eigenlijke beschrijving eindigt in Venetië, waarna het laatste stuk van de terugreis met enkele zinnen wordt afgedaan. Om, zoals Bejczy deed (Literatuur 10 (1993) 149), in het reisschema van Van Ghistele de verwezenlijking te zien van een geografisch kruis, waarmee aan de ogenschijnlijk ongeordende trektocht een religieus-symbolisch ordenend principe ten grondslag zou liggen, is volgens mij een te wilde vorm van Hineininterpretierung.
Wie zich laat meevoeren door Zeebouts weergave van Van Ghisteles aantekeningen, ontwaart veeleer een reispatroon dat we ook van heel wat kooplieden kennen: men heeft wel een globaal doel, maar laat routes en bestemmingen toch ook in belangrijke mate bepalen door ontmoetingen onderweg, door het beschikbaar zijn van schepen of het ontmoeten van gezelschappen die als karavaan of in konvooi de gemeenschappelijke veiligheid verkiezen op een bepaalde route. Het relaas van deze ontmoetingen, met andere reizigers die net als hij Europeanen in den vreemde waren, soms met gearabiseerde Europeanen (met als toppunt misschien wel de Mameluk uit Danzig (p. 179)), met Arabieren, Druzen, bedoeïenen, Egyptenaren en noem maar op, is naast de beschrijvingen van landen en plaatsen een ongemeen boeiend element in Tvoyage.
Als historicus betreur ik het dat er zowel in de inleiding als in de annotatie erg weinig doorklinkt van de uitvoerige literatuur van de afgelopen jaren over reizen in de Middeleeuwen in het algemeen, pelgrimages in het bijzonder en de Pape-Jan-thematiek als speciaal thema. Juist de bijzondere drang die Van Ghistele tijdens zijn reis tentoonspreidde om persoonlijk het land van Pape Jan te vinden zou een ruimere aandacht bepaald gerechtvaardigd hebben. Uiteraard besef ik dat een uitvoeriger inleiding en annotatie het gereedkomen van de editie ernstig zouden hebben belemmerd. Ik zal twee voorbeelden noemen. In het eerste boek van Tvoyage geeft Zeebout allerlei algemene adviezen aan reizigers. Het zou beslist mogelijk zijn geweest die adviezen middels de annotatie te relateren aan bijvoorbeeld de adviezen die Pegolotti in de veertiende eeuw in zijn Prattica della Mercatura gaf, of aan de verzuchtingen bij Willem van Rubroek over het nut van goede tolken. In de lange passage in hetzelfde eerste boek over leven en werk van Mohammed en het geloof (dat de uitgever akelig genoeg als ‘het mohammedanisme’ aanduidt) staat de mededeling dat in Mekka ‘tlichaem van Machomet begraven leit’. Noot 45 hierbij stelt zeer beknopt: ‘Deze opvatting, ook bij Von Breydenbach verwoord, was in de middeleeuwen algemeen aanvaard. Mohammed is echter begraven in Medina.’ De noot illustreert gelijktijdig de voortreffelijke verbindingen die tussen Tvoyage en de verwante teksten gelegd zijn, als de terughoudendheid in historische verdieping.
Ook het register van het boek laat veel te wensen over. Het bevat namen van personen en plaatsen (daarbinnen soms afzonderlijk bijzondere lemmata), alsmede enkele begrippen. Maar het gaat telkens slechts om de hoofdvermelding. Zo vindt men via het register wel de pagina's die gaan over het bezoek aan Beiroet en omgeving. Maar alle andere plaatsen waar Beiroet vergelijkenderwijs wordt genoemd, ontbreken. Ook individuele kruisvaarderburchten of andere kastelen, die wel bij naam worden genoemd, zal men in de regel in het register vergeefs zoeken. Bovendien ontbreken nagenoeg alle plaatsen buiten het reisgebied, die worden genoemd. Door dit manco in het register blijft een element