Madoc. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
• Marleen De Groote
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vin van Vlaanderen, een bepaling terug te vinden die de verdeling van de strandvondsten tussen de twee heersers regelde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Strandvondsten langs de Vlaamse kustDit onderzoek naar de praktijk van het strandrecht is hoofdzakelijk gebaseerd op de baljuwsrekeningen van het graafschap Vlaanderen, inzonderheid de kuststrook. Tijdens de Bourgondische periode maakte dit gebied deel uit van de kasselrij het Brugse Vrije en van de drie ambachten Veurne, Sint-Winoksbergen en Broekburg. In de kustplaatsen trad de baljuw op als vertegenwoordiger van de vorst en oefende toezicht uit op zowel de rurale als de maritieme aangelegenheden. Sluis vormde een uitzondering op deze algemene regel: daar was zowel een land- als een waterbaljuw actief. De bevoegdheid van de waterbaljuw strekte zich uit over de haven van Sluis en over het Zwin. Zo waren de eigenaars of kapiteins van de schepen verplicht de strandvondsten binnen drie dagen bij de waterbaljuw aan te geven en dit op straffe van boete van 50 Parijse ponden, ongeacht de waarde van de gestolen goederen. Dit verklaart het gedrag van een zekere Nicolas Andry, kapitein van een Genuese kraak, wiens bemanning voor de Spaanse kust een vat wijn vond en het leegdronk. Bij zijn aankomst in Sluis maakte de kapitein melding van de vondst, betaalde de helft van de waarde en mocht de andere helft behouden als vindersloon.Ga naar eindnoot1. De baljuw voorzag in zijn rekeningen een afzonderlijke rubriek voor de opbrengsten van de strandvondsten. Om de grootte van dit bedrag enigszins te verantwoorden, liet hij het voorafgaan door een aantal gegevens. Juist deze vermeldingen zijn voor een onderzoek naar de praktijk van het strandrecht van onschatbare waarde. Zo verhaalt een rekening uit het Brugse Vrije de stranding van een grote vis, vieux porc de mer genoemd, op het eiland Cadzand.Ga naar eindnoot2. Pierre Bertolf, Quitin d'Espagne, Martin le Witte en hun helpers trokken de vis op het strand en werklieden vervoerden hem per boot van Cadzand naar Monnikerede. Vervolgens werd de vis op een door vier paarden getrokken kar geladen, die eigendom was van voerman Jehan de le Plassche. In Brugge verkocht de baljuw de vieux porc de mer aan Jehan Treuve en Jehan Sobbe voor de som van 36 Parijse ponden. De helft van dit bedrag ging naar de vinders, een deel werd uitbetaald aan de werklieden en aan de voerman als loon, zodat er nog 15 pond 14 sous overbleef voor de graaf. Een bewijs van de verkoop werd in de vorm van een certificaat, dat gezegeld was door de schout van Brugge, aan de Rekenkamer van Rijsel overhandigd.Ga naar eindnoot3. Jammer genoeg blijkt een opsomming van dergelijke gegevens slechts voor enkele gevallen voorhanden te zijn. Meestal beperkte de baljuw zich tot het vermelden van het hoogst noodzakelijke. Alhoewel voor de opbrengsten van de strandvondsten in alle rekeningen een rubriek voorzien was, valt er heel wat aan te merken op de accuratesse waarmee deze is bijgehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De baljuwsrekeningenIn de baljuwsrekeningen, die hoofdzakelijk in het Frans zijn opgesteld, werd bij de optekening van de inkomsten een duidelijk onderscheid gemaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. De politieke indeling van het graafschap Vlaanderen. Uit: W.P. Blockmans, De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijden (1384-1506) (Brussel 1978) 108. Verhandelingen van de Kon. Academie, Klasse der Letteren, XL, nr. 90.
tussen enerzijds de goederen die door hun eigenaar onbeheerd waren achtergelaten en anderzijds de strandvondsten. Voor de strandvondsten is de term jes de mer courant, zij het dan onder verschillende spellingsvormen: gets de mer, geis de mer of giez de mer, waarin we duidelijk een vertaling zien van seewerp. Ook het Nederlandse woord zeedreft komt wel eens voor in de titel van de rubriek of in de optekening van de strandvondsten zelf waarmee goed dat uit de zee komt aandrijven, strandvond, wordt bedoeld.Ga naar eindnoot4. De baljuwsrekeningen van Duinkerke en Sint-Winoksbergen kondigen de strandvondsten uitsluitend aan met het woord lagaen, laghan of laghaen. De etymologie van dit woord voert terug naar het Latijnse Laganum of het Germaanse Lag wat ‘wet’ betekent. Het Laganum maris of het zeerecht was het recht van de aangelanden om zich meester te maken van de wrakstukken die de zee op het strand gooide. Volgens Godefroy houdt het woord lagan een dubbele betekenis in: enerzijds de wrakstukken van een schip - eventueel ook de lading - die door de zee op het strand worden geworpen en anderzijds het recht op deze strandvondsten.Ga naar eindnoot5. Deze tweevoudige betekenis heeft in het Nederlands aanleiding gegeven tot combinaties als lagaengoet en lagaenrecht, wat als een pleonasme kan beschouwd worden, aangezien het tweede lid van deze samenstellingen overbodig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bij vergelijking van de terminologie in de verscheidene baljuwschappen valt het op dat de nu Franstalige plaatsen zoals Duinkerke en Sint-Winoksbergen bijna hoofdzakelijk gebruik maken van de term lagan, terwijl dit woord slechts sporadisch voorkomt in de Nederlandstalige plaatsen. Ook de lettres patentes, uitgaand van de hertog van Bourgondië, bevatten uitsluitend het woord lagan. In de oorkonden van de Franse koning Philips Augustus treffen we zowel lagannus als le lagan aan, terwijl de graven van Vlaanderen de term seewerp verkiezen. Waarschijnlijk was lagan de officiële term voor strandvondsten, gebruikt in de administratie van die gebieden die geografisch het dichtst bij Frankrijk aansloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoeveelheid en aard van de strandvondstenZoals hierboven ter sprake kwam, voorzag de baljuw bij zijn ontvangsten een aparte rubriek voor de inkomsten van de strandvondsten onder de naam jets de mer of lagaen. De opbrengst was in de eerste plaats afhankelijk van de hoeveelheid en van de aard van de aangespoelde goederen. Daarin was zo'n enorme variëteit dat het wenselijk bleek de vondsten te categoriseren. Een eerste indeling kan worden gemaakt op basis van het eigendomsrecht: goederen die ooit een eigenaar gekend hebben en goederen die nooit aan iemand hebben toebehoord. In de eerste categorie kunnen nog de volgende subgroepen onderscheiden worden: drank, eetwaren, geld en edelstenen, huiden, kledingstukken, kleurstoffen, visnetten, was, wol en katoen, stoffen, wrakken en wrakstukken. Het leeuwendeel van de opbrengsten bestond uit de verkoop van wijn; vooral de vin de Poitou spoelde in groten getale aan, terwijl het aandeel van de wijn uit Gascogne eerder miniem uitviel. De verklaring hiervoor lag bij Richard II die in 1387 de export van gascognewijnen naar een andere plaats dan Engeland verbood. Vlamingen die zich wilden bevoorraden van bordeauxwijn moesten die dus importeren vanuit Engeland. Vandaar dat de bordeauxwijn in die periode ook wel de naam kreeg van Inghelsche wijn. In kwantiteit maar niet wat de opbrengst betrof, maakten de wrakken en wrakstukken het belangrijkste deel van de strandvondsten uit. In bepaalde gevallen noteerde de baljuw ook het soort schip dat schipbreuk leed, waardoor men een beeld krijgt van de verschillende boottypes die de Noordzee bevoeren. De middeleeuwer gebruikte als algemene term voor een groot zeilschip, of het nu uit het noorden of het zuiden kwam, het woord nef of neif, te vergelijken met het huidige Nederlandse woord schip. Dat dit schip niet alleen dienst deed als koopvaardijschip getuigt een baljuwsrekening van 1390 waarin de schipbreuk van een Zeeuws neif wordt beschreven en waarbij zich aan boord une quantité de pelegrins Englois qui voloient estre à Romme bevonden.Ga naar eindnoot6. Voor een kleiner soort schip werd het woord batel gebruikt. Het spoelde meestal in zijn geheel aan; dikwijls bevond het zich als sloep op een groter schip. Naast deze algemene termen noteerde de baljuw ook meer specifieke scheepstypes zoals de craque, caraque (= kraak), de crayer (= kraaier), het cocghescip (= kogge) en de hulc (= hulk). De kraak zou ontstaan zijn uit een wederzijdse beïnvloeding van noordelijke en zuidelijke scheepstypes. Door hun laadvermogen, 600 à 1000 ton, en door hun grote diepgang waren zij minder geschikt voor de Vlaamse havens. Uit de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Een ‘nef’. Uit: G. Asaert, Westeuropese scheepvaart in de middeleeuwen (Bussum 1974) 69.
rekeningen blijkt dat dit typisch zuidelijke schepen waren, die uitsluitend toebehoorden aan Venetianen en Genuezen. Slechts tweemaal maakt de baljuw melding van een kraaier. Uit het laadvermogen blijkt dat het eerder om kleine vaartuigen gaat die als koopvaardijschip dienst deden. Over de oorsprong van de kogge blijft men nog in het ongewisse. Vast staat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat de Friese kooplieden reeds in de negende eeuw dit type als hun belangrijkste schip beschouwden: zij lieten het immers afbeelden op hun munten. De kogge die in 1962 bij baggerwerken in de Weser ontdekt werd en van het einde van de veertiende eeuw dateerde leverde tot nog toe de belangrijkste informatie. In de dertiende en veertiende eeuw gebruikten vooral kooplieden van de Duitse Hanze dit type schip dat in de vijftiende eeuw plaats moest ruimen voor de hulk en later voor de karveel. De hulk was kenmerkend voor de Noordzee. In de achtste en negende eeuw stond het op de munten van Dorestad en Quentowic afgebeeld als een combinatie van roei- en zeilschip. In de elfde eeuw vermeldden de Londense oorkonden de hulk als een van de koopvaardijschepen waarmee Duitse rijnwijn werd geïmporteerd. In de rekeningen is sprake van een hulk van Portugal waarvan de lading toebehoorde aan les marchans de Portugal, de Plesence et de Flandres qui leurs biens en marchandises avoient en la dite hulc [..]. De tweede categorie strandvondsten, vondsten die nooit aan iemand hadden toebehoord, omvat enkel de grote vissen. Uit de baljuwsrekeningen blijkt dat de aangespoelde goederen niet alleen uit wrakstukken en scheepslading bestonden, maar ook uit walvissen en haaien. Ondanks de weinige gegevens - zelden worden soortnaam, lengte, breedte of gewicht vermeld - is het toch mogelijk tot een zekere determinatie van deze vissen te komen en ze te groeperen in de volgende categorieën: porcs de mer of bruinvissen, vieux porcs de mer of tuimelaars, potvissen, potshovet of butskop, walvissen en haaien. De haai behoort, in tegenstelling tot de andere, niet tot de walvisachtigen. Het feit dat de hertog ook op dergelijke dieren zijn recht liet gelden, bewijst enerzijds dat de middeleeuwer geen onderscheid maakte tussen vissen en walvissen en anderzijds dat het hier om grote dieren moet gaan. Kleinere haaiensoorten zoals de kathaai met een gemiddelde lengte van 50 à 70 cm en de gladde haai met een maximumlengte van één meter behoorden immers tot de regelmatige vangsten van de middeleeuwse visser. De termen verwilderde haeye en haye sauvage uit de baljuwsrekeningen zijn echter te vaag om deze vissen onder te brengen bij één van de grotere haaiensoorten die toen de Noordzee bevolkten zoals de reuzenhaai, de hamerhaai, de blauwe en Groenlandse haai. | |||||||||||||||||||||||||||||||
BergingskostenDe staat van beschadiging liet de verkoopprijs van de strandvondsten gevoelig dalen naarmate er hoge reparatiekosten vereist waren om de goederen aan de man te brengen. De kosten konden soms oplopen tot 45% van de opbrengsten. Ze zijn terug te vinden bij de ontvangsten als ze door de baljuw rechtstreeks van de opbrengsten werden afgetrokken - dit was het geval indien de kosten ten laste van de hertog vielen. Er kon echter ook met de koper een overeenkomst gesloten worden waarbij deze voor de kosten moest instaan. In uitzonderlijke gevallen werden de kosten gedeeld tussen de graaf en de koper. Sommige kosten werden door de baljuw bij de uitgaven geboekt onder de rubriek missions of missions et despenses. In dit geval had de baljuw de kosten reeds vergoed en vorderde hij ze terug van de graaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De aard van de kosten was zeer uiteenlopend, afhankelijk van het soort goederen dat aanspoelde. Wat de visvondsten betreft, varieerden die kosten naargelang het soort vis. Vissen die door hun lengte en gewicht gemakkelijk hanteerbaar waren - zoals de bruinvissen en de tuimelaars - werden door een voiturier die zijn paard en kar ter beschikking stelde naar een verkoopplaats vervoerd. Zware vissen die niet konden getransporteerd worden, werden ter plekke verkocht, maar ook in dat geval waren er kosten. De baljuw moest namelijk boodschappers naar de belangrijkste kustplaatsen sturen om de plaatselijke visverkopers te verwittigen van de verkoop. In afwachting van de kopers was het de taak van de baljuw er voor te zorgen dat de gestrande vis niet ten prooi viel aan plunderaars. Daarom stelde hij wachters aan die de vis dag en nacht moesten bewaken en hiervoor een salaris ontvingen. Aangespoelde wijnvaten waren zelden vol: ze hadden niet alleen geleden door het transport op zee maar waren ook aangetast door het zoute water, waarin ze soms dagenlang dobberden voordat ze aanspoelden. Door de beschadiging aan de tonnen had het zeewater vrij spel en vermengde zich met de wijn zodat deze in de rekeningen vermeld werd als ung peu sallé de l'eaue de le mer.Ga naar eindnoot7. In dit geval sprak de baljuw kuipers aan om de tonnen enerzijds van nieuwe hoepels of duigen te voorzien en anderzijds om ze opnieuw te vullen, waarvoor meestal de aangespoelde wijn werd gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Statuut van de vinderEen andere vorm van kosten was het vindersloon. Het strandrecht hield immers in dat de bevolking verplicht was strandvondsten bij de overheid te melden. Het bedrag van het vindersloon varieerde naargelang het statuut van de vinder. Uit verscheidene baljuwsrekeningen blijkt immers dat de baljuw personen in dienst had die speciaal met het strandjutten belast waren. Zij hadden als taak de baljuw op de hoogte te stellen van de gevonden voorwerpen en soms kregen zij ook de opdracht de strandvondsten te verkopen. Het aanstellen van dergelijke sergeanten was dus in het voordeel van de graaf, want als de aangespoelde goederen door een ambtenaar gevonden werden, dan had de graaf recht op de volledige opbrengst, tenzij hij de eigenaar gratie verleende voor een bepaald gedeelte van de goederen. Anderzijds was het zoveel als de kat op het spek binden: van rechtswege sloegen de sergeanten de strandvondsten aan maar in hoeverre maakten zij daar melding van? De arbeidsmobiliteit van deze ambtenaren was vrij groot, zodat het voor hen een koud kunstje was om achtergehouden goederen op de zwarte markt te verkopen. In de baljuwsrekeningen komen dergelijke voorbeelden sporadisch voor onder de rubriek Diverses calanges (= klachten), maar waarschijnlijk wordt hier slechts een tipje van de criminaliteitssluier opgelicht aangezien enkel de afgesloten composities (zie infra) in de rekeningen werden opgenomen. In het geval een niet-ambtenaar aangifte deed van de strandvondsten, was de graaf verplicht één derde of de helft van de opbrengst, afhankelijk van het gewoonterecht van de desbetreffende kustplaats, af te staan als vindersloon. In plaats van de verkoop van de goederen af te wachten, kregen de vinders soms | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
toestemming een deel van de gevonden voorwerpen voor zich te houden. Zoals tegenwoordig een geschil in der minne kan geregeld worden, zo kon de middeleeuwer die van een bepaald misdrijf verdacht werd, een compositie afsluiten met de baljuw. Dit was een transactie tussen de baljuw, die afzag van verdere vervolging van het misdrijf, en de beschuldigde, die daarvoor een overeengekomen bedrag betaalde. Composities, afgesloten ten gevolge van het zich onrechtmatig toe-eigenen van aangespoelde goederen, betekenden een flinke stijging van de inkomsten van de graaf; het boetebedrag lag immers veel hoger dan de waarde van de aangespoelde goederen. Dit ondervond Pierre Martines, eigenaar van een klein Spaans schip die op weg naar Vlaanderen een klein anker opviste en naliet de baljuw van Sluis daarvan in kennis te stellen.Ga naar eindnoot8. De waarde van dit anker werd op 3 Parijse ponden geschat, terwijl de genoemde Pierre 18 ponden als compositiebedrag betaalde. Dit laatste bedrag was veel lager dan de voorgeschreven boete van 50 ponden. Hieraan lag geen menslievendheid, maar een economisch belang ten grondslag: door vreemde kooplieden een compositie te laten betalen, kwamen hun handelsverrichtingen niet in het gedrang door een slepende rechtszaak én voor een lager bedrag dan de boete om hen niet voor het hoofd te stoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
StrandrechtbevrijdingHet strandrecht vormde een ernstig obstakel voor de handelaars en de zeelieden; zij waren dan ook de eersten om te streven naar een mildere toepassing of zelfs de volledige afschaffing ervan. Ook de vorsten zagen in dat strandrechtbevrijding voor hun eigen beurs voordelig kon zijn: het aantrekken van vreemde kooplieden bevorderde de handel en deze vormde dan op zijn beurt de basis voor nieuwe en regelmatige inkomsten in de vorm van belastingen, in tegenstelling tot de incidentele inkomsten van de strandvondsten. Sommige handelsnaties wisten in de loop der tijden een strandrechtbevrijding te bemachtigen waardoor hun handelsactiviteiten niet langer meer belemmerd werden door dit droit de lagan. Aan de verkregen privileges waren meestal voorwaarden verbonden die een weerslag hadden op het aandeel van de strandvondsten voor de vorst. Zo moesten sommige handelaars aan de hand van merktekens of op een andere manier kunnen bewijzen dat zij wel degelijk eigenaar waren van de aangespoelde goederen. Een Schots handelaar, wiens wol volledig verspreid op het strand van Oostende aanspoelde doordat het paklinnen gescheurd was, moest daardoor zijn wol zelf terugkopen.Ga naar eindnoot9. Zijn waarmerk stond immers op de verpakking, die verloren gegaan was, waardoor hij zich niet als eigenaar kon legitimeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het belang van de strandvondstenBovenstaande factoren in aanmerking genomen varieerden de opbrengsten van de strandvondsten in het Brugse Vrije voor een periode van zestig jaar van 0% tot 70% van de totale inkomsten. Deze schommeling is niet verwonderlijk aangezien het hier gaat om incidentele inkomsten die de baljuw pas | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kon innen als zich een schipbreuk had voorgedaan. Gemiddeld bedroegen de opbrengsten van de aangespoelde goederen ongeveer 10% van de totale inkomsten met twee pieken van 56% en 70%, te danken aan de soort en de hoeveelheid goederen die aanspoelden. In het eerste geval leed een Hollands schip schipbreuk waardoor zestien zakken Engelse wol op het strand van Heist aanspoelden. Elke zak werd verkocht voor elf Vlaamse groten wat met een totale waarde van 2112 Parijse ponden overeenkwam. Aangezien de kosten ten laste van de koper vielen, betekende dit bedrag een netto-opbrengst voor de hertog. In het tweede geval verging op 24 april 1421 een Duits schip geladen met de volgende goederen: 89 zakken Schotse wol, 40 zakken schapenhuiden, 380 ellen Schots laken, één vat konijnenvellen, drie vaten was, 16 koeienhuiden en 15 scheepskoffers. De totale waarde van de verkoop bedroeg 3668 Parijse ponden. Van deze verkoopsom gingen 92 pond en 15 sous naar bergingskosten, dit is 30,4%. Dit percentage kon oplopen tot 45%. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieVoor zover de datum van de schipbreuk in de rekeningen terug te vinden is, blijkt dat de maanden november en december het meeste risico voor de scheepvaart inhielden. In de kronieken van die tijd is er ook sprake van drie stormvloeden in de jaren 1404, 1421 en 1424 die de Sint-Elisabethsvloed genoemd werden omdat ze op 19 november of de dag ervoor plaatsgrepen. De invloed van deze stormvloeden spreekt niet uit de opbrengsten van de strandvondsten in de baljuwsrekeningen. Opvallend in de beschrijvingen is wel dat de periode rond 19 november inherent was aan stormen. Stormen waren niet bepalend voor de opbrengst van de strandvondsten: deze was volledig afhankelijk van de marktwaarde van de goederen en niet in de laatste plaats van het statuut van de koper. Op de waardevolle en zeldzame vondsten, respectievelijk wijn en walvis, werd grotendeels beslag gelegd door de magistratuur, de hertogelijke ambtenaren en de notabelen van de verkoopplaatsen. Ankers, wrakstukken, tuigage van schepen en visnetten genoten eerder de belangstelling van de vinders-vissers die, gezien zij recht hadden op de helft van de goederen als vindersloon, door de helft van de waarde te betalen in het bezit van de vondsten kwamen. Andere kopers hoopten dat de strandvondsten hen van nut konden zijn bij hun beroepsbezigheden. Zo kregen vijgen en rozijnen een bestemming bij een Brugse fruithandelaar, drie kruideniers stelden zich tevreden met de aankoop van een zakje peper, een ton anijs en zes balen amandelen en een oudekleerkoper kon de inhoud van een aantal scheepskoffers op de kop tikken voor slechts 6 Parijse ponden. Deze bedragen lagen duidelijk veel lager dan de grote sommen die de rijkere burgers voor de vondsten neertelden. Verhoudingsgewijze waren de opbrengsten van de strandvondsten belangrijk voor het inkomen van de graaf. Verhoudingsgewijze omdat zij slechts in één kasselrij en drie ambachten van het graafschap Vlaanderen konden voorkomen, daarvan stond de kasselrij het Brugse Vrije samen met Brugge nummer één op de lijst van de grafelijke inkomsten. Dat de graaf moeilijk afstand deed van het recht op | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
deze inkomsten, is dan ook begrijpelijk, alhoewel hij voor vreemde handelaars meestal de economische belangen liet prevaleren boven het eigenbelang. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Onuitgegeven bronnen
|
|