Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
• Ulrike Hascher-Burger en Gerrit Kouwenhoven
| |
Het registerIn het oud-archief van het Gelderse stadje Hattem bevindt zich een 90 folia omvattend registertje, 11 cm hoog, 7,5 cm breed en ruim 1 cm dik, een zakboekje dus, waarin naast allerlei aantekeningen ook drie gezangen ter ere van Maria staan.Ga naar eindnoot1. Het boekje bestaat uit tien katernen en is gebonden in een perkamenten verkoopakte van een akker aan het Heilige Geest-Gasthuis te Hattem, daterende van 1523. Aan de akte zijn twee zegels bevestigd geweest. De achterkant van de akte steekt rechts uit en is als omslagflap om de open zijde van het registertje gebruikt. De rug is op de plaats waar de draden van het bindwerk naar buiten komen versterkt met twee stukjes leer van 2 × 1 cm. Het registertje werd al eerder, rond de vorige eeuwwisseling, genoemd door Hoefer en Rogge;Ga naar eindnoot2. de precieze inhoud ervan werd echter nooit aan een breder publiek bekend. Pas toen het een aantal jaren geleden door Gerrit Kouwenhoven nader op zijn inhoud werd onderzocht, bleek dat er niet alleen akten in staan. Samen met de in Hattem wonende hoboïst Brand Bronsema stelde hij vast dat het boekje ook gezangen met muzieknotatie bevat. Dat vormde de aanleiding het muziekgedeelte in het boekje aan een nadere beschouwing te onderwerpen. De inhoud van het registertje begint met onsamenhangende aantekeningen en een aantal akten uitgevaardigd door schepenen van Hattem, waarvan alleen de aanhef is opgeschreven. Dan volgen er akten betreffende onroerende goederen, die vaak zijn doorgestreept, zonder dat er veel samenhang herkenbaar is. Alle akten stammen uit 1523. Op folio 31v staat een akte betreffende de smeden en hun beschermheilige, St. Loy (Sint Eloy of Eligius). Folio 34v en volgende geven een deel van de stadsrekening en verdere akten, gedeeltelijk van 1524.Ga naar eindnoot3. Na folio 58v, waarop een zekere pastoor Rutger van Amstel wordt genoemd, volgen op folio 60r drie Mariagezangen. Op folio 64v-66v staat een afschrift van een brief daterend van 28 juli 1520 van Martin Luther aan Gerardus Listrius, de | |
[pagina 157]
| |
1. F. 78v: Joannes Custos.
rector van de Zwolse stadsschool.Ga naar eindnoot4. Daarna volgen verschillende lijstjes met namen van Hattemse geestelijken, gezworenen en heemraden uit 1524. Op folio 78v staat een lijstje met namen, waarop de naam van een zekere Joannes Custos (=Koster) voorkomt. Hij zal voor het vervolg nog van belang blijken te zijn. | |
De schrijverVoor een antwoord op de vraag wie dit registertje geschreven zou kunnen hebben, reikt het boekje zelf een aantal gegevens aan. Zo is het register door één hand geschreven; de schrijver heeft wel een enkele maal een nieuwe, scherpere pen gebruikt. Hij was ook het Latijn machtig. In twee akten (op folio 26v en op folio 47v) worden namen genoemd die nader uitsluitsel kunnen geven. De akte op folio 26v gaat over afspraken tussen een zekere Jacob van Ams en een andere, niet nader genoemde partij.Ga naar eindnoot5. Jacob zou de school waarnemen terwijl de andere persoon, omschreven als ‘ik’, zelf elke dag 's ochtends de kerk open en 's avonds dicht zal doen.Ga naar eindnoot6. Op folio 47v staat een contract van enkele maanden later tussen opnieuw Jacob van Ams en de al eerder genoemde Joannes den Koster.Ga naar eindnoot7. Ook hierin wordt bepaald dat Jacob de school zal waarnemen en dat Joannes hem hierbij op hoogtijdagen zal helpen, als daar ‘sware sanck is toe leren ind helpen den jungen ore sanck toe leren’.Ga naar eindnoot8. Bovendien zal Jacob ook op de kerk passen, als Joannes er niet is of met stadszaken bezig is. Deze tweede akte sluit goed aan bij de eerstgenoemde akte op folio 26v. In beide akten wordt geregeld dat Jacob van Ams de school zal waarnemen. De tweede akte vermeldt bovendien dat hij deze taak zal overnemen van Joannes | |
[pagina 158]
| |
den Koster. De ik-figuur van de eerste akte zou heel goed dezelfde Joannes den Koster kunnen zijn. Vele zaken in het zakboekje spreken er vervolgens voor, dat genoemde Joannes den Koster de schrijver en eigenaar van het hele bundeltje was. Er staan immers veel stadszaken in, waarmee hij belast was, en hij had verstand van muziek, want hij moest op hoogtijdagen bij het aanleren van de koorzang van de jongens helpen.Ga naar eindnoot9. Wij hebben hier waarschijnlijk dan ook te maken met het persoonlijk zakboekje van Joannes den Koster, dat rond 1524 moet zijn ontstaan. Zulke persoonlijke zakboekjes waren in de late Middeleeuwen zeer geliefd. Meestal bevatten ze uittreksels uit ascetische traktaten en gebeden, maar soms ook muziek. In kringen van de Moderne Devotie werd iedereen aanbevolen om persoonlijke meditatieboekjes, zogenaamde rapiaria, bij te houden.Ga naar eindnoot10. En ook buiten deze kringen werden rapiaria aangetroffen.Ga naar eindnoot11. De bonte verzameling van functies die Joannes bekleed heeft zou kunnen verklaren waarom er zo uiteenlopende teksten - akten, contracten, brieven en gezangen met muzieknotatie - in het registertje voorkomen. Naast de hierbovengenoemde taken had Joannes den Koster mogelijk ook de functie van stadsschrijver van Hattem. Een vergelijking van het handschrift in dit registertje met een akte in het oud-rechterlijk archief van Hattem (inv. nr 15 van het jaar 1523) wijst in die richting. | |
[pagina 159]
| |
De antifonenNaast rekeningen en brieven bevat het registertje van Joannes Custos in een apart katern ook drie eenstemmige Latijnse antifonen over Maria, verdeeld over drie pagina's (folio 60r-61r): Ista est speciosa, Ave regina celorum en Nigra sum sed formosa.Ga naar eindnoot12. Het zijn gezangen ter ere van Maria die meer of minder direct op het bijbelse Hooglied gebaseerd zijn. De tekst van Nigra sum sed formosa is ontleend aan de verzen 5 en 6 uit het eerste hoofdstuk uit dat boek: ‘Donker van huid ben ik, doch bekoorlijk, dochters van Jeruzalem, als de tenten van Kedar, de gordijnen van Salomo. Let er niet op dat mijn huid donker is, dat de zon mij verbrand heeft.’Ga naar eindnoot13. In de laatmiddeleeuwse context van het registertje is deze tekst bedoeld als een loflied op Maria als hemelse bruid. Ista est speciosa is aan dezelfde bron ontleend en ook hier betreft het Maria, als hemelse bruid. Maar hier nam de dichter meer vrijheid door de bijbelse tekst te parafraseren. De bijbelse versie, Hooglied 6:8, luidt: ‘Maar enig is zij, mijn duif, mijn volmaakte. ...meisjes zien haar en prijzen haar gelukkig, koninginnen en bijvrouwen, en loven haar.’Ga naar eindnoot14. De derde lofzang, Ave regina celorum, maakt minder gebruik van het bijbelse Hooglied, alleen de woorden ‘speciosa’ en ‘decora’ zijn eraan ontleend.Ga naar eindnoot15. Dit gezang duikt voor het eerst op in een handschrift uit de twaalfde eeuw en is een lofzang op Maria als hemelse koningin: ‘Wees gegroet koningin der hemelen, gegroet, heerseres over de engelen! Gegroet, heilige wortel waaruit het licht der wereld is ontsproten! Gegroet, roemrijke en boven allen uitblinkende! Wees gegroet, overschone en bid altijd voor ons bij Christus.’ | |
[pagina 160]
| |
Deze drie gezangen zijn antifonen, gezangen die vooraf gaan aan een psalm of een canticum (een lied, zoals bijvoorbeeld het magnificat, de lofzang van Maria) en daaraan een bijzondere kleur verlenen, die afhangt van het karakter van de liturgie of de devotie waarin ze gebruikt worden. Antifonen hadden een plaats in het dagelijkse koorgebed in kloosters en kapittelkerken, maar zij werden ook gebruikt voor de private devotie. Het Ave regina celorum behoort samen met drie andere antifonen, Alma redemptoris mater, Salve regina en Regina caeli, tot de meest verspreide Maria-antifonen. Zij worden ook vandaag nog gezongen. Sinds de vroege Middeleeuwen wordt het in het registertje opgenomen Ave regina celorum dagelijks gezongen in de tijd tussen Maria Lichtmis (het feest van de Presentatie in de tempel, waarop de kaarsen werden gewijd, 2 februari) en Witte Donderdag, en wel ter afsluiting van de completen, het laatste canonieke uur van de dag. Deze antifoon had dus een vaste plek in het koorgebed. In dit zakboekje is de liturgische context echter geheel afwezig. Er zijn geen verwijzingen naar psalmen of feestdagen opgenomen. Het gaat hier dan ook niet om een deel uit een liturgisch handschrift, maar waarschijnlijk om het begin van een gebeden- of liedboekje zoals dat in laatmiddeleeuwse kloosterkringen gebruikelijk was. Dit soort boekjes was vaak thematisch van opzet. Misschien was het de bedoeling om hier Mariagezangen te verzamelen voor de private devotie.Ga naar eindnoot16. De lege notenbalken op de vier volgende pagina's doen bovendien vermoeden dat de drie gezangen bedoeld waren als opmaat tot een omvangrijkere verzameling. Ook de muziek van Ista est speciosa en Nigra sum sed formosa duidt erop dat | |
[pagina 161]
| |
deze gezangen in de sfeer van private vroomheid zijn ontstaan. Deze gezangen zijn namelijk in de uitvoerige vorm zoals zij in dit boekje verschijnen vrijwel onbekend. In liturgische boeken staan korte versies van beide antifonen. De lange vorm echter is wel te vinden in bronnen uit de omgeving van de Moderne Devotie. Het zijn dus geen liturgische gezangen maar devotiegezangen. | |
De muziekDe muziek van de drie antifonen is geschreven in zogenaamde ‘hoefnagelneumen’ (de naam is ontleend aan de vorm van het teken voor een enkele noot, dat aan een hoefnagel doet denken). Deze notatie was gebruikelijk in laatmiddeleeuwse bronnen met gregoriaanse muziek uit Duitsland en de noordelijke Nederlanden en gaat terug op bronnen uit de tiende eeuw, zoals die uit het beroemde benedictijnenklooster te Sankt Gallen (Zwitserland) zijn overgeleverd. Toch is duidelijk te zien dat het handschriftje uit Hattem meer dan vijfhonderd jaar later werd geschreven. Muzieknotatie uit de tiende eeuw toont een grote verscheidenheid van tekens en is meestal zonder notenbalken. De2. Het begin van de devotiegezangen met notatie in neumen op f. 60r.
| |
[pagina 162]
| |
hoefnagelneumen uit Hattem daarentegen tonen nog maar weinig verschillende neumenvormen. Meestal werd met twee tekens volstaan, waarvan elk teken voor één toon staat: de virga (een verticaal streepje) en het punctum (een vierkante stip). Muzikaal verschillen beide tekens in de late Middeleeuwen niet meer. Ze konden door elkaar worden gebruikt en op veel manieren met elkaar worden gecombineerd. Soms werden deze twee vormen nog aangevuld door een clivis, een boogje dat aan de onderkant open is. Dit teken staat voor een groep van twee tonen, waarvan de tweede lager is dan de eerste. Deze laatmiddeleeuwse neumen staan op vier notenbalken geschreven, voorzien van twee sleutels om de positie van de tonen c en f te bepalen. De drie antifonen uit het Hattemer boekje zijn rijk versierd met behulp van lange toonslierten (melismas), een kenmerk van veel laatmiddeleeuwse Mariagezangen. Zij bepalen het uitbundig jubelende karakter van deze liederen. Eveneens typerend is de keuze van de toonsoort: twee van de gezangen, Ave regina celorum en Nigra sum sed formosa, staan in de voor deze late tijd typische ‘hypolydische’ toonsoort. Gezangen in deze toonsoort eindigen op de toon f. Zij reiken van de lage c (c') tot de hoge (c") en geven regelmatig bes als voortekening aan. | |
MariaDe Mariaverering nam in de late Middeleeuwen een hoge vlucht. Talloze kerken, kapellen en altaren werden aan haar gewijd. Zij werd vereerd met vele feesten en door vrome stichtingen ter harer ere. Lekenbroederschappen, verenigingen van burgers, werden opgericht om regelmatig haar lof te zingen. De Mariadevotie doordrenkte het dagelijkse leven van priesters en kloosterbewoners even goed als dat van gewone burgers. Zoals veel schilderijen en gezangen uit deze tijd laten zien, was zij de belangrijkste middelares tussen de gewone zondige mens en Christus, de Goddelijke rechter na de dood. Als hemelse koningin en bruid werd van haar bij haar Zoon de krachtigste voorspraak verwacht. Daarop duidt ook de laatste zin in de antifoon Ave regina: na een uitgebreide lofprijzing van Maria's eigenschappen eindigt de tekst met een smeekbede om bemiddeling bij haar zoon Christus ter vergeving van de zonden. Voor de mensen uit de late Middeleeuwen die, geteisterd door pest en oorlog, dagelijks de dood voor ogen hadden, was de devotie tot Maria als bruid en koningin van levensbelang. De gezangen in dit kleine boekje zijn hiervan een getuigenis. | |
SlotDevote gezangen met muzieknotatie konden in de late Middeleeuwen in verschillende soorten boeken staan. Het meest gebruikelijk waren liedboeken, maar ook verzamelingen met vermanende brieven of ascetische traktaten konden één of meerdere teksten met muzieknotatie bevatten. Al deze boeken hebben één ding gemeen: zij zijn allemaal afkomstig uit de kerkelijk-religieuze sfeer. Alle bevatten teksten die tot meditatie aanleiding kunnen geven. Bij het registertje uit Hattem ligt dat anders. De drie Maria-antifonen bevinden zich tussen allerlei aardse notities die zeker niet voor devotie bedoeld waren. In dat op- | |
[pagina 163]
| |
zicht is dit boekje een uitzonderlijke bron, des te meer, omdat het door één hand is geschreven. De samenhang van stadsakten en gezongen devotie ligt ook in de late Middeleeuwen niet zonder meer voor de hand. De verbindende factor moet dan ook gezocht worden in de persoon van de eigenaar Joannes den Koster, die in het dagelijkse leven heel verschillende functies met elkaar wist te verbinden. Deze vonden hun neerslag in een persoonlijk boekje met een sterk uiteenlopende inhoud. |
|