Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||
• Kees Vellekoop
| |||||||
Het handschriftHet beroemde Gruuthuse-handschrift, dat aan het einde van de veertiende eeuw tot stand kwam, bestaat uit drie delen: een Gebedenboek, een Liedboek en een Gedichtenboek. Het handschrift is in privé-bezit en zo moeilijk toegankelijk voor onderzoekers, dat vrijwel iedereen werkt met foto's, met alle problemen van dien. In het Liedboek staan teksten en melodieën van 147 liederen, vrijwel alle met melodie. Een aantal bladen, met naar schatting 15 liederen, is verdwenen. In het Gedichtenboek komen nog eens acht liederen voor. In het Gruuthuse-handschrift worden elf teksthanden onderscheiden, waarvan er in het Liedboek drie voorkomen. Naar de muziekhanden is tot nu toe echter nauwelijks gekeken. Willem de Vreese, één van de weinige onderzoekers die het handschrift in handen heeft gehad, merkte in 1936 het volgende op: ‘De vellen perkament, waaruit dit handschrift bestaat, zijn aan beide zijden over hun geheele breedte met paarsen inkt voor 50 regels gelinieerd, een paar maal voor 51...’Ga naar eindnoot1. De perkamenten bladen zijn | |||||||
[pagina 204]
| |||||||
1. Gruuthuse-Liedboek, f. 12v. Tekst: scriptor α. Melodie linksboven (lied 11) door M. 2, andere melodieën (lied 12-14) door M. 1.
ingedeeld in twee kolommen. Aan de linkerzijde zijn de kolommen afgelijnd met drie verticale lijnen: twee daarvan vormen een kolommetje voor de hoofdletters; de tweede en de derde lijn begrenzen de open ruimte tussen de eerste en de volgende letters van elk vers. Aan de rechterzijde wordt de kolom door slechts één lijn begrensd.Ga naar eindnoot2. De tekstschrijver α, die in het liedboek 143 liedteksten optekende, houdt aanvankelijk aan het begin van een lied rekening met de nog te plaatsen, twee regels hoge en dus ook bredere lombarde; de rest van het eerste vers van een liedtekst en het gehele tweede vers laat hij inspringen. Bij de kleine lombarden aan het be- | |||||||
[pagina 205]
| |||||||
gin van elke strofe en bij de hoofdletters aan het begin van de andere verzen doet hij dit niet, omdat ze maar één regel hoog zijn en binnen de aangegeven marges blijven. Verder laat hij voorafgaand aan elk lied ruimte open, daar waar nu de notenbalken zijn getrokken ten behoeve van een melodie met streepjesnotatie (zie afb. 1). Foto's van de muziek bij alle liederen in het Liedboek zijn toegankelijk in de bekende editie van Heeroma en Lindenburg uit 1966. Het is met name de inleiding van Heeroma die direct is bekritiseerd, eerst vriendelijk door Lieftinck, daarna, in 1969, op scherpe toon door W.P. Gerritsen.Ga naar eindnoot3. Toch is het juist de kritiek op de wat wilde opvattingen van Heeroma en Lindenburg geweest die de geest van vele onderzoekers uit verschillende disciplines heeft gescherpt om die opvattingen van de editores te weerleggen. Tot die disciplines behoort ook de muziekwetenschap. Ik wil het niet hebben over de interpretatie van de muzieknotatie, maar over de lijnen en streepjes zoals die zich aan ons voordoen in het Liedboek. | |||||||
De notenbalkenLieftinck gruwde van de notenbalken: ‘Bekijken we het liedboek, dan is het aspect daarvan oorspronkelijk heel behoorlijk geweest, doch het is jammerlijk bedorven door de slordig ingetekende notenbalken met muzieknotatie. Het is eenvoudig niet te geloven dat deze uit dezelfde tijd stammen als de tekst van het liedboek. Men is getuige van een wèldoordachte mise en page, met open ruimten, voor titel, voor stemmen? Wij moeten er maar naar raden. In ieder geval niet voor déze slordige notenbalken; men heeft daarvoor eenvoudig alle vrij gebleven plekken op de pagina benut.’Ga naar eindnoot4. Ik ben het met Lieftinck eens dat de notenbalken de schoonheid van de lay-out niet ten goede komen, maar ben er anderzijds van overtuigd dat de open ruimtes wel degelijk voor notenbalken waren gereserveerd. De suggestie van Lieftinck dat de open ruimte bestemd was voor een titel of een stem - vermoedelijk bedoelde hij daarmee een aanduiding als: ‘op de wijze van’ - vind ik niet zo aannemelijk, omdat die ruimte in de meeste gevallen vijf tekstregels hoog is, maar soms ook tien. Bovendien blijkt uit de melodieën die er nu wèl staan, dat ze uniek zijn en behoren bij de vaak complexe structuur van de tekst die volgt. De waarschijnlijkheid van een contrafactuurpraktijk, waarbij een bekend lied als model wordt gekozen en als ‘Stemme’ wordt vermeld, is groot aan het eind van de vijftiende eeuw, wanneer de structuur van de strofen meer gestandaardiseerd wordt, maar veel minder groot aan het eind van de veertiende eeuw. Ik wil een poging wagen de notenbalken positief te benaderen. De tekstschrijver is zich er van bewust dat voor aanvang van elke liedtekst nog een notenbalk met vijf lijnen moet komen. Hij laat hier vijf tekstregels voor open. Wanneer hij inschat dat de melodie erg lang is, slaat hij zelfs tien tekstregels over voor twee notenbalken. In het eerste geval kan zijn schatting te laag zijn (één balk blijkt te kort), in het tweede geval te hoog (twee balken waren niet nodig geweest). De Vreese merkte op: ‘In het werk van de derde hand [α] zijn de vijf notenbalken [= vijf lijnen van de notenbalk] met rubriek getrokken, zonder tekst erbij; in dat van de vierde en van de vijfde hand [ζ en η ] zijn de notenbalken zwart, | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
2. Gruuthuse-Liedboek, f. 18vb. Tweede melodie bij lied 48 (48II) door M. 3. Streepjesnotatie gemengd met zwarte mensurale notatie (rechtsboven).
met het eerste vers van 't betrokken lied eronder, met een fijne pen geschreven.’Ga naar eindnoot5. Van de vijf rode lijnen van de notenbalk komt de eerste doorgaans ter hoogte van de bovenkant van een tekstregel, de andere vier worden zo verdeeld over de beschikbare ruimte dat ze ongeveer drie of vier tekstregels omvatten, zodanig dat er onder de balk nog één regel open blijft (5+1). Zijn er twee notenbalken voorzien, dan worden de lijnen zo over tien tekstregels verdeeld dat er na elk van beide balken een witregel komt (5+1+5+1). De notenbalk wordt lijn voor lijn getrokken. Bij de lengte van de notenbalk is geen rekening gehouden met de aflijning van de hoofdletter-kolom. Zowel op de recto- als de versozijde begint de lijnentrekker zover mogelijk naar links op het blad en trekt hij naar rechts door tot in de hoofdletter-ruimte in de b-kolom. De notenbalken links zijn meestal doorgetrokken tot in de rechterkolom. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de plaats waar de tekstregel is geschreven, maar wordt de hoofdletterkolom niet ontzien, en zeker niet de open ruimte voor de nog niet ingevulde lombarde aldaar. De notenbalken in de rechterkolom beginnen in de linker kolom, ook zover mogelijk naar links, maar doorsnijden daar nooit de tekst. Integendeel: de lijnen houden één voor één rekening met de lengte van de regels in de linker kolom. Ook deze notenbalken lopen zover mogelijk naar rechts door, tot aan de bladrand. Doordat de bladen later zijn afgesneden ontbreekt nu van de melodie op de versozijde vaak het begin en op de rectozijde, zij het minder vaak, het einde; aan de bovenzijde is door het afsnijden soms de bovenkant van een notenbalk verloren gegaan. | |||||||
Het arbeidsprocesIk stel me de verschillende fases in het arbeidsproces als volgt voor. De bladen worden met paarse inkt horizontaal gelinieerd en verticaal ingedeeld in twee kolommen, waarbinnen door de aflijning voor de hoofdletters en voor de rest van de verzen aparte ruimte wordt gecreëerd. De tekst wordt op de daarvoor bestemde plaats in de kolommen geschreven in een littera textualis. De scriptor α vult niet de grote en kleine lombarden in, die later - volgens de aanvankelijke opzet van het liedboek - aan het begin van res- | |||||||
[pagina 207]
| |||||||
pectievelijk het lied en de strofen geplaatst moest worden. Ook de rubricatie van de hoofdletters aan het begin van elke regel is in een later stadium aangebracht. Ten aanzien van de grote lombarden lijkt de scriptor vanaf lied 47 zijn principe los te laten. Van de 97 liederen van zijn hand die volgen heeft nog slechts een kwart een grote lombarde aan het begin; de andere liederen beginnen met een kleine lombarde die net zo groot is als die aan het begin van elke andere strofe.Ga naar eindnoot6. Tevens laat scriptor α, voorafgaand aan elke nieuwe tekst, vijf regels open voor de notenbalk, bij een lange melodie zelfs tien regels voor twee notenbalken.Ga naar eindnoot7. We kunnen hieruit afleiden dat de tekstschrijver de melodie van de teksten kende, maar ook - achteraf gezien - dat hij de lengte van de melodie niet altijd goed inschatte. De rode notenbalken in beide kolommen worden getrokken door iemand anders dan de tekstschrijver. Het lijkt me uitgesloten dat dit werk door scriptor α werd gedaan, omdat bij het trekken van de notenbalken in de linker kolom consequent geen rekening is gehouden met de later in te vullen lombarden in de rechterkolom. Als de notenbalken links en rechts ongeveer op dezelfde hoogte komen, worden de gemeenschappelijke lijnen over de gehele breedte van het blad in één keer getrokken, en de niet-gemeenschappelijke alleen links of rechts. De melodie wordt met behulp van streepjes op de balk genoteerd, soms zelfs daar waar een hoofdletter staat (lied 6). Als bij de notatie in de rechterkolom blijkt dat de balk te kort is voor een lange melodie, voegt de notator van de melodie daaronder een kort en smaller hulpbalkje voor de melodie toe.Ga naar eindnoot8. Bij een zeer lange melodie op verso-b trekt hij soms zelfs een hulpbalkje op de volgende rectozijdeGa naar eindnoot9. en daarna nog een hulpbalkje onder de notenbalk op de versozijde.Ga naar eindnoot10. Bij lied 14 is de volgorde van deze hulpbalkjes omgekeerd: eerst het hulpbalkje onder de balk en vervolgens op de volgende rectozijde. Alleen bij lied 108 (f. 30ra) wordt op de voorafgaande versozijde van f. 29 een hulpbalkje voor het begin van de melodie getrokken en voor het slot van de melodie nog een hulpbalkje onder de gewone balk. Soms is de melodie niet ingevuldGa naar eindnoot11. of later, in een ander type notenschrift.Ga naar eindnoot12. Reynaert is van mening dat de notenbalken pas na het vormen van de katernen, wellicht na het inbinden, zijn aangebracht.Ga naar eindnoot13. Ik denk3. Gruuthuse-Liedboek, f. 22vb. Eerste melodie bij lied 68 (68I) door M. 1, tweede melodie (68II) door M. 4. Vóór de dubbele streep zijn de twee melodieën identiek, daarna wijkt die van 68II af van 68I.
| |||||||
[pagina 208]
| |||||||
4. Gruuthus-Liedboek, f. 38r. Melodie bij lied 146 over de gehele bladbreedte door M. 5, in streepjesnotatie, gemengd met mensurale notatie. De incipits van de tekstregels zijn onder de melodie aangegeven.
dat dit niet voor de reguliere rode notenbalken geldt, maar wel voor de hulpbalkjes en voor de notatie van de streepjesmelodieën, die zo'n hulpbalkje afdwingen. In elk geval ligt er geruime tijd tussen het trekken van de notenbalken en de notatie van de melodieën plus de hulpbalkjes. De rubricator plaatst de grote en kleine lombarden in rood en blauw, en streept de hoofdletters rood aan. Soms moet hij uitwijken voor de muziek die er al staat (lied 110 en 121). De tot nu toe beschreven werkwijze wijkt af van die welke Heeroma zich voorstelde. Volgens hem schreef èn rubriceerde scriptor α eerst de tekst, trok hij daarna ‘met rode inkt langs een liniaal de lijnen van de notenbalken’ en vulde hij ‘tenslotte weer met gewone inkt, soms een nuance afwijkend van de inkt waarmee de tekst geschreven was, de noten in.’Ga naar eindnoot14. Volgens mij werden de lombarden na de tekst en na de muziek toegevoegd. Tot zover de grote lijnen van de lay-out in verband met de tekst van de door scriptor α geschreven liederen. | |||||||
De muziekhandenOver de notatie in streepjes is nog wel iets meer te zeggen. Het is verleidelijk om - met Heeroma - aan te nemen dat scriptor α zelf de melodieën voor de door hem geschreven teksten noteerde, niet alleen in het liedboek, maar ook bij acht liederen in het eerste van de zestien lange gedichten in het Gedichtenboek.Ga naar eindnoot15. De meeste melodieën bij de teksten in hand α zijn namelijk ook van één hand (de eerste muziekhand, afgekort als M. 1). Maar ook zonder de kleurvariaties van de zwarte inkt te kunnen vaststellen, betwijfel ik of het steeds scriptor α was die de melodieën noteerde. Ten eerste deed hij dat niet overal: bij lied 39, 63, 89, 136 en 143 staat wel een notenbalk, maar is geen melodie ingevuld. Ten twee- | |||||||
[pagina 209]
| |||||||
de moeten we ons bij een aantal liederen waar wel een melodie staat, afvragen of die door deze scriptor is genoteerd.Ga naar eindnoot16. M. 1 heeft ongetwijfeld de meeste melodieën voorzien van doorgaans kaarsrechte streepjes met een aanzet van de pen linksboven. Er zijn echter ook liederen met streepjes in een iets daarvan afwijkende vorm. Soms is er bij deze tweede muziekhand (M. 2) niet alleen een aanzet linksboven, maar ook een lijntje rechtsonder (lied 8 tot 11 en 54). Maar in beide handen zijn de streepjes zelf doorgaans strak verticaal (zie afb. 1 en 3). Dat kan niet worden gezegd van een derde hand (M. 3), die de liederen 48II, 125, 128 tot 134 en 137 tot 142 noteerde; 136 en 143 hebben wel een notenbalk, maar geen melodie. Zijn streepjes hebben weliswaar doorgaans aanzetjes linksboven en lijntjes rechtsonder, maar niet consequent; ze zijn de ene keer korter of schuiner dan de andere keer. Ook de verdeling van de noten over de beschikbare ruimte is minder ordelijk dan bij M. 1 en 2 (zie afb. 2). De rest van het Liedboek is door weer anderen aangevuld. Aansluitend bij het werk van scriptor α op f. 37va schrijft kopiist ζ lied 144 en 145, niet alleen de tekst maar ook de notenbalken in zwarte inkt, waarbij hij de hoofdletterkolom ongemoeid liet. In dit geval lijkt het me zeker dat ζ dezelfde persoon is als M. 4. Tevens schreef hij onder het begin van de melodie het incipit van de tekst. De tekst van lied 146 en 147, toegeschreven aan kopiist η, is in een cursiva. De notenbalk is over de gehele bladbreedte getrokken en het beginwoord van een aantal verzen is ter plekke onder de noten aangegeven. De streepjesnotatie bij lied 146 ziet er hier weer anders uit en is vermengd met korte wendingen in witte mensuraal notatie; ook hand η schreef hier mijns inziens tekst én noten (M. 5, zie afb. 4 en 5). De zwarte notatie van lied 147 is geheel mensuraal en waarschijnlijk in dezelfde hand. Zwarte mensurale notatie treffen we ook aan bij lied 18 (M. 6), waarvan de melodie niet door M. 1 was ingevuld. Dit geldt trouwens ook voor lied 135 (M. 7) waarvan zowel de tekst als de twee notenbalken over de gehele breedte zijn getrokken. Hoewel hand α in het liedboek de teksten van de eerste 143 liederen noteerde, is M. 1 met de melodieën niet verder gekomen dan lied 127. Bij 127 liederen vulde hij in acht gevallen geen melodie in, in zes daarvan werd de melodie door anderen genoteerd. Resumerend: M. 1 schreef tot lied 127 de muzieknotatie bij de meeste liederen. Vanaf lied 87 is hij zich kennelijk bewust geworden van onjuistheden in zijn no-5. Gruuthuse-Liedboek, f. 38v. Melodie bij lied 147 over de gehele bladbreedte door M. 5, in zwarte mensuraalnotatie. De incipits van de tekstregels zijn onder de melodie aangegeven.
| |||||||
[pagina 210]
| |||||||
tatiemethode. Waar hij voorheen staande rusttekens schreef - een kort streepje, staand op een lijn -, gaat hij nu, terecht, hangende rusten gebruiken; tevens kiest hij er vanaf dit punt voor de slotnoot niet meer met een longa - een open rechthoek met een lijn rechts - te noteren, maar met een dubbelstreepje. M. 1 noteerde ook de acht liederen in het Gedichtenboek; daar gebruikt hij voor het slot van de liederen op f. 41r en 53r-58v een longa, behalve bij het tweede lied, op 51r, maar daar is ook sprake van andere correcties in de muzieknotatie. Voor de overige muziekhanden geldt:
Verder zijn er in de melodieën van M. 1 - mogelijk ook door hem zelf maar in elk geval door twee verschillende handen - correcties aangebracht die het ritme moeten verduidelijken; tevens heeft M. 1, maar ook M. 3 en M. 4, wel eens een melodie opnieuw genoteerd als daar ruimte voor was.Ga naar eindnoot18. | |||||||
ConclusieAl met al kunnen we constateren dat de notatie van de liederen in het Gruuthuse-handschrift in verschillende fases heeft plaatsgevonden en dat het manuscript, gezien de vele handen, voor een groot aantal mensen toegankelijk was. De melodieën moeten - gezien de verschillende handen, de correcties en alternatieve versies - bekend zijn geweest bij verscheidene personen, die bovendien een zodanige muzikale scholing bezaten dat ze melodieën konden noteren. Mogen we aan een groep dichter-componisten denken die tijdens bijeenkomsten nieuw gemaakte liederen aan elkaar voorzongen en leerden? Mogelijk speelde Jan Moritoen hierbij een belangrijke rol. In een gedicht uit het Gedichtenboek is namelijk sprake van een aantal vrienden die de liederen van Moritoen aan het zingen zijn, maar die uiteindelijk zwijgen om de dichter alleen te laten zingen:
Doe sat ic bi der compaengien
Ende elc met sanghe bliscap dreef
Metten brieve die ic screef.
Daer hoorde ic lust ende vroylichede
Ende ic begonst te zinghen mede
In een vroilic berueren
Uut groten luste van natueren.
Als zi dat hoorden al ghemeene
Lieten zi mi den zanc alleene,
So dat ic emmer also zanc.
Elcerlijc gaf mi den danc.Ga naar eindnoot19.
|
|