Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
• Nico Arts
| |
[pagina 77]
| |
1. Aan de hand van de wirwar van donkere grondsporen in het gele zand kunnen reconstructies worden gemaakt van de geschiedenis van nederzettingen. Hier de opgraving van een nederzetting uit de achtste en elfde eeuw te Blixembosch in het noorden van Eindhoven in 1991.
daar kunnen archeologisch relevante terreinen worden beschermd. Elders kan het ingrijpende grondwerk voorafgegaan worden door archeologisch onderzoek. Dit gebeurt door middel van een toenemend aantal opgravingen. Dit betreft zowel het vroegere, thans steeds meer verstedelijkte platteland, als de twee enige middeleeuwse stadskernen die de regio kent, namelijk die van Eindhoven en Helmond. Het archeologisch onderzoek komt in deze regio tot stand dankzij de inspanningen van de archeologische instituten van de beide Amsterdamse universiteiten, de afdelingen archeologie van de gemeente Eindhoven en Helmond en een groeiend legertje vrijwilligers. In wetenschappelijk opzicht heeft dit archeologisch onderzoek de afgelopen twee decennia geleid tot fundamenteel nieuwe inzichten over onder meer de middeleeuwse geschiedenis van de regio. Een ander resultaat is een snel gegroeid maatschappelijk bewustzijn over het bestaan van een rijk, maar niet met woorden geschreven verleden. | |
Alleen maar zand?Niettegenstaande suggestieve titels als ‘Brandend zand’Ga naar eindnoot1. en ‘Een en al zand’Ga naar eindnoot2. voor historische en archeologische studies over de regio, herbergen de Brabantse zandgronden veel gegevens over de vroegere bewoningsgeschiedenis. Dit gebied raakte na de Romeinse tijd geheel verlaten maar werd in de loop van de tweede helft van de zesde eeuw opnieuw gekoloniseerd. In de elfde eeuw maakt het deel uit van een gebied dat ‘de Kempen’ kwam te heten. De oorspronkelijke naam was Texandria, dat afgeleid is van de naam van het volk der Texuandri, de inheemse bevolking gedurende het begin van onze jaartelling. De Kempen (de letterlijke betekenis is ‘woeste grond’) was een uitgestrekt zandgebied, dat tot in de late Middeleeuwen begroeid was met een afwisseling van eiken-beukenbossen en heidevelden met talrijke vennen en beekdalen. Gedurende de Middeleeuwen vormde de Kempen een afgelegen gebied, maar geleidelijk werd het steeds dichter bewoond. Het archeologisch onderzoek van de afgelopen twee decennia heeft ondubbelzinnig aangetoond dat zich hier vanaf | |
[pagina 78]
| |
2. Hertog Hendrik I van Brabant (1190-1235). Detail van diens grafmonument in de Sint-Pieterskern te Leuven.
de zesde eeuw een snel toenemend aantal nederzettingen bevond. Alleen al in het zuidoosten van Noord-Brabant moeten er enkele honderden hebben bestaan. Deze bevonden zich overwegend op de hoogste delen van allerlei grote en kleine zandruggen, die in de Kempen van nature rijkelijk vertegenwoordigd zijn. Deze nederzettingen waren alle kleinschalig van opzet. Ze bestonden slechts uit enkele hoofdgebouwen, elk voor één huishouden. Aangenomen wordt dat in deze gehuchten sprake was van een zelfvoorzienende economie. De aanwezigheid van geïmporteerd aardewerk uit het Duitse Rijnland en het Belgische Maasland wijst op een of andere vorm van surplus-productie. Waar die surplus uit heeft bestaan is niet bekend, maar mogelijk waren dit landbouwproducten of producten die verband hielden met de schapenteelt. De meeste van deze van oorsprong vroegmiddeleeuwse nederzettingen hebben eeuwenlang bestaan. De grootste waarneembare veranderingen bestaan slechts uit de vervanging van oude gebouwen door nieuwe, met als gevolg dat de archeologische ondergrond regelmatig bestaat uit een wirwar van elkaar overlappende plattegronden van allerlei houten gebouwen (afb. 1). Ook de overgeleverde materiële cultuur veranderde geleidelijk. Dit betreft met name het aardewerk dat in de loop van de eeuwen van steeds andere pottenbakkerscentra werd betrokken. Voor archeologen vormen veranderingen in het gebruik van aardewerk een belangrijke bron voor de chronologische ordening van bewoningssporen. | |
Radicale veranderingen in de dertiende eeuwIn de jaren omstreeks 1200 ontstond het hertogdom Brabant. Onder hertog Hendrik I van Brabant (afb. 2) groeide het snel uit tot een van de machtigste vorstendommen van het noordwesten van Europa. Vanaf 1203 ging ook de Kempen onderdeel vormen van Brabant. De archeologische informatie uit de Kempen wijst op een reeks min of meer gelijktijdige, opvallende veranderingen. Deze betreffen onder andere het nederzettingspatroon. Een van de meest opvallende veranderingen was het verlaten van de talrijke, eeuwenoude, kleinschalige gehuchten op de zandruggen. Elders in het landschap, veelal aan de randen van beekdalen, werden nieuwe, veel grotere en thans nog vaak bestaande ne- | |
[pagina 79]
| |
derzettingen gesticht. De verlaten woongronden maakten plaats voor akkerland. Nieuw was bovendien dat deze akkers voortaan werden bemest om ze vruchtbaar te maken én zo te houden. Vóór de dertiende eeuw was er uitsluitend sprake van shifting cultivation. Dit was een landbouwmethode waarbij telkens een stuk woeste grond werd ontgonnen en afgebrand, waarna er geplant kon worden. Na enkele jaren moest de akker verlaten worden wegens uitputting van de grond en moest elders een nieuw stuk woest land worden ontgonnen. Deze roofbouw veranderde
3. Stadsplattegrond van Helmond in 1540, getekend door Jacob van Deventer (circa 1515-1575). Verzameling Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel.
in de dertiende eeuw. Voortaan werd op de oude nederzettingsgronden jaarlijks mest gebracht waardoor permanente, intensieve landbouw mogelijk werd. Deze mest was afkomstig uit de zogenaamde potstallen, waarin het vee zich, zoals in de Kempen werd gezegd, ‘tot de schelft [=zoldering] omhoog scheet’. De mest werd gemengd met gras- of heideplaggen, waardoor het vee steeds hoger kwam te staan. De stal werd periodiek leeggegraven en het mengsel van mest en plaggen leverde, na op de akker te zijn gebracht, behalve vruchtbaarheid in de loop van de eeuwen een vaak meer dan één meter dik donker ophogingspakket: het esdek. Een onbedoeld, maar thans door archeologen zeer gewaardeerd effect van deze plaggenbemesting was, dat de boeren van destijds ook de sporen van hun voorouders conserveerden. Het bodemarchief werd immers begraven onder een dikke laag grond. | |
StadstichtingenEen van de andere opvallende dertiende-eeuwse veranderingen in de Kempen was de stichting van enkele nieuwe steden. Twee ervan, Eindhoven en Helmond, zijn uiteindelijk geslaagd, dat wil zeggen dat ze in de loop van de late Middeleeuwen als volwaardige stad werden gezien. De archeologische ondergrond van deze steden wijst op een betrekkelijk korte bouwtijd, namelijk in de jaren omstreeks 1225. Die datering is gebaseerd op de ouderdom van het oudste aardewerk, de oudste muntvondsten en de dendrochronologie (het dateren van hout aan de hand van jaarringen). Over de gehele oppervlakte van beide steden dateren de oudste middeleeuwse bodemsporen uit deze periode. Over deze stadstichtingen zijn geen geschreven bronnen beschikbaar. Het is daardoor niet bekend welke politieke of economische motieven een rol hebben gespeeld; ook weten we niet waarom die stichtingen juist plaats vonden op die specifieke plaatsen. Aantrekkelijk is de veronderstelling dat althans een gedeelte van de inwoners van de in de regio verlaten nederzettingen op de zandruggen de ste- | |
[pagina 80]
| |
4. Een opgraving in de middeleeuwse stadskern van Eindhoven (Heuvelterrein 1989). Onder de donkere grondsporen bevinden zich greppels, paalsporen, waterputten en allerlei overblijfselen van ambachten.
den koloniseerden. Eindhoven kreeg in 1232 stadsrechten. De formele verlening van stadsrechten aan Helmond heeft nooit plaatsgevonden. Tot ver na de Middeleeuwen zijn deze steden klein gebleven, elk met een oppervlakte van ongeveer 25 hectare en beide met minder dan duizend inwoners 5. Pelgrimsinsigne van een tin/lood legering voorstellende Martinus van Tours, gevonden in de middeleeuwse stadskern van Eindhoven. Datering: omstreeks 1300; hoogte: 39 mm.
(afb. 3). De archeologische ondergrond van beide stadskernen is geconserveerd onder een tot twee meter dikke humusrijke ophoging die veel lijkt op een esdek. In de stadskern van Eindhoven moet deze stadsophoging zijn ontstaan tussen ongeveer 1350 en 1550. Dat wil zeggen dat er gedurende deze twee eeuwen vrijwel dagelijks een kar grond gestort moet zijn. Er is geen reden bekend voor dit grootschalige grondtransport, temeer omdat geschreven bronnen volledig ontbreken, maar mogelijk diende de ophoging tegen wateroverlast van de langs en door de stad stromende riviertjes. Tijdens opgravingen in beide stadskernen zijn allerlei aanwijzigingen gevonden over het ruimtelijk gebruik. Op de diepe erven achter de houten huizen werd zowel gedaan aan kleinschalige landbouw en veeteelt op het niveau van individuele huishoudens, als aan verschillende ambachten (afb. 4). Dit geldt met name voor de eerste eeuw van het bestaan van deze nieuwe steden. Voor wat betreft de ambachten wijzen grondsporen en vondstmateriaal op de bewerking van been en ijzer, leerlooien, de productie van leren voorwerpen alsmede textielnijverheid. Ook zijn in de bodem van de steden allerlei kuilen gevonden waarvan de functie niet vaststaat. Overigens zijn dergelijke kuilen vrijwel onbekend op het platteland. Misschien zijn ze gegraven in verband met de uitoefening van nog niet nader geïdentificeerde ambachten.Ga naar eindnoot3. | |
[pagina 81]
| |
6. Zilveren grosso van de Doge van Venetië afkomstig uit de middeleeuwse stadskern van Helmond (voor- en keerzijde). Datering: dertiende eeuw, afmetingen: 17 × 18 mm.
Aannemelijk is dat de producten van de stedelijke ambachten verhandeld werden op de plaatselijke markt. Ook werden goederen geïmporteerd, zoals onder meer blijkt uit het in de steden gebruikte aardewerk. Op contacten over lange afstanden wijzen ook metalen voorwerpen zoals pelgrimsinsignes en ‘vreemde’ munten. Zo zijn in Eindhoven pelgrimsinsignes gevonden uit Rome en Tours (afb. 5). Onder de talrijke muntvondsten uit Eindhoven bevinden zich een vijftiende-eeuwse minuto uit Genua, terwijl in Helmond een dertiende-eeuwse grosso uit Venetië is gevonden (afb. 6). Dergelijke uitheemse voorwerpen zijn uiterst zeldzaam in de perifere Kempen. | |
Onzichtbare kastelenIn de vorige paragraaf is onder meer opgemerkt dat het niet bekend is waarom Eindhoven en Helmond juist op die plaatsen zijn gesticht waar ze nu nog liggen. Opvallend is wel dat ze beide zijn gesticht in de onmiddellijke nabijheid van een vóór de stadstichting reeds bestaand kasteel. In Eindhoven is dat het kasteel ‘Die Haghe’, dat volgens de archeologische gegevens in aanleg uit de jaren omstreeks 1100 dateert. Het lag slechts 200 meter van de rand van de ruim een eeuw later gestichte stad. Ook in Helmond bevond zich, eveneens op slechts 200 meter afstand van de stad, een kasteel, het ‘Oude Huys’ genaamd, waarvan het oudste gedeelte uit omstreeks 1175 dateert. Ook hier betreft het een archeologische datering. Het ‘Oude Huys’ is bovengronds geheel verdwenen. Ook ‘Die Haghe’ bij Eindhoven is thans vrijwel onzichtbaar, maar daarvan resteert nog een onopvallend restant van de motte (een door mensen opgeworpen heuvel). Opvallend is dat de relatie kasteel-stadstichting ook bestaat bij twee andere, door de hertog van Brabant gestichte, maar uiteindelijk niet volwaardig uitgegroeide steden in de Kempen, namelijk Oisterwijk en Sint- | |
[pagina 82]
| |
7. Silhouet van een in een bootvormige kist begraven lijk op het voormalige kerkhof van Aalst (ten zuiden van Eindhoven). Links een van de beide spitse uiteinden van de kist, rechts het overblijfsel van de schedel. Datering: twaalfde eeuw.
Oedenrode.Ga naar eindnoot4. Pestte de hertog de lokale machthebber door pal onder de rook van zijn kasteel een nieuwe stad te stichten? Of werden de nieuwe steden juist daar gesticht vanwege goede relaties tussen de lokale heer en de hertog? | |
Op zoek naar dode mensenWeliswaar levert de archeologie vele nieuwe inzichten over de middeleeuwse geschiedenis van de Kempen, maar er komen ook allerlei nieuwe vragen naar voren. Een van de meest intrigerende daarvan betreft de omgang met de doden. In de jaren tussen ongeveer 550 en 725 werden gestorvenen begraven op het erf of in kleine grafvelden, maar niet alle doden kunnen daar zijn bijgezet. Ofschoon het hier om een gekerstende samenleving gaat gaf men de doden nog allerlei voorwerpen mee, zoals wapens, sieraden, aardewerk (gevuld met voedsel) en in sommige gevallen ook kostbaarheden zoals met zilver ingelegde ijzeren voorwerpen of een gouden munt. Dergelijke graven zijn echter slechts voor een klein (elitair) deel van de samenleving en het is een nog onbeantwoorde vraag waar de rest werd begraven.Ga naar eindnoot5. Dit geldt nog meer voor de eeuwen daarna. Uit die tijd stammen volop opgegraven overblijfselen van nederzettingen, maar gegevens over het begrafenisritueel ontbreken geheel. De oudste middeleeuwse graven die jonger zijn dan de Merovingische tijd (circa 550-750) dateren uit de twaalfde eeuw. Dan worden de doden begraven in bootvormige of rechthoekige kisten, holle boomstammen of zonder zichtbaar omhulsel (afb. 7).Ga naar eindnoot6. Die begravingen liggen alle rond eenvoudige kerkgebouwen, die in eerste instantie geheel van hout waren. Dit betekent dat in de Kempen alle gegevens ontbreken over hoe men gedurende zo'n drie-en-een-halve eeuw, namelijk tussen ongeveer 750 en 1100, omging met de overledenen. Voor de ontbrekende Merovingische, Karolingische, tiende- en elfde-eeuwse doden kan het zijn dat ze werden begraven rond kerken. Over het bestaan van dergelijke vroege kerkgebouwen in de Kempen bestaan echter slechts enkele summiere gegevens; het zijn er overigens slechts enkele geweest. Bovendien ontbreekt het nog aan archeologisch on- | |
[pagina 83]
| |
derzoek op die kerkterreinen. Indien de ontbrekende doden daar werkelijk begraven zijn, moet er gedurende de Middeleeuwen heel wat zijn gesjouwd met lijken, want de plaatsen waar ze eventueel zijn begraven liggen vaak tientallen kilometers van de nederzetting. | |
TenslotteDe zoektocht naar de in de bodem opgeslagen overblijfselen van voorbije samenlevingen is nog lang niet afgelopen. De in een steeds hoger tempo voortsnellende erosie van de ongeschreven geschiedenis maakt steeds meer opgravingen noodzakelijk. Gelukkig worden die meer en meer mogelijk dank zij het groeiende maatschappelijk besef dat het alleen nu of nooit meer kan. Meermalen per jaar worden fundamentele nieuwe ontdekkingen gedaan die er op wijzen dat het bodemarchief veel gevarieerder is dan zelfs archeologen zich kunnen voorstellen. Al die opgravingen hebben de afgelopen decennia veel nieuwe gegevens opgeleverd over onder meer de middeleeuwse geschiedenis van het zuidoosten van Noord-Brabant. Eigenlijk wordt het tijd de middeleeuwse geschiedenis aan de hand van de resultaten van het archeologisch onderzoek van dit op het eerste gezicht bronnenarm gebied eens te herzien. |
|