Willem Wilmink
Beste Wim,
In de Openbare Bibliotheek van Losser bevindt zich een folkloristische kist waar jij en je vakgenoten tot nu toe weinig aandacht aan besteed hebben. Die kist bevat losse vellen perkament, aangeduid met de verzamelnaam Codex Overdinculus (CO) en door de Glanerbrugse archeoloog J. Vesselink of Wientjes, die eraan gelikt en geroken heeft, gedateerd 1204-1207 AD. De meeste vellen bevatten nog steeds in zwang zijnde Twentse moppen en Saksische zegswijzen, maar op f. 24 recto treffen we wat fragmenten en vervolgens een heel gedicht aan. Ik vertaal dat alles speciaal voor jou uit het Nederhoogsaksisch van ca. 1200.
Willem, die Reinaard maakte,
waar hij menige zucht bij slaakte,
had zich voordien aan een boek gewaagd
waarvoor Ma[onleesbaar] hem heeft aangeklaagd
Het gedicht wordt hier plotseling onderbroken door wat waarschijnlijk een reclametekst is:
Dan volgt wat ik voor de eigenlijke tekst aanzie. Geen episch werkstuk, zoals je toch zou verwachten, maar een ballade.
Het was in die stikdonkere dagen
dat alle bomen, alle hagen
van al hun bladeren zijn ontdaan,
dat men bij vreselijke koude
een man de bossen, toen nog wouden,
en ook de hoeven langs zag gaan,
ontroostbaar stampend met zijn stok.
Wie was die man? Het was Madok.
Die man genas in losse hoezen
het volk, het vee en zelfs de poezen
en vroeg daarvoor een flink bedrag,
maar liet dan ook de doven horen,
de lammen wandelen als tevoren
en maakte dat de blinde zag