknopte beschrijving bij moet, die aan allerlei spelregels moet voldoen. Eén van die spelregels is, dat het stuk niet | |
[pagina 225]
| |
1. Afbeelding en notering zoals opgenomen in IIMM van twee fragmentjes uit een bijbel van mogelijk Nederlandse makelij uit de dertiende eeuw.
f BMH Sp od 361 (strips in binding) Neth? XIIIaalleen gedateerd moet worden, maar ook gelokaliseerd. Wie enige ervaring met handschriften heeft, weet dat dat niet zo makkelijk is, zeker niet als het hele fragment maar een handvol letters omvat. Zelfs een ervaren team als het onze heeft daar moeite mee. Dateren wil nog wel lukken mees-tal - in bijna alle gevallen worden we het toch wel eens over een eeuw die we zullen neerschrijven, en slechts een paar keer kwamen we echt niet verder dan een vraagteken. Maar zeggen uit welke streek het fragment komt! We kunnen veel zien - Duitsland tot de twaalfde eeuw, Italië vanaf de dertiende, voor latere Nederlandse handschriften hebben we een prachtige steun aan het penwerk, als dat tenminste voorhanden is - maar er blijven grote gebieden over waar ons oordeel op niet veel meer dan gevoel gebaseerd kan worden, of zelfs ronduit een gok is. Dan schrijven we niet ‘Fr.’ (Frankrijk) maar ‘Fr.?’; en veel vaker dan bij de datering gooien we de handdoek in de ring en zetten alléén het vraagteken. En we generen ons daar niet voor - als zelfs Bischoff, die ‘alles wist’, van een negende-eeuws handschrift zegt dat het ‘Etwa Niederlande (?) is’Ga naar eindnoot3. dan doen wij het met ‘Fr.?’ nog niet zoveel slechter. | |
De handschriften van het CatharijneconventWat hebben we dan met onze zegen gevangen? Ik heb de oogst geteld (met de hand, en dus ongetwijfeld met telfouten; ik heb niet de moeite genomen het materiaal in een database in te voeren). Als ik de items met vraagteken voor de lokalisering weglaat, en ook alles wat zestiende-eeuws is, dan kom ik op 847 stuks. Daarvan zijn er goed 500 uit de vijftiende eeuw, dat is zo'n 60% en dat is niet zo gek, dat klopt wel met de feiten zoals we die in het algemeen kennen. En ook dat tegen de 90% daarvan uit de Nederlanden stamt klopt wel (Noordelijke en Zuidelijke samengenomen, maar van de Zuidelijke toch vooral de Nederlandstalige gebieden, want een beperking tot het echte Holland is echt niet te maken). Dat is natuurlijk niet een Europees gemiddelde, maar het is heel aannemelijk voor een collectie als die van het Catharijneconvent, die voornamelijk is opgebouwd uit parochie- en pastoorsbibliotheken uit Nederland, waarin niet alleen de handschriften, maar ook de gedrukte boeken met hun fragmentjes in de band overwegend uit deze contreien komen of, voorzover van elders geïmporteerd, toch hier zijn gebonden. Het zijn tientallen getijdenboeken, en vele tien- | |
[pagina 226]
| |
tallen fragmenten van getijdenboeken. En een aantal complete missalen, antiphonaria en andere liturgische boeken, en vele tientallen fragmenten van zulke boeken. En een heel wat bescheidener aantal andere teksten. Naast de 90% Nederlandse boeken blijven er maar een paar procent over voor de boeken uit Engeland, Duitsland en Italië - een wonderlijke combinatie, hier even alleen op één hoop gegooid omdat zulke boeken in deze collectie zeldzaam zijn -, waarvan ik er maar 31 geteld heb. En aan Frankrijk hebben we maar 14 stuks toegeschreven, wat eigenlijk verbazend weinig is. Kijken we naar het andere eind van de tijdscala, naar de periode tot en met de twaalfde eeuw, dan vinden we maar 43 items, dat is 5%. Frankrijk levert er daarvan 17, de drie andere grote landen 14, en de Nederlanden komen eigenlijk verrassend goed uit de hoek met twaalf, dat is 30% van de productie van de periode! Ze komen allemaal uit de twaalfde eeuw, de helft zelfs van rond de eeuwwisseling; de meeste hebben hun ‘Neth.’ met een vraagteken, en het missaal van Hellum - een van de slechts twee min of meer volledige boeken uit deze rubriek - kan ook uit het Duitse deel van het diocees Münster komen. De helft zijn missalen, de overige zijn andere liturgische boeken, op twee psalters na. Dat we ze, zij het met vraagtekens, voor Nederland kunnen opnemen, danken we aan de studie van Ike de Loos over de Duitse en Nederlandse muzieknotaties in de 12e en 13e eeuw.Ga naar eindnoot4. De eeuwen ertussen leveren ongeveer evenveel items op, goed 140 voor de veertiende, bijna 160 voor de dertiende; dat klopt met de bekende constatering van Bozzolo & Ornato,Ga naar eindnoot5. dat de productie in de veertiende eeuw iets terugloopt. Ook de algehele verdeling van het materiaal in de tijd strookt met de verwachtingen: 5% voor de vroege periode, 17% voor elk van de ‘tusseneeuwen’, 60% voor de vijftiende, precies wat we ongeveer verwachten. En ook de veertiende eeuw gedraagt zich volgens de verwachting: er zijn pakweg 25% van ‘de drie landen’ en van Frankrijk, en 50% van de Nederlanden. Dat Nederland in deze eeuw bescheidener te voorschijn komt dan in de volgende, waar het 90% scoort, maar toch weer beter dan de 30% van de twaalfde eeuw, komt toch heel redelijk over. | |
De dertiende eeuwHet probleem zit hem in de dertiende eeuw. Gewoon extrapolerend zou je verwachten dat de Nederlanden ongeveer 30 à 40% voor hun rekening zouden nemen, en dus 35 à 30% voor elk van de beide andere rubrieken zouden overlaten. In feite komen Engeland, Duitsland en Italië samen niet verder dan 20%. Maar Nederland, in plaats van te profiteren van deze kans, blijft op een zielige 10% steken! Het is Frankrijk dat hier met de jackpot wegloopt: 70% van de items met de datering ‘XIII’ hebben de lokalisering ‘Fr.’, 110 van de 156 voor de eeuw. Met alle respect voor de bloei van de Franse cultuur: hier klopt iets niet, dit kan niet waar zijn, dit is niet eerlijk. Het is ongetwijfeld ook niet zo. De fout zit bij ons, bij onze lokaliseringen. Als we bij een handschrift of fragment zeggen dat we denken dat het uit Italië komt, betekent dat, dat we dat menen te kunnen zien: we hebben het gevoel dat Italiaans schrift er anders uitziet dan dat van andere streken (Spanje wellicht uitgezonderd). | |
[pagina 227]
| |
Als daar dan nog enkele afkortingen, wellicht een sprankje versiering, of ook de tekst (juridisch) bijkomen, zijn we redelijk gerust op de lokalisering. Ook Duitse dingen menen we aan het schrift te kunnen onderscheiden, eventueel met steun van de muzieknotatie. Maar we onderscheiden ze dus - van wat? Van wat ons als ‘het gewone’ voorkomt, en dat is de Franse productie. Als we de lokalisering ‘Frankrijk’ opperen, betekent dat bijna nooit ‘we kunnen zien dat het Frans is’, maar meestal enkel ‘we kunnen niet zien dat het niet Frans is’! Het is natuurlijk wel zaak, dat bij de publicatie van IIMM duidelijk uit te leggen. Ook de Engelse handschriften zijn niet van Franse te onderscheiden, behalve aan hun penwerk (en dat hebben fragmenten nu eenmaal vaak niet). Enkele van onze dertiende-eeuwse ‘Fr.?’ zijn dus waarschijnlijk Engels. Andere zijn wel degelijk Frans: als de taal Frans is, of als ze prachtig penwerk hebben, of als het de juridische basiswerken met het standaardcommentaar zijn, dan zullen ze heus wel in Frankrijk geschreven zijn, en dan zeggen we ook ‘Fr.’ zonder vraagteken. Maar er zijn er tientallen waarvan we werkelijk niet weten of ze in Frankrijk zijn geschreven, of toch in West-Duitsland, of wellicht in de Nederlanden. En daarom denk ik dat dat is waar de boeken uit de tijd van Floris V zijn: ze zijn niet kwijt, althans niet allemaal, maar ze houden zich schuil onder wat wij voor Franse boeken houden. Laten we even naar het ruime dozijn fragmenten kijken waar we zelf al ‘Neth.?’ boven hebben durven zetten (slechts in één geval staat er ‘Neth.-S’ zonder vraagteken...). De meeste zijn liturgische boeken, veelal in zo kleine snippers dat niet eens meer te zien is wèlk liturgisch boek. Alleen aan de neumen is te zien, ten eerste dat het kerkmuziek is en ten tweede dat het wel niet uit Frankrijk zal komen. Als het er ook niet Duits uitziet zal het wel van onszelf zijn... Twee bijbelhandschriften hebben we ook voor Nederland durven claimen, eigenlijk ook al wat op de gok, en geleid door een vaag gevoel dat het er ‘net niet helemaal Frans’ uitziet. Welke van de overige zouden dan ook nog uit de Nederlanden kunnen komen? Voor de meer wetenschappelijke teksten, zoals de bijbel met de glos, zal men eerder aan Parijs dan aan Utrecht of Haarlem denken. Maar voor de minder hooggeleerde genres - theologische teksten, brevieren, schoolteksten zoals de Grecismus van Everardus van Béthune, iets medisch, een enkel stukje van een klassiek auteur - kan men goed aannemen dat een aantal ervan in het land van Floris V, of van de bisschoppen van Utrecht, zijn geschreven. Als dat zo is, dan hebben we dus wel degelijk nog boeken die Floris gezien heeft, alleen kunnen we ze niet aanwijzen. Maar juist daardoor weten we wèl hoe ze er uitzagen, namelijk net als gewone Franse boeken. En wat de inhoud betreft is het ongetwijfeld heel toepasselijk dat het enige boek dat voorkomt op de inventaris van na de dood van Floris aangetroffen voorwerpen ‘ein misboke’ is, zoals Wim vermeldt.Ga naar eindnoot6. Of Wim gelijk heeft met zijn commentaar ‘dat zal de graaf zeker niet zelf gelezen hebben’ weet ik niet zo zeker, maar dat de graaf er prijs op stelde het haast dagelijks te ‘zien en horen lezen’ lijkt mij zeker. Ik denk dat hij en de meeste van zijn tijdgenoten de liturgie, het recht, de medicijnen, de historie en zelfs de schoolboeken belangrijker vonden dan de ridderromans die wíj nou juist zo leuk vinden. |
|