Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
• Floortje Jansen
| |
De Agilolfingische dynastie en Francia in de jaren 741-757Odilo, dux van Beieren, trouwde in 741 na het overlijden van Karel Martel met diens dochter Hiltrud. Hun huwelijk was volgens de Annales Regni Francorum (verder aangeduid als Annales) gearrangeerd door Swanahilde, de Beierse vrouw van Karel Martel en een nicht van Odilo (zie stamboom). De broers van Hiltrud, Karloman en Pepijn III, waren niet gelukkig met dit huwelijk omdat Odilo niet om hun toestemming had gevraagd. | |
[pagina 32]
| |
1. Het Karolingische rijk en Beieren. Uit: The Annals of St-Bertin. Ninth-Century Histories, I, Janet L. Nelson (ed.) (Manchester en New York 1991), Map I.
Uit de relatie van Swanahilde en Karel Martel was Grifo geboren die tot aan zijn dood de Karolingische dynastie regelmatig dwars zat, omdat hij door zijn oudere halfbroers Karloman en Pepijn III beroofd was van zijn erfenis. In plaats van het koninkrijk dat Karel Martel speciaal voor hem gecreëerd had, kreeg hij van zijn broers slechts een graafschap. Uit onvrede hierover was Grifo in 748, na de dood van Odilo, naar Beieren gegaan, al dan niet op uitnodiging van zijn zuster Hiltrud. Het is mogelijk dat Grifo daar tegen Hiltruds wil de macht gegrepen heeft, maar dit staat niet vast. In 753 kwam er een gewelddadig einde aan Grifo's ambities toen hij door Karolingische edelen werd vermoord. Na zijn dood trad Hiltrud op als de regent van Tassilo, haar minderjarige zoontje. Hierdoor kwamen de familierelaties in rustiger vaarwater. Een indicatie hiervoor is dat een Beiers leger in 754 het Karolingische leger hielp een opstand in het Longobardische koninkrijk neer te slaan. | |
[pagina 33]
| |
757-781: Verbondenheid en verraadIn 757 was Tassilo 15 jaar oud en volgens Frankisch gebruik meerderjarig. Volgens de Annales zou hij in dit belangrijke jaar een eed aan Pepijn en zijn zonen hebben gezworen tijdens de rijksdag in Compiègne. Dit staat echter niet vast.Ga naar eindnoot1. In 768 volgde Karel de Grote zijn vader Pepijn op als koning van het Frankische rijk. Hoewel hij in deze periode regelmatig strijd leverde met de Saksen en de Longobarden, had hij blijkbaar geen problemen met de Beierse dux Tassilo. Zo reisde Karels moeder Bertha in 770 ongestoord via Beieren naar Italië en werd Karel in 778 tijdens een veldtocht naar Zaragossa gesteund door een leger versterkt met Beierse bondgenoten. De enige wanklank in deze rustige periode is volgens de Annales Tassilo's verraad in 763: in dat jaar zou Tassilo zijn oom Pepijn in de steek gelaten hebben tijdens een veldtocht.Ga naar eindnoot2. Hoewel dit blijkbaar niet onmiddellijk consequenties had, zal verderop duidelijk worden dat de Karolingische dynastie dit voorval allerminst vergeten was. | |
781-787: CrisisIn 781 kwam er een einde aan de rust toen Karel besloot om Tassilo aan zijn eed uit 757 te herinneren. Hiertoe zond hij twee eigen gezanten samen met twee pauselijke gezanten naar Tassilo.Ga naar eindnoot3. In dit jaar had Karel Pasen in Rome gevierd en zijn twee zoontjes door de paus tot koning laten zalven. Waarschijnlijk kwam tijdens dit bezoek de Longobardische dreiging ter sprake. Tassilo was intussen getrouwd met een dochter van de laatste Longobardenkoning en het is mogelijk dat Karel en de paus hadden besloten om Tassilo te herinneren aan zijn loyaliteit jegens de Karolingische familie en haar bondgenoten. Dat Tassilo op zijn beurt zijn neef Karel niet helemaal vertrouwde, blijkt uit het feit dat hij niet van plan was zonder garanties te komen. Pas na overdracht van twaalf Karolingische gijzelaars was hij bereid om de rijksdag in Worms bij te wonen. Hierna kwam hij persoonlijk naar Karel toe en beloofde alles na te komen wat hij volgens de Annales al eerder aan Pepijn had beloofd. Deze belofte werd met het overdragen van twaalf Beierse gijzelaars bekrachtigd.Ga naar eindnoot4. In 787 was er blijkbaar weer wat mis, want in dat jaar vroeg Tassilo aan paus Hadrianus of hij wilde bemiddelen tussen hem en Karel. Op dat moment was Karel in Rome. De onderhandelingen verliepen moeizaam en om de impasse te doorbreken, dreigde de paus Tassilo te excommuniceren wanneer hij niet nogmaals zou beloven om zich aan zijn eed te houden. Wederom werd er in Worms een rijksdag gehouden waar Tassilo moest verschijnen. Dit weigerde Tassilo en daarop omsingelde Karel Beieren met drie legers. Nu moest Tassilo wel toegeven, temeer daar zijn getrouwen niet tegen Karel in opstand wilden komen. In een verzoeningsceremonie gaf Tassilo zijn hertogdom aan Karel en legde nu zeker de eed als vazal af. Opnieuw werden er gijzelaars uitgewisseld. Een daarvan was Theodo, de oudste zoon van Tassilo.Ga naar eindnoot5. | |
[pagina 34]
| |
Hibernicus Exul en het Tassilo-fragment787 is het jaar waarin het gedicht, dat bekend staat als het Tassilo-fragment, samenvalt met de Annales.Ga naar eindnoot6. Dit gedicht verhaalt over de crisis tussen Tassilo en Karel in 787. De auteur beschrijft de oorzaken van hun geschil en sluit zijn gedicht af met een verzoeningsceremonie. Dit interessante gedicht is helaas slechts in één laat manuscript overgeleverd waarin vlak voor het einde twee pagina's ontbreken.Ga naar eindnoot7. Hibernicus Exul, de auteur van het gedicht, was waarschijnlijk een Ierse pelgrim (peregrinus) die vanwege religieuze motieven zijn vaderland verlaten had. Helaas is er behalve zijn Ierse afkomst niets over hem bekend. Omdat er in de periode 780-830 verschillende Ieren in het Karolingische rijk rondliepen, hebben sommige onderzoekers geprobeerd om Hibernicus Exul te identificeren met één van deze personen. Vooral met Dungal en Dicuil is dit regelmatig gebeurd. Echt overtuigend zijn deze theorieën niet; ze hebben echter wel geleid tot veel verwarring over de grootte van het oeuvre van deze mysterieuze dichter.Ga naar eindnoot8. Een interessantere vraag is wat het beoogde publiek van Hibernicus was. Op het eerste gezicht heeft het er alle schijn van dat Karel de ontvanger was. Immers, Hibernicus opent zijn gedicht met een beschrijving van een koninklijk hof tijdens een rijksdag. Hij beschrijft de kostbare geschenken die de koning van zijn edelen ontvangt: Wanneer men de voornamen van de wereld de koning ziet vereren terwijl ze grote geschenken van ontzaglijk gewicht dragen, een enorme hoeveelheid zilver en schitterend goud, massa's edelstenen door heilig metaal dicht omgeven, glanzende kledingstukken met een gouden en purperen bedekking, en met een goudglanzend halster dat de schuimbekkende paarden vastbindt terwijl ze hun hoge, rijzige nekken dragen onder het barbaarse goud.Ga naar eindnoot9. Toch was Karel waarschijnlijk niet degene voor wie Hibernicus het gedicht schreef. Verderop zal dit nog nader besproken worden. Hibernicus was sterk beïnvloed door de Karolingische renaissance die vanaf de late achtste eeuw een hernieuwde interesse voor poëzie op gang bracht. De Karolingische renaissance was echter meer dan een culturele opleving. Het ideaal was om eenheid in het hele Karolingische rijk tot stand te brengen door middel van hervormingen op politiek, educatief en religieus gebied. De Admonitio Generalis, een herderlijk schrijven uit 789 dat in opdracht van Karel de Grote waarschijnlijk door Alcuin opgesteld werd, en de Epistola de Litteris Colendis die enkele jaren later geschreven werd, laten zien op welke manier werd getracht om eenheid binnen de kerk en kloosters te realiseren.Ga naar eindnoot10. Hibernicus haakte hierop in door in zijn gedicht te laten zien hoe ruzies de christelijke eenheid in gevaar brengen.Ga naar eindnoot11. Zijn hoofdthema is de schade die onderlinge verdeeldheid kan aanrichten. In zijn visie worden Karel en Tassilo, bloedverwanten, door roddel gedreven tot broedertwist. Hibernicus wijst het gerucht, de fama, aan als de aanstichter. Dit gerucht is door de duivel de wereld ingebracht. Hij zou achter de opstand zitten, omdat hij wil dat ‘...niemand op de aarde op waardige wijze eer betoont aan Christus’.Ga naar eindnoot12. Hibernicus illustreerde dit gegeven met gebeurtenissen uit de bijbel, zoals de verstoting van Adam en Eva uit het aards paradijs, de rivaliteit tussen Kaïn en Abel, de torenbouw van Babel en de verering van het gouden kalf: | |
[pagina 35]
| |
Een glibberige slang heeft dit vergif uit zijn mond gestoten, de slang die eens tegen dezelfde ongelukkige echtgenoten de dodelijke woorden uit zijn hart uitgesproken had, die de twee broeders had verscheurd met een woeste wond en die de handen van de broeders heeft bezoedeld met bloed, en die het broederlijke verdrag in dodelijke toorn heeft veranderd. Die aangeraden heeft om de liefde voor de zachtmoedigheid te vergeten, en de hieruit geboren, verwoestende zoon lachte om de eer van de vader, die vroeger het volk onderwees om de toren te beklimmen, en de dienaren beval om de donderende Heer te vergeten. Hij alleen verwoestte de verbonden van de perfecte vrede, en schept er vreugde in om volkeren schuldig te maken aan wrede oorlogen, zodat niemand op aarde op waardige wijze eer betoont aan Christus, hij zaait dodelijke woorden zodat men zich tot twisten verheft en hij bracht twisten voort, waar slechts de verbonden van vrede werden bevolen, aan wie de beloningen van het eeuwige rijk waren gegeven. Deze afgunstige slang probeerde de vrede te verwoesten, die Karel, de uitzonderlijke koning, en Tassilo, de beroemde veldheer, gezamenlijk onafgebroken bewaarden door hun gelukzalig recht.Ga naar eindnoot13. 2. Het Psalter van Montpellier (Montpellier, Bibliothèque Interuniversitaire-Séction Médecine, Ms. 409). Dit psalter is waarschijnlijk voor een lid van de Agilolfingische familie geschreven. Het is zelfs goed mogelijk dat het aan Tassilo toebehoord heeft. Het is vóór 788 in het klooster van Mondsee vervaardigd. Uit; 794-Karl der Grosse in Frankfurt am Main. Ein König bei der Arbeit. (Sigmaringen 1994) 117.
| |
[pagina 36]
| |
3. De Tassilo-kelk. Deze kelk werd in opdracht van Tassilo en zijn vrouw gemaakt. Op de voet van de kelk staan hun namen in de volgende inscriptie: TASSILO DUX FORTIS-LIVTPIRC VIRGA REGALIS. De kelk was waarschijnlijk bedoeld als geschenk aan het Benedictijnenklooster Kremsmünster, dat in 777 werd gesticht. Uit: 794-Karl der Grosse in Frankfurt am Main. Ein König bei der Arbeit. (Sigmaringen 1994) 119.
Hibernicus probeerde in zijn gedicht een brug te slaan tussen beide partijen. Daarom bleef hij vaag over de oorsprong van het conflict. Hij wees persoonlijke schuld van de hand en verweet de duivel de aanstichter te zijn van het conflict. Dit was echter zelfs voor een onthechte peregrinus een al te abstracte constructie. Waarschijnlijk wist Hibernicus wel degelijk wie het gerucht van Tassilo's afvalligheid verspreidde, maar leek het hem verstandiger om dit onuitgesproken te laten. Wie waren dan de veroorzakers van het geschil? De Annales verschaffen hierover enige opheldering, want hierin staat geschreven dat in 788 Beierse edelen naar Karels hof kwamen met verhalen over Tassilo's afvalligheid.Ga naar eindnoot14. Toch roept deze informatie nog meer vragen op dan ze beantwoordt. Hebben edelen al eerder over Tassilo geklaagd? Is hier sprake van spionnen in dienst van de Karolingische dynastie? Vertelden zij de waarheid of dikten ze de afvalligheid van Tassilo aan, om Karel zo een legitieme reden te verschaffen om Tassilo af te zetten? Zijn zij na Tassilo's val beloond voor hun diensten? Waren dit edelen die ontstemd waren over Tassilo's eedbreuk en meenden dat zij meer loyaliteit aan Karel verschuldigd waren? Of waren het opportunisten die tijdig inzagen dat Karel geen eigenzinnig Beieren meer zou dulden en dat het verstandiger was het zinkende schip te verlaten? Het Tassilo-fragment geeft geen eenduidig antwoord op deze vragen, maar Hibernicus was van mening dat Tassilo geen blaam trof. Dit komt naar voren in de wijze waarop Karel reageert op het gerucht. Hoewel hij in eerste instantie niet gelooft dat Tassilo hem ontrouw is, besluit hij toch in te grijpen. Het lijkt er echter op dat Karel dit doet omdat zijn edelen hierop aandringen. Het gerucht ging in de aanval, besmette de hele aarde, de verderfelijke sloeg met deze woorden tegen reine oren: ‘Tassilo heeft gezondigd, want hij heeft de koninklijke bevelen verlaten, en de verdragen van de besloten dienstbaarheid zijn niet door hem ingelost.’ Deze woorden kwamen Karel ter ore, en het gerucht begon over de wijde wereld te vliegen, en de aanwezigheid van de koning werd getroffen door deze woorden, en aanvankelijk verborg hij zijn vrome oren voor deze woorden. Hij zei tegen iedereen: | |
[pagina 37]
| |
‘Deze man is mij zeer trouw, hij verlangt het welvaren van het koninkrijk van de Franken.’ Maar het herhaalde gerucht sprak en de gehele aarde riep steeds maar weer tegen de koning: ‘Deze veldheer is niet trouw!’ Eindelijk door deze woorden bewogen, verzamelde de zeer rechtvaardige held troepen en hij stelde een vloot op aan de grens die de Rijn vormt, die de Germaanse gebieden scheidt van de Gallische.Ga naar eindnoot15. In het laatste gedeelte voor de twee ontbrekende pagina's legt Hibernicus Karel een toespraak in de mond die duidelijk maakt dat Karel en de Franken Beieren als een onvervreemdbaar deel van het Karolingische rijk beschouwden. God zelf heeft de Franken er naar toe geleid en daarom mogen zij aanspraak maken op ‘...de slaven, de dienstbaarheid, alles’ in dit gebiedGa naar eindnoot16.. Dit houdt natuurlijk ook de dienstbaarheid van Tassilo in. De vraag is hoe Tassilo deze dienstbaarheid wil vervullen zonder zijn positie als onafhankelijk heerser op te geven. Na de twee ontbrekende pagina's sluit Hibernicus zijn gedicht af met een beschrijving van de ceremonie waarin Tassilo een eed van trouw aan Karel aflegt. Het gedicht wekt de indruk dat Hibernicus hier persoonlijk bij aanwezig was, vooral door de nauwkeurige beschrijving van de geschenken en de manier waarop de eed door Tassilo werd afgelegd. Een vergelijkbare beschrijving is te vinden in de Annales, waarin ook nog naar een eerdere eed verwezen wordt.Ga naar eindnoot17. ...om armbanden van edelstenen en grote goudstukken af te wegen, een paard dat schitterde onder een dek van goud werd aangeboden. De dienaar van de koning werd met deze geschenken verrijkt, en tot deze dienaar sprak dan de koning met vriendelijke stem de volgende woorden: ‘Ontvang de onderpanden van onze eeuwige dienst.’ Daarop drukte hij zachtjes en zeer aangenaam kussen op de knieën van de koning. De veldheer liet deze snelle woorden klinken uit het diepst van zijn hart: ‘Koning, moge jou de gave van het heil in alles gegeven worden. Immers, ik kom de dienstbaarheid aan jou na voor eeuwen.’ Nadat dit gedaan was keerde hij van de koning terug naar zijn burcht met de geschenken.Ga naar eindnoot18. | |
De oorsprong van het Tassilo-fragmentZoals uit het gedicht blijkt, is het geschreven nadat de verzoening had plaatsgevonden. De datum van de eedaflegging zou 5 oktober 787 zijn en Tassilo is tijdens de rijksdag van 788 te Ingelheim afgezet. Omdat rijksdagen altijd in de zomer plaatsvonden, laat dit dus slechts een klein jaar over waarin Hibernicus zijn gedicht heeft kunnen schrijven. Wat was voor hem de aanleiding om het te schrijven? Voor zover bekend heeft er geen ontmoeting tussen Karel en Tassilo plaatsgevonden in bovengenoemde periode. Daarom is het niet aannemelijk dat het geschreven werd voor Karel persoonlijk of voor een bijeenkomst aan Karels hof. Vanwege de neutrale visie op Tassilo's vermeende verraad die uit het gedicht spreekt, ligt het meer voor de hand om de oorsprong in pro-Tassilokringen te zoeken. Het is aannemelijk dat het Karolingische hof zeker vanaf 781 met groeiend wantrouwen naar Beieren keek. Alles bijeengenomen lijkt het niet geschreven voor een (openbare) voordracht aan het hof van Karel, waar de stemming waarschijnlijk tegen Tassilo was. | |
[pagina 38]
| |
Is het dan misschien voor Tassilo persoonlijk geschreven? Dit is een mogelijkheid, maar waarom zou een dichter in dienst van Tassilo een apologie voor hem moeten schrijven? Een andere theorie zou kunnen zijn dat het gedicht voor of door iemand geschreven is uit de omgeving van de Beierse gijzelaars. In 787 werden er immers opnieuw gijzelaars gegeven, waaronder de al eerder genoemde Theodo, zoon van Tassilo. Deze groep werd in het Karolingische rijk ondergebracht en moest garanderen dat Tassilo zich aan zijn eed zou houden. De gijzelaars waren hoge Beierse edelen of hun zonen en brachten waarschijnlijk hun eigen entourage mee. Hibernicus zou iemand uit hun gevolg of misschien zelfs één van de gijzelaars geweest kunnen zijn. Dat zou ook zijn aanwezigheid bij de eedaflegging verklaren en zijn neutrale houding ten opzichte van Tassilo. Tegelijkertijd moet hij in dat geval beseft hebben dat het niet raadzaam was om in een vijandige omgeving (de plaats waar de gijzelaars ondergebracht waren zal wel geselecteerd zijn op loyaliteit aan Karel) al te veel Tassilo's zaak te bepleiten. De vaagheid van het gedicht omtrent de herkomst van het geschil tussen Karel en Tassilo zou hieruit voort kunnen vloeien. Hibernicus durfde het waarschijnlijk niet aan om de kwaadsprekende Beierse edelen aan het Karolingische hof en de Karolingische dynastie openlijk aan te vallen. Daarom gaf hij de fama en de duivel de schuld en noemde hij verder geen namen. Het publiek van het gedicht zal waarschijnlijk wel geweten hebben wie hij bedoelde. Als men ervan uitgaat dat het gedicht geschreven is door een sympathisant van de Beierse zaak die zich in Francia bevond, verklaart dat ook waarom Karel zo'n prominente rol speelt in het gedicht. Hij wordt gezien als de enige die boven alle geruchten kan staan en de uiteindelijke, hopelijk gunstige, beslissing zal nemen in het conflict. | |
Ontknoping en conclusieOp de Rijksdag van 788 kwamen vazallen van Tassilo Karel vertellen dat Tassilo zijn eed verloochende. Nadat Tassilo bekend had, werd hij afgezet en door Karels edelen ter dood veroordeeld. Karel besloot echter Tassilo te sparen en Tassilo koos ervoor om boete te doen in een klooster. Wat echter niet in de pro-Karolingische Annales vermeld wordt, maar wel elders, is het feit dat Karel voor alle zekerheid Tassilo's familie en schat gegijzeld had voordat Tassilo naar de rijksdag kwam. Met zo'n pressiemiddel kon Tassilo niet anders dan schuld bekennen. In hoeverre Tassilo verraad heeft gepleegd ten opzichte van Karel laat zich moeilijk bepalen. Belangrijk hiervoor is de eed van trouw die Tassilo ooit - in ieder geval in 787 - afgelegd zou hebben. Over de eerdere eden uit 757 en 781 bestaat geen zekerheid en zij zijn waarschijnlijk door de auteurs van de Annales opgevoerd als excuus om Tassilo's afzetting te rechtvaardigen. Het lijkt erop dat Tassilo zich niet gebonden voelde aan zijn eed uit 787 omdat deze hem afgedwongen was door Karels militaire overmacht. Tassilo weigerde als volwassen heerser nog langer aan de leiband van zijn Karolingische familie te lopen en wilde zijn eigen koers varen, maar Karel voelde er niets voor om zo'n onberekenbare buur zoveel vrijheid te geven.Ga naar eindnoot19. Na 788 regeerde een graaf over Beieren; desondanks verdween Tassilo niet helemaal van het politieke toneel. In 794 was hij aanwezig bij de synode van | |
[pagina 39]
| |
Frankfort. Tijdens deze synode vroeg Tassilo aan Karel om hem zijn wandaden te vergeven. Ook werd hier de teruggave van Tassilo's hertogdom aan Karel op schrift bevestigd en deed hij namens hemzelf en zijn nakomelingen afstand van zijn titel en bezittingen. Verder gaf Tassilo toe dat hij al sinds de regering van Pepijn had dwarsgelegen en dat hij zijn eed gebroken had.Ga naar eindnoot20. Deze openbare ceremonie was noodzakelijk omdat Karel Tassilo weliswaar zover gekregen had dat hij in een klooster boete deed voor zijn wandaden, maar hiermee had Tassilo nog niet officieel afstand gedaan van zijn macht in Beieren. In tegenstelling tot de berichtgeving in de Annales herhaalde de synode de beschuldiging van verraad uit 763 niet.Ga naar eindnoot21. Waarschijnlijk was dit ook een ongeldige aanklacht. Om diegenen die ontevreden waren over de gang van zaken rond Tassilo's afzetting de mond te snoeren, was het noodzakelijk om Tassilo vrijwillig in het openbaar afstand te laten doen van zijn hertogdom. Het Tassilo-fragment kan als een voetnoot bij de geschiedenis van Tassilo's verkettering in pro-Karolingische bronnen beschouwd worden. Hoewel op bescheiden wijze, is het een unieke bijdrage van een sympathisant van Tassilo's zaak. Het feit dat de overlevering berust op slechts één manuscript steunt het vermoeden dat de inhoud controversieel was. |
|