Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||
[Nummer 2]• Karijn Delen, Adriaan Gaastra, Marjolijn Saan, Barbara Schaap
| |||||||||||
Boeteboeken door de eeuwen heenVóór de zesde eeuw bestond er alleen canonieke of publieke boetedoening. De mensen mochten slechts éénmaal in hun leven boete doen voor begane zonden. De boetedoening werd gezien als een tweede doop. Wanneer de hele kerkgemeenschap bijeen was, werden de boetelingen door de priester opgenomen in de ordo poenitentium, de stand van de boetelingen. De boetelingen hadden hun eigen plaats in de kerk en mochten de communie niet ontvangen. Pas nadat de boete ingelost was, mocht men weer aan de communie deelnemen. Wanneer iemand daarna wederom een zonde beging, kon hij geen boete meer doen. Dit was de reden dat de biecht vaak werd uitgesteld tot op het sterfbed, zodat men zonder zonden de hemel kon betreden. De canonieke boetedoening raakte op deze wijze steeds meer in onbruik en alleen de boetedoening op het sterfbed, de paenitentia in extremis, kwam nog voor. In Wales en Ierland ontwikkelde de kerk een ander boetesysteem dat niet publiek van aard was, maar een zaak tussen priester en boeteling. Deze boetedoening was herhaalbaar: men kon boete doen zo vaak men wilde. Dit nieuwe systeem werd het geheime of getarifeerde boetesysteem genoemd, dit laatste omdat er voor elke zonde een bepaalde boete was vastgesteld. Deze boetes werden opgetekend in boeteboeken, die dienden als leidraad voor de priesters. Het getarifeerde boetesysteem raakte in de twaalfde eeuw in onbruik. | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
1. Paenitentiale Cantabrigiense, Ms. CCCC 320, p. 72. Gepubliceerd met toestemming van The Masters and Fellows of Corpus Christi College, Cambridge.
Veel boeteboeken zijn samengesteld uit oudere teksten. Het overschrijven van andere teksten werd niet gezien als plagiaat, maar juist als het tonen van respect voor de kennis van de voorgangers. In de zesde en zevende eeuw werden in verschillende gebieden boeteboeken geschreven, waaruit latere boeteboeken veelvuldig putten. | |||||||||||
De inhoud van het boeteboekIn de bibliotheek van het Corpus Christi College in Cambridge bevindt zich een handschrift met diverse teksten, waaronder een boeteboek.Ga naar eindnoot1. Van dit handschrift bestaat een zeventiende-eeuws afschrift in de Bibliothèque Nationale in Parijs, dat in de negentiende eeuw gedeeltelijk is uitgegeven door F. Wasserschleben, die op dat moment niet bekend was met het handschrift in Cambridge. Om deze reden gaf hij de tekst de naam Paenitentiale Sangermanense, naar de bibliotheek waar het afschrift toen bewaard werd, zoals de gewoonte is bij boeteboeken waarvan de schrijver onbekend is.Ga naar eindnoot2. Inmiddels is de tekst in Cambridge geïdentificeerd als het origineel van het afschrift in Parijs. Daarom hebben wij besloten dit boeteboek de naam Paenitentiale Cantabrigiense te geven.Ga naar eindnoot3. Uit het gebruikte schrift, een bepaald type van de Karolingische minuskel, is te concluderen dat deze codex geschreven moet zijn in St. Augustine's Abbey in Canterbury in het derde kwart van de tiende eeuw (afb. 1).Ga naar eindnoot4. Het boeteboek begint met een korte instructie voor de priester, die naar het | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
beginwoord bekend staat als de Quotienscumque-instructie. Hierin wordt de priester aangespoord om het goede voorbeeld te geven en zelf ook boete te doen. Dit wordt gevolgd door een liturgisch gedeelte waarin de ceremonie rondom het afnemen van de biecht beschreven staat. In het Paenitentiale Cantabrigiense begint dit liturgisch ‘draaiboek’, in het Latijn ordo genoemd, met zeven korte gebeden en twee langere gebeden, waarin God om hulp wordt gevraagd. Na de gebeden moet de priester de biechteling ondervragen over zijn geloof. Gelooft hij in de Heilige Drieëenheid en de lichamelijke opstanding? Is hij bereid anderen zonden te vergeven, zodat hij zelf ook vergeven kan worden? De ceremonie wordt afgesloten met twee gebeden en de zeven boetepsalmen met bijbehorende litanieën. Om het biechten makkelijker te maken, is daarna een vragenlijst ingevoegd om het geheugen van de biechteling op te frissen. Zo kan een priester precies vaststellen welke zonden er begaan zijn. Op het liturgisch draaiboek volgen de boetebepalingen, die bestaan uit een korte omschrijving van het vergrijp met de bijbehorende kerkelijke boete. De boete bestond gewoonlijk uit een vastenperiode die kon variëren van één dag tot meerdere jaren. Meestal ging het bij het vasten om het afzien van vlees en wijn, tenzij uitdrukkelijk vermeld werd dat alleen water en brood genuttigd mochten worden. Daarnaast kwamen ook geldboetes voor en in bijzonder ernstige gevallen excommunicatie. In het algemeen werd rekening gehouden met de sociale status (arm of rijk, leek of geestelijke), de gezondheid, leeftijd en sekse van de boeteling. | |||||||||||
Schuld en boeteIn het Paenitentiale Cantabrigiense komt een grote diversiteit aan zonden voor, die variëren van kleine vergrijpen als diefstal en dronkenschap tot ernstige misdaden als ontucht, meineed en moord. Er worden vooral veel bepalingen gewijd aan seksuele vergrijpen. Bij deze bepalingen komen de verschillende fasen in het menselijk leven aan bod. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen kinderen, adolescenten en volwassenen. Een voorbeeld hiervan is: ‘Als een jongetje zichzelf vrijwillig bezoedelt, moet hij 30 dagen boete doen; een jongeman 40.’Ga naar eindnoot5. Bij volwassenen wordt er bovendien onderscheid gemaakt tussen ongehuwden, gehuwden, geestelijken, monniken en nonnen, maagden en weduwen. Bijvoorbeeld: ‘Als iemand met een muilezel ontucht heeft gepleegd, moet hij 1 jaar boete doen. Maar als hij op dat moment geen vrouw had, dan moet hij een half jaar boete doen.Ga naar eindnoot6. Als een monnik zondigt met een lekenvrouw, moet hij 3 jaar boete doen en zij 2 jaar en de vastgestelde dagen.’Ga naar eindnoot7. Ook binnen het huwelijk zijn er handelingen die verboden zijn: ‘Wie zijn vrouw achterlangs neemt, moet 40 dagen boete doen. Als het om anale seks gaat, moet hij 4 jaar boete doen, omdat dit de misdaad van de sodomieten is.’Ga naar eindnoot8. Daarnaast zijn er in het Paenitentiale Cantabrigiense veel bepalingen te vinden over kerkelijke aangelegenheden. Zo wordt er gesproken over het op tijd dopen van zowel pasgeborenen als stervenden, over mensen die hun toevlucht zoeken in de kerk en over het jachtverbod voor geestelijken: ‘Het is niet toegestaan aan dienaren van het altaar om de jacht uit te oefenen. Het is aan bisschoppen, pries- | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
ters en diakens niet toegestaan om jachthonden en valken te hebben. Maar als iemand van deze personen er op betrapt wordt dat hij dit toch vrijwillig doet, dan wordt hij als hij een bisschop is 3 maanden van de communie uitgesloten, als hij een priester is 2 maanden en als hij een diaken is 1 maand.’Ga naar eindnoot9. Geestelijken mochten niet jagen omdat ze dan met bloed in aanraking zouden kunnen komen. Dit maakte hen onrein en daardoor ongeschikt om de mis te vieren. Een zelfde bezorgdheid over onreinheid spreekt uit de bepalingen over drank en voedsel, zoals: ‘Als er een muis in de drank is gevallen, dan moet je hem er uit halen en [de drank] met heilig water besprenkelen en gebruiken; maar als [de muis] dood is dan moet alle drank weggegooid worden en niet door mensen gedronken worden, of het nu melk, bier, of iets anders is.’Ga naar eindnoot10. Ook de zwaardere misdaden zoals roof en moord blijven niet onbesproken. Hier zijn de boetes eveneens genuanceerd. Zo scheelt het maar liefst 3 jaar boete of iemand een geestelijke of een leek om het leven brengt: ‘Degene die een monnik of een geestelijke heeft gedood moet de wapens afleggen en God dienen of 7 jaar boete doen. Degene die uit haat of met het oog op het verkrijgen van bezittingen een leek heeft gedood, moet 4 jaar boete doen.’Ga naar eindnoot11. Daarnaast zijn er nog enkele ‘verdwaalde’ opmerkingen over magie en bijgeloof te vinden: ‘Heb je je kind gedood of heb je je zoon op het dak gelegd, of je dochter in de oven voor hun gezondheid, dan moet je 4 jaar boete doen.’Ga naar eindnoot12. Misschien geloofde men dat door de kou buiten, of juist door de hitte van de oven, de koorts omlaag gebracht kon worden. In de ogen van de kerk waren dit soort praktijken zondig, omdat alleen door goddelijke genade genezing verkregen kon worden. In het Paenitentiale Cantabrigiense staan de bepalingen niet zo mooi per onderwerp gerangschikt als wij hier doen voorkomen. Dezelfde seksuele zonden worden meerdere keren besproken, waarbij zelfs de boete niet altijd dezelfde is. Dit kunnen we verklaren als we naar de teksten kijken, die de compilator als bronnen voor het Paenitentiale Cantabrigiense heeft gebruikt. Of deze bepalingen daadwerkelijk van toepassing waren op de toenmalige situatie, of uit traditie overgenomen zijn, is vooralsnog niet duidelijk. | |||||||||||
De bronnen van het Paenitentiale CantabrigienseBronnenonderzoek toont dat verschillende teksten ten grondslag hebben gelegen aan dit boeteboek. Voor het liturgisch gedeelte is het niet mogelijk om een directe bron aan te wijzen. De verschillende onderdelen van dit gedeelte komen bijna allemaal voor in oudere bronnen, maar nooit in de combinatie die we hier zien. Het Paenitentiale Cantabrigiense blijkt de meeste overeenkomsten te vertonen met teksten uit de tiende eeuw. Het liturgisch gedeelte bevat enkele eigenaardigheden. Eén daarvan is bijvoorbeeld dat uit de instructie aan de priester over hoe hij moet handelen als hij biechtelingen ontvangt, de praktische aanwijzingen zijn weggelaten. Mogelijk werd deze praktische kennis bekend verondersteld bij het beoogde publiek. Ook kan het zijn dat de aanwijzingen voor private boetedoening, zoals die oorspronkelijk in de instructie stonden, niet meer geheel van toepassing waren op de praktijk van de boetedoening ten tijde van het opstellen van deze tekst. | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
Zoals eerder vermeld volgen op het liturgisch gedeelte de boetebepalingen. Hiervoor zijn de bronnen nauwkeuriger aan te wijzen. De compilator van het Paenitentiale Cantabrigiense heeft in ieder geval de beschikking gehad over de ten onrechte aan Beda Venerabilis († 735) en Egbert van York († 766) toegeschreven boeteboeken. Deze boeteboeken kennen een zeer ingewikkelde tekstoverlevering in verschillende fases vanaf het eind van de achtste tot het eind van de negende eeuw. Ze zijn elk apart overgeleverd, maar ook zijn er handschriften waarin beide boeken tot één tekst gecombineerd zijn. Dit combineren leidde uiteindelijk tot een volledige versmelting van de twee boeteboeken. Op grond van tekstvarianten hebben wij met vrij grote zekerheid vast kunnen stellen dat de tekst van het Paenitentiale Cantabrigiense gekopieerd is uit een handschrift dat een vroege versie van deze versmelting bevat. Het laatste gedeelte van de tekst gaat terug op conciliebesluiten uit de late Oudheid en vroege Middeleeuwen. De compilator heeft hiervoor één of meer verzamelhandschriften met canoniekrechtelijke teksten gebruikt. De bekendste verzamelingen van canoniekrechtelijke teksten zijn de Vetus Gallica (± 600), de Collectio Dionysio-Hadriana (774) en de Dacheriana (± 800). Het is vooralsnog niet uit te maken of de compilator van ons boeteboek één van deze bekende verzamelingen gebruikt heeft, of wellicht één van de vele minder bekende verzamelingen die in die tijd in omloop waren. De compilator heeft ook gebruik gemaakt van het invloedrijke boeteboek van Halitgar van Kamerijk (± 830), dat in aansluiting op de Karolingische hervorming van het boetewezen ruimhartig gebruik maakte van canoniekrechtelijke verzamelingen. Omdat al deze verzamelingen gebruik hebben gemaakt van dezelfde teksten, is het moeilijk te achterhalen welke teksten als bronnen hebben gediend voor de bepalingen in het Paenitentiale Cantabrigiense. Op basis van de volgorde is voor enkele bepalingen met zekerheid te zeggen dat het vierde deel van het boeteboek van Halitgar hieraan ten grondslag heeft gelegen. Op grond van de bronnen is de tekst op zijn vroegst in de eerste helft van de tiende eeuw te dateren. Het liturgisch gedeelte vertoont namelijk de meeste verwantschap met teksten uit het begin van de tiende eeuw, terwijl de boetebepalingen met teksten uit de negende en het begin van de tiende eeuw verwant zijn. De plaats waar het Paenitentiale Cantabrigiense samengesteld is, is moeilijker te bepalen. Zowel het liturgisch gedeelte als de boetebepalingen zijn verwant aan teksten die door heel West-Europa verspreid waren. Toch willen wij een poging wagen tot een nadere lokalisering van de tekst van het Paenitentiale Cantabrigiense te komen. Het handschrift zelf komt namelijk uit Engeland (waarschijnlijk uit Canterbury) en ook alle teksten die als bronnen hebben gediend, waren in Engeland aanwezig. De vraag is nu hoe deze teksten in Engeland terecht zijn gekomen. | |||||||||||
Karolingische hervormingenIn de vroege Karolingische tijd werd een aanzet tot hervorming van het kloosterleven en het doorvoeren van de Romeinse liturgie gegeven. Karel de Grote zette deze hervorming door om de eenheid in zijn rijk te versterken. Een belangrijk onderdeel van deze hervormingen was de aanpassing van het boete- | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
2. Dunstan aan de voeten van Christus in Ms. Oxford Bodleian Library, MS Auct. F. 4.32 (Frontispice van het Classbook of St Dunstan). Uit: N. Ramsay, M. Sparks, T. Tatton-Brown, St. Dunstan. His life, times and cult (Woodbridge 1992).
systeem. Er werd een soort tweedeling in het boetesysteem bedacht, die bekend staat als de ‘Karolingische dichotomie’ en al aan het eind van de achtste eeuw verwoord werd in het Paenitentiale Remense.Ga naar eindnoot13. Het oudchristelijke, canonieke boetesysteem was sinds lange tijd in onbruik geraakt, maar de kennis ervan was nog wel aanwezig door overgeleverde sacramentaria. Over het algemeen werd er gebiecht volgens het systeem van de private boetedoening. Er was echter veel kritiek op de praktijk van deze boetedoening. Die kritiek richtte zich op het bestaan van verschillende boetes voor dezelfde zonde en op de geringe autoriteit van de boeteboeken. Deze problematiek kwam ter sprake op maar liefst vijf concilies, die Karel de Grote in 813 bijeen riep (in Arles, Chalon-sur-Saône, Mainz, Reims en Tours) en die bekend staan als de hervormingsconcilies. Op deze concilies werd gepleit om het canonieke boetesysteem opnieuw in te voeren. Het private systeem werd echter niet afgeschaft. Men kon geheim gebleven zonden door middel van een tariefboete uitboeten en openbaar geworden zon- | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
3. Plattegrond van de ruïne van St. Augustine's Abbey. Uit: N. Ramsay, M. Sparks, T. Tatton-Brown, St. Dunstan. His life, times and cult (Woodbridge 1992) 58.
den publiekelijk uitboeten. Halitgar van Kamerijk was één van de bisschoppen die fel pleitte voor hervorming van het boetesysteem en zijn boeteboek leunt dan ook sterk op bepalingen van oudchristelijke concilies. Ook hij ontkwam er echter niet aan om als zesde boek een ‘traditioneel’ boeteboek aan zijn werk toe te voegen om de bruikbaarheid ervan te vergroten. Deze hervormingen bleven niet beperkt tot het continent van West-Europa. Koning Alfred de Grote († 899) gaf een eerste aanzet tot de hervorming van kloosters en de pastorale zorg in Engeland, onder andere door veel Latijnse teksten in het Angelsaksisch te vertalen. Kloostercentra als Reims en Fleury hadden een grote aantrekkingskracht op monniken uit Engeland en Karel de Grote was hét voorbeeld voor de Engelse vorsten. Er waren altijd al veel contacten geweest tussen Engeland en het vasteland, maar in de tiende eeuw werden zij nog intensiever. De hervormingen op het gebied van schrift, kerkrecht en kloosterleven werden in de tiende eeuw in grote mate in Engeland overgenomen. Het was derhalve niet meer dan logisch dat ook boeteboeken en kerkrechtelijke teksten hun weg vonden naar Engeland. Er zijn diverse handschriften met boeteteksten overgeleverd die op het continent waren vervaardigd en al snel na deze ver- | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
4. De ruïne van St. Augustine's Abbey.
vaardiging in Engeland terechtkwamen. Hiervan getuigt de aanwezigheid van een aantal continentale handschriften, waarvan men zeker weet, bijvoorbeeld op grond van glossen, dat zij zich reeds in de tiende eeuw in Engeland bevonden. Allen Frantzen is van mening dat het goed mogelijk is dat deze handschriften voor de export vervaardigd zijn.Ga naar eindnoot14. Daarnaast zijn er boeteboeken in Engeland samengesteld, die gebaseerd zijn op continentale teksten. Tevens werden Karolingische boeteboeken, zoals dat van Halitgar van Kamerijk, vanuit het Latijn naar het Angelsaksisch vertaald zodat meer mensen ze begrepen.Ga naar eindnoot15. Omdat veel continentale teksten in de negende en tiende eeuw in Engeland aanwezig waren, is het zeer waarschijnlijk dat dit ook geldt voor de bronnen van het Paenitentiale Cantabrigiense. Canterbury was in de tiende eeuw één van de centra van de hervorming van het kloosterleven. Een van de belangrijkste personen in de hervormingsbeweging was aartsbisschop Dunstan (963-988), die benoemd was door koning Edmund (afb. 2). Dunstan was, voordat hij aartsbisschop van Canterbury werd, voor een kleine twee jaar (955-957) verbannen, omdat hij in ongenade was gevallen bij Edwig, de oudste zoon en opvolger van koning Edmund. Dunstan verbleef tijdens zijn verbanning in de Sint-Pietersabdij in Gent. Het gaat te ver om te zeggen dat Dunstan door dit verblijf op het continent hervormingsideeën mee terug heeft genomen naar Engeland, want die hervorming was al in gang gezet. In de tijd dat Dunstan aartsbisschop van Canterbury was, is het handschrift waarin het Paenitentiale Cantabrigiense zich bevindt, in St. Augustine's Abbey geschreven. Of de bronnen van dit boeteboek zich alle in Canterbury bevonden, is niet te zeggen, maar het lijkt waarschijnlijk dat dit het geval is geweest (afb. 3 en 4). Extra aanwijzingen dat het Paenitentiale Cantabrigiense in Canterbury geschreven is, vormen enkele andere teksten in hetzelfde handschrift CCCC 320. Het handschrift bevat ook het boeteboek en een gedicht van Theodorus van Canterbury († 690) en het Libellus Responsionum, een lijstje vragen van Augustinus van Canterbury († 605) aan Gregorius de Grote († 604) betreffende de vroegste missionering van de Angelsaksen. Deze teksten zijn in Canterbury geschreven. Het boeteboek van Theodorus en het Libellus Responsionum waren teksten die goed gebruikt konden worden in de pastorale zorg. Ook de aanwezigheid van een aansporing tot de biecht en een tekstje over de | |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
quatertemperdagen (speciale vastendagen in het kerkelijk jaar), beide geschreven in het Angelsaksisch, duiden op gebruik in de pastorale zorg.
Samenvattend kunnen we stellen dat we hier te maken hebben met een boeteboek dat waarschijnlijk in Canterbury geschreven is, maar waarvan de bronnen allen afkomstig zijn van het vasteland van West-Europa. Of de tekst van het Paenitentiale Cantabrigiense ook op het continent is samengesteld, is niet te zeggen. Zoals is gebleken liggen de datering van de tekst en de datering van het handschrift erg dicht bij elkaar. Dit maakt het mogelijk dat dit handschrift de eerste en originele versie van de tekst bevat. Of het hier nu om een in Canterbury samengesteld boeteboek gaat, óf om een boeteboek dat op het continent is samengesteld, zal waarschijnlijk altijd een vraag blijven. Hoe het ook zij, het Paenitentiale Cantabrigiense is een treffende illustratie van de grote Karolingische invloed op schrift, kerkrecht en kloosterleven in tiende-eeuws Engeland. | |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
Literatuur.
|
|