Madoc. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
• Jacqueline Borsje
| |
De diepteAmbrosius van Milaan (339-397) schrijft over zeemonsters (cete) in zijn Hexaemeron, een bundel preken over de zes dagen van de Schepping. De zeemonsters leven ver weg, voorbij de grenzen van de cirkel van de aarde (orbis terrarum), daar waar de zee zo wijds en open is dat het oog haar niet kan bevatten en de moed om haar uit winstbejag te bevaren gesmoord wordt. De zeemonsters, die immense vissoorten, met hun lichamen zo groot als bergen, verbergen zich daar. Ambrosius voegt toe dat dit hem verteld is door ooggetuigen. Iets verder verhaalt Ambrosius over de zeemonsters in de Atlantische Oceaan: ze worden wel voor eilanden of de toppen van bergen aangezien. Deze immens grote beesten leven in de diepte (profundum) en ze veroorzaken doodsangst bij zeelui.Ga naar eindnoot2. Bepaalde aspecten van Ambrosius' woorden, die zich laten lezen als een reële beschrijving van het oceaanleven, zijn terug te vinden in latere Ierse teksten. Ambrosius' bergvergelijking, de diepte en de angstaanjagendheid zijn aanwezig in een wonderverhaal in Het leven van Sint Columba, geschreven door Adomnán (ca. 628-704), abt van het door Columba gestichte klooster op het eiland Iona. Dit verhaal beschrijft hoe reizigers onderweg van Iona naar het eiland Tiree een groot zeemonster zien. Net als in Ambrosius' tekst gaat het hier om een cetus, ‘een groot zeedier, zeemonster’, dat vanuit de diepte opduikt en als een berg in de open zee oprijst. Twee keer raken zeelui in doodsangst door deze verschijning; de tweede keer is er echter een vrome monnik aan boord, die zee en zeemonster zegent, waarop het beest voorgoed onder de golven verdwijnt.Ga naar eindnoot3. Dit voorval zou geïnterpreteerd kunnen worden als het opduiken van een ge- | |
[pagina 269]
| |
woon zeedier, een walvis bijvoorbeeld. Adomnán, die zijn woorden altijd zorgvuldig kiest, schrijft echter niet over een balaena, maar hanteert naast cetus de termen monstruosum prodigium, ‘vreemd/bovennatuurlijk/monsterlijk monster’, en belua, ‘bijzonder groot of woest beest, monster’. Zijn woordkeus laat ruimte voor een mythische interpretatie.Ga naar eindnoot4. Dit geldt ook voor de plaats van herkomst van het monster: de diepte van de zee (profundum maris). Adomnán kan hier letterlijk de oceaanbodem mee bedoelen, maar het is ook mogelijk dat het bijbelse begrip ‘diepte’ meeklinkt. In het Oude Testament is de ‘diepte’ (téhôm) een aanduiding voor de kosmische zee of de oerzee, die rond en onder de schijf van de wereld spoelt (vergelijk ook de ‘cirkel van de aarde’ bij Ambrosius). De diepte of de afgrond (abyssus) wordt ook opgevat als de onderwereld of het dodenrijk.Ga naar eindnoot5. Een goed voorbeeld van deze beelden van oerzee en onderwereld is te lezen in het bijbelboek Jona. Als de profeet Jona opgeslokt is door het zeemonster,Ga naar eindnoot6. spreekt hij het volgende gebed uit waarin hij de buik (venter) of de baarmoeder (uterus)Ga naar eindnoot7. van het beest associeert met beelden voor de onderwereld:
... de ventre inferni clamavi
et exaudisti vocem meam
et proiecisti me in profundum in corde maris
et flumen circumdedit me
omnes gurgites tui et fluctus tui super me transierunt...
circumdederunt me aquae usque ad animam
abyssus vallavit me
pelagus operuit caput meum
ad extrema montium descendi
terrae vectes concluserunt me in aeternum.
... Vanuit de buik van de onderwereld heb ik geroepen
en U heeft geluisterd naar mijn stem
en U heeft me neergeworpen in de diepte, in het hart van de zee
en de vloed heeft me omsloten
al Uw wateren en Uw golven zijn over me heengegaan...
de wateren hebben me omsloten tot aan mijn ziel
de afgrond heeft me omsingeld
de zee heeft mijn hoofd bedekt
ik ben afgedaald naar het diepste gedeelte van de bergen
de grendels van de aarde hebben me voorgoed opgesloten.Ga naar eindnoot8.
Het beest dat opduikt in Adomnáns verhaal kan dus gezien worden als een zeedier van de oceaanbodem én als een chaosmonster uit de onderwereld. | |
Dichtbij de helEen ander wonderverhaal in Het leven van Sint Columba beschrijft eveneens angstaanjagende monsters die, net als Ambrosius' zeemonsters, ver voorbij de grenzen van de bekende wereld leven. Monniken van Columba zijn op pere- | |
[pagina 270]
| |
1. Van Iona naar Tiree. Uit: R. Sharpe, Adomnán of Iona. Life of St Columba (Harmondsworth 1995).
grinatio: een vrijwillige verbanning uit Ierland om zich uit liefde voor God in de ‘woestijn’ van de oceaan op een eiland te vestigen. Hun reis lijkt de reikwijdte van menselijke expedities te boven te gaan, ‘zo één waarbij men nooit meer weerom keert’. Na veertien dagen door de zuidenwind naar het noorden gedreven te zijn, zien ze plotseling dat de zee bedekt is met weerzinwekkende, uitzonderlijk gevaarlijke, kleine beestjes, die nooit eerder gezien zijn. Ze zijn zo klein als kikkers en hebben angels. Ze vallen met grote kracht de boot aan en lijken in staat de huiden waarmee de boot bedekt is te doorboren. Adomnán besluit zijn beschrijving met de opmerking dat er nog meer monsters waren, maar hij laat ze verder buiten beschouwing. De reizigers zijn doodsbenauwd en bidden in tranen tot God. Dankzij Columba's profetische gaven en het tranenrijke gebed van hem en zijn monniken op Iona, verandert de wind van richting en zijn de reizigers gered.Ga naar eindnoot9. Het is mogelijk dat Adomnán hier op buitengewoon subtiele wijze aangeeft dat de gevaarlijke locatie van de reizigers bij de afgrond, het dodenrijk of de hel gesitueerd moet worden. Er zijn vijf aanknopingspunten voor dit vermoeden, dat gebaseerd is op bepaalde overeenkomsten met andere teksten. Ten eerste wordt de reis van Columba's monniken gekarakteriseerd als inremeabilis, ‘waarvan geen terugkeer mogelijk is’. Vergilius noemt de Styx, de rivier die de onderwereld begrenst, in Aeneas 6.425: inremeabilis unda, ‘het water dat geen terugkeer toestaat’.Ga naar eindnoot10. Vanuit het dodenrijk of de hel keert men meestal niet terug. Bovendien geeft Adomnán aan dat het avontuur zich afspeelt in een oceaan in het noorden. Evenzo komen de reizigers in de Latijnse versie van De zeereis van Sint Brandaan de abt in de buurt van de hel terecht (in confinibus inferno- | |
[pagina 271]
| |
rum) wanneer zij de noordelijke oceaan bevaren.Ga naar eindnoot11. Ten derde zien de reizende monniken in Het leven van Sint Columba beestjes (bestiolae) en andere monsters (cetera monstra) in de zee. Een vurige zee, gekarakteriseerd als een oord des doods (adba éca), in De zeereis van de boot van de Uí Chorra maakt deel uit van een serie beschrijvingen van helse straffen.Ga naar eindnoot12. De boot van de reizigers (de Uí Chorra) wordt aangevallen door monsters of beesten (píasta). Deze beesten doorboren één van de drie huiden waarmee de boot bedekt is. Píasta is het Ierse equivalent van het Latijnse bestiae. Hetzelfde woord wordt dus voor de monsters gebruikt, zij het dat het Latijn een verkleinvorm hanteert: bestiolae. De Ierse tekst lijkt zelfs een variante versie van de cetera monstra te hebben: in de vurige zee zijn naast de monsters ook mensenhoofden te zien die tegen elkaar aanbotsen. De beestjes zijn bovendien nooit eerder gezien. Dit kan een teken zijn van de buitengewoonheid van de reis, maar het is tegelijk ook zo dat de beesten in de hel gewoonlijk niet door stervelingen gezien worden. Zo worden bepaalde beesten (bestiae) in Latijnse versies van de Zondagsbrief, een vanaf de zesde eeuw populaire brief die door Jezus Christus in de hemel geschreven en naar de aarde gestuurd zou zijn en de mensheid oproept de zondag te eren, gekarakteriseerd als ‘nooit eerder gezien’. Er zijn gronden om deze beesten te identificeren met de monsterlijke sprinkhanen, die oprijzen uit de afgrond in Openbaring 9:1-11. Deze nooit eerder geziene beesten komen uit de hel; misschien is dit ook de achtergrond van de oceaanbeestjes.Ga naar eindnoot13. Tenslotte wordt twee keer vermeld dat de reis buiten het bereik van menselijke expedities gegaan is. Dit kan simpelweg betekenen dat de reizigers verder gevaren zijn dan al hun voorgangers. Het kan echter ook een aanwijzing zijn dat ze ergens terecht gekomen zijn waar mensen gewoonlijk niet komen: bij de rand van de wereld, waar de onderwereld begint. Of Adomnán werkelijk deze mythische dimensie van de zee als onderwereld-dodenrijk-hel bedoeld heeft, is moeilijk met zekerheid vast te stellen. Zijn symbolische expressie is sober.Ga naar eindnoot14. Hij heeft daarentegen een goed oog voor structuur.Ga naar eindnoot15. Zo heeft hij een aardig contrast geschapen met het gevaar op zee, belichaamd door enerzijds één groot beest dichtbij ‘huis’ en anderzijds de menigte kleine beestjes ver weg. | |
De cirkelHet contrast van één reuzebeest met vele beesten is ook te vinden in De zeereis van Sint Brandaan de abt. In deze tekst is tevens de door Ambrosius vermelde eiland-identificatie te vinden. Tijdens hun reis zien Brandaan en zijn broeders in een heldere zee allerlei beesten (bestiae). Met zijn allen vormen deze een cirkel in de diepte (profundum) en ze brengen hun kop naar hun staart. Tenslotte zwemmen ze in een cirkel rond de boot. Zowel de cirkelvorm als Brandaans woorden verbinden deze beesten met een enorm beest, genaamd Jasconius. Brandaan verwijst naar hem door zijn medereizigers te vermanen niet bang te zijn voor de beesten, aangezien ze ook niet bang plegen te zijn voor deze verslinder en meester van alle beesten van de zee. Zeven keer verblijven ze namelijk tijdens hun reis op Jasconius. De vis Jasconius (íasc is ‘vis’ in het Iers) is de eerste of de belangrijkste (prior) van alles wat in de oceaan zwemt. Hij pro- | |
[pagina 272]
| |
2. Leviathan als cirkel. Ambrosiaanse bijbel, Ulm 1236-38, Milaan, Biblioteca Ambrosiana, B. 32 inf. Fol. 136r. Uit: F. Huxley, The Dragon. Nature of spirit, spirit of nature (New York 1979) 70.
beert altijd zijn staart bij zijn hoofd te brengen maar kan dat niet vanwege zijn lengte. Hier wordt opnieuw het beeld van de cirkel opgeroepen.Ga naar eindnoot16. Jasconius heeft verschillende symbolische betekenissen. Hij kan geassocieerd worden met Leviathan, de duivel en het dodenrijk. De cirkelvorm verbindt hem met Leviathan, het bijbelse zeemonster bij uitstek. In oude Semitische wereldvisies wordt de oceaan, die de aarde omcirkelt, opgevat als een slang die zijn staart in zijn bek heeft, of de slang ligt in de omcirkelende oceaan.Ga naar eindnoot17. Verscheidene teksten identificeren dit beest als Leviathan, die als slang, vis, draak en zeemonster aangeduid wordt. Zo verklaart een glos uit de Codex Palatinus Latinus 68 op Psalm 73:14 dat God de kop van de grote draak die de wereld omcirkelde verbrijzeld heeft. De draak is Leviathan in de geglosseerde Psalmtekst.Ga naar eindnoot18. In de Ierse sage De verwoesting van Da Derga's herberg omcirkelt Leviathan de aarde.Ga naar eindnoot19. Ook het feit dat Jasconius de eerste of belangrijkste en meester van de zeewezens genoemd wordt, is te verbinden met Leviathan. Zo meldt een Ierse preek dat Leviathan de leider is van alle vissen.Ga naar eindnoot20. Verder is Leviathan volgens de Septuaginta koning over allen die in de wateren zijn.Ga naar eindnoot21. De eerste keer dat Jasconius ‘opduikt’ in De zeereis van Sint Brandaan,Ga naar eindnoot22. zien de broeders hem voor een eiland aan. Ze gaan van boord en beginnen een maaltijd op de rug van het beest te bereiden. Brandaan is dankzij zijn profetische kennis op de hoogte van de ware identiteit van het ‘eiland’. Hij is aan boord gebleven en kan de broeders redden als zij een vuur aansteken en het beest daardoor begint te bewegen. Op Jasconius brengen zij vervolgens, de zeven jaren die hun reis duurt, steeds de Paaswake door. Deze context is relevant voor de twee andere betekenissen van Jasconius. De | |
[pagina 273]
| |
allegorische uitleg van de Physiologus, een laatantiek geschrift over de natuur met een moralistische boodschap, verbindt het verhaal van zeelui die een zeemonster (cetus) voor een eiland aanzien met de waarschuwing dat men niet het anker (de hoop) moet slaan in het zeemonster (de duivel), omdat die de zeelui (de mens) dan meesleurt in de diepte (de hel).Ga naar eindnoot23. Nu is het zo dat Leviathan ook een rol speelt in verband met de duivel in De zeereis van Brandaan. Als de reizigers in de buurt van de hel zijn (zie boven), wordt een broeder opgeslokt door een vuurspuwende berg. De berg is de hel, waar ‘Leviathan’ en zijn dienaren zijn. In deze tekst is Jasconius de fysieke vertegenwoordiging van Leviathan en wordt de duivel aangeduid met de naam van Leviathan.Ga naar eindnoot24. Jasconius als personificatie van het dodenrijk staat in verband met het motief van de Paaswake op dit beest. Deze symboliek sluit direct aan bij Mattheüs 12:40, waarin staat dat zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster (cetus) was, de mensenzoon gedurende drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde (het dodenrijk) zal zijn. De viering van de dood en verrijzenis van Jezus Christus - Pasen - vindt in De zeereis van Sint Brandaan heel toepasselijk plaats op een zeemonster. Jasconius, het enorme zeewezen, is bedwongen door God in de vorm van Leviathan; hij is overwonnen als dodenrijk door Jezus Christus, en ook als duivel is hij onderworpen aan de goddelijke macht. Daarom kunnen Brandaan en zijn monniken veilig op hem verblijven en vervoert hij hen zelfs aan het einde van hun reis.Ga naar eindnoot25. | |
De angstaanjagende zeeWaar moeten al deze monsters gesitueerd worden? We vinden zeemonsters in mythische locaties, zoals de vurige zee in De zeereis van de boot van de Uí Chorra, en in geografische locaties, zoals de Atlantische Oceaan in de preek van Ambrosius. Een laatste voorbeeld geeft een combinatie van een geografische en een mythische locatie. Een Ierse tekst, toegeschreven aan Ambrosius' leerling Au-3. Op Jasconius. Sankt Brandaans Seefahrt, gedrukt door Anton Sorg, Augsburg 1476. Uit: J.J. O'Meara, The Voyage of Saint Brendan: Journey to the Promised Land, Dolmen Texts 1 (Portlaoise, Atlantic Highlands 1976/85) 35.
| |
[pagina 274]
| |
gustinus (354-430, vertelt waar het afschuwelijkste en angstaanjagendste beest leeft. Het dier leeft in de diepten (i fudumnaib) van de zee en het land van India. Dit is een verwijzing naar de Indische Oceaan, vergezeld door de bijbelse notie van de diepte (vergelijk ook hoe Jona naast de diepte in het water de diepte in of onder de bergen noemt). Dit afschuwelijke monster slorpt de oceaan in één slok op en veroorzaakt zo eb. De vloed komt tot stand wanneer het beest het water weer uitspuwt. Van dit wezen, dat zelfs de engelen angst aanjaagt en de zon aanvalt, is elders beargumenteerd dat het eveneens een vorm van Leviathan is.Ga naar eindnoot26. In de bovenstaande verhalen wordt de zee bevaren door zeelui, pelgrims en reizigers. De alom bekende gevaren van de zee lijken vertegenwoordigd te worden door de zeemonsters. Zij zijn het die de mensen angst aanjagen en zij vallen hun boot aan, waardoor men met de dood bedreigd wordt. Zelfs eb en vloed worden veroorzaakt door een monster. Naast de natuurlijke gevaren van de zee schrijven de verhalen de zee ook een bovennatuurlijke dreiging toe. De zee is ook de kosmische zee, de oerzee, de diepte, de afgrond, het dodenrijk en de onderwereld. De kosmische zee wordt wel geïdentificeerd met een monster: de buik of de baarmoeder van het beest kan de diepte symboliseren, of de cirkel van de oeroceaan rond de aarde wordt gevormd door een zeemonster. Hiernaast bestaat het beeld van het monster in de oeroceaan: het beest ligt dan met de staart in de bek in het water rond de aarde. De zeemonsters kunnen ook als bergen of als eilanden in de zee te vinden zijn. In het geval van de vurige zee vertegenwoordigen de monsters helse straffen. Zowel in fysieke als in metafysische zin, zowel geografisch als mythisch begrenst de zee in de Middeleeuwen de bewoonde wereld. Ver weg in de oceaan is de rand van het bestaan, de afgrond, waar de toegang is naar de onderwereld. Daar verblijven de zeemonsters. Het meest afgrijselijke exemplaar van alle monsters, Leviathan, is in het meest vreeswekkende oord te vinden: in de diepte van de oerzee. |
|