Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Melis Stoke en de Rijmkroniek van Holland gewikt en gewogenJ.W.J. Burgers, De Rijmkroniek van Holland en zijn auteurs. Historiografie in Holland door de Anonymus (1280-1282) en de grafelijke klerk Melis Stoke (begin veertiende eeuw) (Historische Vereniging Holland/Uitgeverij Verloren; Hilversum 1999, Hollandse studiën 35). Geïll. 492 p. ISBN 90-70403-43-9. f76,03.Macro-historisch bezien, is de Rijmkroniek van Holland natuurlijk geen vergeten tekst en ook Melis Stoke is bepaald geen onbekende. Tekst en auteur kunnen zelfs bogen op de meest regelmatige wetenschappelijke aandacht door de eeuwen heen die een Middelnederlandse tekst ooit te beurt is gevallen. Het editiewerk begon al in de late zestiende eeuw (editie-Dousa, 1591). Ook in de zeventiende (editie-Van Alkemade, 1699), achttiende (editie-Huydecoper, 1772) en negentiende eeuw (editie-Brill, 1885) werden telkens nieuwe uitgaven bezorgd. Thans is er - gelukkig - andermaal een uitgave in voorbereiding, die de editie-Brill uit 1885 moet gaan vervangen. De aandacht voor Stoke en de Rijmkroniek kwam in de loop der eeuwen vooral van historische zijde. De neerlandistiek daarentegen heeft tekst en auteur in de twintigste eeuw, na een ook al tanende belangstelling in de eeuw die daaraan voorafging, bijna geheel uit het oog verloren. Te Winkel vormde overigens een gunstige uitzondering op deze tendens. Van hem verscheen in 1896 het omvangrijke artikel ‘Het karakter en de staatkundige denkbeelden van Melis Stoke’, dat door Burgers wordt omschreven als ‘ongetwijfeld de tot op heden mooiste studie over de Rijmkroniek’ (p. 15).Ga naar eindnoot1. Als historische bron is de Rijmkroniek echter nooit vergeten en regelmatig geraadpleegd. Het is dan ook een kroongetuige voor de dertiende-eeuwse geschiedenis van het graafschap Holland, met name ook voor de periode rond de moord op graaf Floris V (†1296). Dat laat echter onverlet dat het onderzoek naar de Rijmkroniek als tekst toch wel op een laag pitje is komen te staan in de voorbije eeuw, de studie van Peeters uit 1966 overigens niet te na gesproken.Ga naar eindnoot2. Het is vooral sinds de laatste decennia - nu literatuurhistorici zich over de historiografie hebben ontfermd en historici de verhalende bronnen opnieuw hebben ontdekt - dat de Rijmkroniek weer wat meer in de aandacht is komen te staan en dat er fundamenteel nieuw onderzoek op gang is gekomen. Zelfs codicologen hebben, in navolging van de historicus Robert Stein, al een duit in het zakje gedaan, door het zgn. handschrift A (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 3) vroeger te dateren dan tot voor kort gebruikelijk was. De tekst verdient de toegenomen aandacht ten volle: we hebben het hier (voor het eerste deel van de tekst althans) over niet minder dan het vroegste voorbeeld van geschiedschrijving in het Middelnederlands, voorwaar geen geringe gebeurtenis in de cultuurgeschiedenis van de Lage Landen. De editie die thans in de maak is, en die verschijnt bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis te Den Haag, zal worden bezorgd door Jan Burgers, en | |
[pagina 182]
| |
is voorzien voor 2003 of daaromtrent. Afgezien van het filologische handwerk op basis van de diverse handschriften is het voorbereidende onderzoek, zo zou men kunnen zeggen, inmiddels voltooid: in het boek dat hier wordt besproken doet Burgers uitgebreid verslag van zijn bevindingen. De uitkomsten brengen het onderzoek naar de Rijmkroniek - laat ik dat meteen duidelijk voorop stellen - een enorme stap vooruit. In feite is dit boek te beschouwen als de vrucht van een vondst die Burgers tijdens het onderzoek voor zijn dissertatie heeft gedaan. In dat kader hield hij zich bezig met De paleografie van de documentaire bronnen in Holland en Zeeland in de dertiende eeuw, zoals de titel van zijn proefschrift luidt.Ga naar eindnoot3. Toen hij op zeker moment een paar door Melis Stoke in het net geschreven en ondertekende oorkonden onder ogen kreeg, bracht hij meteen de hand thuis, die hij kende van een hele reeks oorkonden uit de late dertiende eeuw. Het aantal Stoke-autografen werd hiermee in één klap spectaculair uitgebreid. Uitgaande van deze verzameling Stoke-oorkonden stelt Burgers in hoofdstuk II het dictaat van Stoke vast, zeg maar de combinatie van diverse algemeen bekende formules die de Stoke-oorkonden van die van andere klerken onderscheidt. Vervolgens wijst hij een aantal in afschrift overgeleverde oorkonden aan die eveneens het dictaat van Stoke vertonen. Het vervolg van Burgers redenering ontrolt zich schijnbaar als vanzelf en blinkt uit door helderheid en controleerbaarheid. Oorkonden zijn doorgaans voorzien van een datering en een situering (de plaats waar hij wordt opgesteld). Op basis van het Stoke-materiaal (dat wordt uitgegeven in bijlage A) lukt het Burgers Stoke als Dordts stadsklerk te identificeren (1296-1299); eind 1299 treedt hij in dienst van graaf Jan II. Voor de periode 1296-1305 kan aan de hand van het genoemde materiaal een bescheiden itinerarium van Stoke worden opgesteld. De aldus verkregen biografische informatie wordt in hoofdstuk III vervolgens geconfronteerd met de beschrijving van de overeenkomstige periode in de Rijmkroniek. Op overtuigende wijze laat Burgers zien hoe de vermelding van de historische gebeurtenissen - gepresenteerd als eigen observatie of als informatie-van-horen-zeggen - strookt met de biografica ontleend aan de oorkonden. Hieruit komt onomstotelijk naar voren dat de Stoke die zichzelf noemt in de tekst inderdaad de Stoke is die de oorkonden schreef. In de hoofdstukken IV en V wordt uitgebreid aandacht besteed aan de wordingsgeschiedenis van de Rijmkroniek. Autografen zijn er niet, we hebben alleen de beschikking over latere afschriften, waaruit de tekstgenese door vergelijking moet worden afgeleid. In essentie volgt Burgers hier de bestaande opvattingen (Rijmkroniek I, Rijmkroniek II - deze laatste in een B/C en een A-versie), zij het dat hij de dateringen die bij de verschillende versies horen scherper stelt. Zo wordt de A-versie later gedateerd, mogelijk zelfs in 1311-1314, waarmee deze versie heel dicht in de buurt komt van de periode waarin Lodewijk van Velthem de tekst (maar dan de B/C-versie) benutte ten behoeve van de Voortzetting van de Spiegel historiael (voltooid in 1316). De versie B/C (ontstaan in 1301-1302, met een vervolg in of kort na 1305) levert het biografische ankerpunt op grond waarvan tekst en oorkonden in voorkomende gevallen met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Dat Stoke doende is gebleven met zijn tekst (het vervolg in of kort na 1305, de omwerking ergens tussen 1305 en 1314) past bij het beeld dat we hebben van de wijze waarop latere kroniekschrijvers zoals Jan van Boendale en | |
[pagina 183]
| |
heraut Beyeren hun eigen teksten meer dan eens aanvulden en/ of herschreven.Ga naar eindnoot4. Een nieuw standpunt neemt Burgers in ten aanzien van het auteurschap van de Rijmkroniek I. Deze oudste kern van de Rijmkroniek, ontstaan in de periode 1280-1282 in opdracht van graaf Floris V, en door Jacob van Maerlant benut ten behoeve van de Spiegel historiael, is - zoals bekend - te karakteriseren als een vertaling/bewerking van het Chronicon Egmundanum, aangevuld met behulp van diverse Latijnse bronnen (vgl. bijlage D). Tot zover dus niets nieuws. Burgers gaat er echter nadrukkelijk vanuit dat deze oude kern niet van de hand van Melis Stoke is maar van een anonieme voorganger. Dat hij overtuigd is van zijn gelijk, blijkt uit de titel van zijn boek waarin wordt verwezen naar De Rijmkroniek van Holland en zijn auteurs (men lette op het meervoud). In de ondertitel van het boek wordt voorts gespecificeerd hoe het precies zit: de Rijmkroniek I is geschreven door een ‘Anonymus (1280-1282)’, die nadrukkelijk wordt onderscheiden van de ‘grafelijke klerk Melis Stoke (begin veertiende eeuw)’, die verantwoordelijk wordt gehouden voor de versies BC (een combinatie van Rijmkroniek I en II) en A (een revisie van BC). In hoofdstuk IV legt Burgers zijn kaarten op tafel voor deze onorthodoxe visie. Het zijn stilistische en inhoudelijke verschillen waar hij zich op beroept. Op dit laatste punt ben ik niet overtuigd geraakt. Toegegeven, de observaties zijn divers (er wordt gekeken naar woorden en uitdrukkingen, rijm, syntaxis, lombarden en paragraaftekens, herhalingen, wijdlopigheid, morele standpunten, en contact tussen dichter en publiek), van feitelijke aard, en 100% controleerbaar. Waar het mij echter om gaat is de interpretatie van de verschillen, die vervolgens tot de conclusie van een dubbel auteurschap leidt. Bij het interpreteren van de verschillen is mijns inziens te weinig meegewogen dat de Rijmkroniek I (de vertaling van een zakelijke, Latijnse kroniek, met 1205 als einddatum) een heel ander soort tekst is dan de Rijmkroniek II, die tot stand is gekomen in een politiek uiterst gevoelige periode die bepaald werd door de nasleep van de moord op Floris V. Burgers wijst weliswaar meer dan eens op het andersoortige karakter van beide teksten, maar in de afweging die hij uiteindelijk maakt keert dit aspect nauwelijks terug. Afgezien van de verschillende aard van beide teksten, moet natuurlijk tevens in de beschouwing worden betrokken dat tussen het schrijven van de Rijmkroniek I en II zo'n twintig jaar is verlopen - en het taalgebruik of de denkbeelden van een auteur kunnen natuurlijk veranderen in zo'n periode. Een dubbel auteurschap acht ik dus nog niet zonder meer bewezen, hoewel ik er eerlijkheidshalve aan toevoeg dat het omgekeerde (de Rijmkroniek I en II zijn van dezelfde auteur, i.c. Melis Stoke) zich ook niet laat bewijzen. Ik sta zo uitgebreid stil bij de auteurskwestie omdat Burgers met zijn standpunt zo nadrukkelijk en tot in de titel van zijn boek afwijkt van de traditie. Los van mijn bedenkingen bij hoofdstuk IV, eindig ik deze bespreking met de vaststelling dat het Stoke-onderzoek nog niet eerder op een zo hoog niveau en op zo overtuigende wijze is beoefend. Dat doet het beste hopen voor de editie, die overigens niet alleen op papier maar ook als CD-ROM zal verschijnen.Ga naar eindnoot5. Wim van Anrooij |
|