Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Amor de loingDistant love. Songs of Jaufre Rudel & Martin Codax. Paul Hillier, zang; Andrew Lawrence-King, psalterium en harp. 68:09 min. Harmonia Mundi, 2000. HMU 907203. Prijs: circa f47,50.Het streven naar goede verkoopcijfers vraagt om een cd-titel als Distant love, maar voor deze cd met liefdesliederen in het Oudprovençaals en Galicisch-Portugees van Jaufre Rudel en Martin Codax zou ‘amor de loing’ de lading beter dekken. Het begeleidende boekje bij de twee reeksen liederen bevat een inleiding en de liedteksten met Engelse en Franse vertaling. De eerste serie omvat de cantigas de amigo van Martin Codax, die in de dertiende eeuw in de Galicische kuststad Vigo leefde.Ga naar eindnoot1. De liederen vertolken de gevoelens van een meisje uit Vigo, dat over zee uitkijkt, verlangend naar een geliefde die niet terugkeert. Toch werden de cantigas waarschijnlijk uitgevoerd door een man. Al deze liederen hebben dezelfde vorm, wat erop wijst dat het om een cyclus gaat. Karakteristiek zijn de parallellismen en het gebruik van een refrein. Ook in de eenvoudige melodieën komen veel herhalingen voor. De cyclus is slechts overgeleverd op één los bifolium perkament, dat in 1913 werd ontdekt en zich nu in de Pierpont Morgan Library in New York bevindt. De liederen op deze opname worden gezongen door Paul Hillier. Andrew Lawrence-King begeleidt op de harp en het psalterium. De cd opent met een prelude op de harp. Lawrence-King schept met zijn subtiele spel, waarin het contrast tussen forte- en piano-passages duidelijk reliëf aanbrengt, een intieme, droevige sfeer. Hillier vertolkt de cantigas met een volle, gedragen stem. De akoestiek roept het beeld van een burchtkapel op. Het ene couplet rijgt zich aan | |
[pagina 185]
| |
het andere als golven van de zee, die aan komen rollen, zich verheffen en dan langzaam uitsterven op het strand. In de derde cantiga heft Hillier een meer klagende, schrijnende toon aan, maar daarna pakt hij het eeuwige ritme van de aanrollende golven weer op. De luisteraar raakt even de kluts kwijt bij de zesde cantiga, die niet gezongen, maar gesproken wordt. Het tekstboekje noch de achterzijde van de cd informeren hierover. Uit de foto van het bifolium in New York die de achterzijde van het cd-boekje siert, blijkt echter dat er bij het zesde lied geen noten op de notenbalk zijn ingevuld. De laatste cantiga klinkt berustend, waarna een virtuoos naspel op het psalterium volgt als een echo van de liederen, maar met veel meer hartstocht en dynamiek. De tweede reeks is van de hand van de twaalfde-eeuwse troubadour Jaufre Rudel. Hij was heer van Blaye in Zuidwest-Frankrijk en nam in 1147-1148 deel aan de tweede kruistocht. Hij bereikte het Heilige Land, maar niemand weet of hij ooit is teruggekeerd. Vanaf de dertiende eeuw vulden legendes deze leemte op. De vida (levensbeschrijving) plaatst één van Rudels liederen (nr. 12 op de cd) in de context van de kruistocht en vertelt dat de dichter de reis niet ondernam om God te dienen, maar uit liefde voor een vrouw, de gravin van Tripoli, die hij echter nog nooit had gezien. Uiteindelijk vond hij in haar armen de dood. Rudel bezingt zijn onbereikbare geliefde en zijn onvervulde verlangen in melodieën die subtiel variëren binnen de algemene structuur van A-A-B-herhalingen. Een prelude op het psalterium luidt het eerste, sonore lied van de zes werken van Jaufre Rudel in. Dan wisselen harpspel en gesproken tekst elkaar af in een natuurschets die is doordrenkt van liefdesverlangen. Aan het eind moduleert de harpmelodie, wat zeer verrassend is, omdat haakjes of pedalen om de snaren te verhogen of te verlagen in de Middeleeuwen nog niet waren uitgevonden. De muziek bloeit op in het derde lied, dat zich kenmerkt door lichte, bescheiden versieringen. Elk couplet eindigt met een - steeds voorspelbaarder - diminuendo. Het psalterium verlevendigt de volgende, gesproken tekst niet alleen met intermezzi, maar klinkt vanaf het tweede couplet ook als begeleiding op de achtergrond. Daarna wisselen zang en psalterium elkaar af in een klagend lied, dat langzaam aanzwelt totdat zij samen het laatste couplet vertolken. De harp zorgt in het slotlied voor een lichtere toon en neemt niet alleen de tussenspelen, maar ook een enkel begeleidend akkoord of loopje voor zijn rekening. Heel soms forceert Lawrence-King zijn instrument om het verschil tussen forte en piano uit te buiten, maar dit verdient verreweg de voorkeur boven de toch wat monotone interpretatie van Hillier. De cd besluit met een klaterende dans op de harp, die langzaam wegsterft. De luisteraar blijft achter met een onvervuld verlangen. Hoe zouden de liederen toch in de Middeleeuwen hebben geklonken? Emanuel Klinkenberg |
|