Madoc. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
• Marco Mostert
| |
[pagina 196]
| |
hoorden. Kopiisten konden niet alleen lezen maar ook schrijven. Ze waren bekend met het geschreven woord en mogen daarom, zeker in de vroegere Middeleeuwen, gerekend worden tot de geletterde elite. Hun schrijven was echter in vrijwel alle gevallen schrijven in de zin van het afschrijven van wat anderen, ooit, hadden geformuleerd. Met uitzondering van de colofons, waarin ze althans iets kwijt konden van hun gedachten en gevoelens over hun werk. Daarom is de vraag naar het waarom van hun keuze voor bepaalde beelden en metaforen zo interessant. Waarom, bijvoorbeeld, vergelijkt een kopiist zich met een zeeman? Welke denkbeelden over de zee spelen in die vergelijking een rol? Colofons waarin de zee en het werk van de zeeman een rol spelen, komen vrij vaak voor. De idee die wordt uitgedrukt in de eerste twee regels van het zesde-eeuwse handschrift vinden we in een aantal latere handschriften terug in min of meer dezelfde bewoordingen.Ga naar eindnoot3. Zo werden ze opgeschreven in het beroemde Sacramentarium Gelasianum, dat in de achtste eeuw ergens in Gallië geschreven werd.Ga naar eindnoot4. Daarna vinden we de gedachte in de negende eeuw onder meer terug in Bobbio en Fleury, in de tiende eeuw in Chartres, en zal ze tot aan het eind van de zestiende eeuw door kopiisten aan perkament of papier worden toevertrouwd. De bewoordingen kunnen verschillen, omdat de tekst van een colofon, anders dan de meeste teksten die de kopiisten afschreven, geen gezag bezat. Het was niet nodig om het voorbeeld van het colofon woordgetrouw over te nemen; men mocht erin veranderen, hetgeen in vrijwel alle bekende gevallen gebeurde. De vergelijking tussen de kopiist en de zeeman kon ook in de vorm van een uitgebreider gedicht worden gemaakt. In 911 schreef diaken Eriulphus te Fleury aan het einde van een glossarium dat hij samen met zijn collega Wido samenstelde het volgende gedicht op:
Nauta rudis pelagi ut seuis ereptus hab undis
In portum ueniens pectora leta tenet
Sic scriptor fessus calamum sub calce laboris
Deponens habeat pectora leta quidaem
Ille deo dicat grates pro sospite uita
Proquae laboris agat iste sui requiaeGa naar eindnoot5.
...
Zoals de ruwe zeebonk, onttrokken aan de woeste baren,
Wanneer hij de haven binnenkomt er vrolijke gevoelens op na houdt,
Laat zo ook de moede schrijver die zijn pen aan de eindbestemming van zijn werk
Neerlegt, er vrolijke gevoelens op nahouden. Immers
De een dient God dank te zeggen om de redding van zijn leven,
En de ander dient [evenzo] te doen om de rust na zijn werk.
...
Het lijkt erop alsof de schrijver in dit gedicht God moet loven vanwege de rust na gedane arbeid, die te vergelijken is met de rust die de zeeman vindt na een lange reis. Beiden ‘komen aan’ aan het einde van hun werk. De paleografen en filologen die deze en dergelijke vergelijkingen in colofons tegenkwamen, namen genoegen met deze evidente verklaring. Er is ook niets mis mee. Maar misschien | |
[pagina 197]
| |
gaat er meer schuil achter deze korte teksten. Kunnen we de ‘woeste baren’ van de zeeman vergelijken met iets waarmee de schrijver geconfronteerd werd? En waarom noemt de dichter de zeeman een ‘ruwe zeebonk’, als de schrijver met zo iemand vergeleken kan worden zonder dat er op het eerste gezicht verschil in waardering blijkt voor het werk van beiden? Om deze vragen te beantwoorden, dienen we te weten welke voorstellingen over de zee en het zeemanswerk er onder middeleeuwse kopiisten konden voorkomen. Helaas bestaat er voor zover ik heb kunnen nagaan geen algemene studie naar de verbeelding van de zee. In het recente overzichtswerk van Michel Mollat du Jourdin, Europa en de zee, uitgekomen in de door Jacques Le Goff geredigeerde serie Europese contouren, wordt over de beeldvorming van de zee nauwelijks gesproken.Ga naar eindnoot6. Er bestaan wel veel studies over maritieme motieven in de verschillende middeleeuwse literaturen, maar het lijkt er toch op, alsof niemand de algemene vraag naar de geschiedenis van de beleving van de zee ooit aan de orde heeft gesteld. En dat, terwijl de manieren waarop in de Middeleeuwen naar de zee werd gekeken zo anders konden zijn dan de onze: de geschiedenis van de verbeelding van de zee bestaat dus wel degelijk. Hier kunnen slechts heel in het kort enkele thema's uit die geschiedenis worden aangeduid. Maar ook deze impressies leveren al enkele aardige suggesties op voor het interpreteren van onze colofons. | |
Het bijbelse beeld van de zeeDe middeleeuwse verbeelding van de zee heeft vanzelfsprekend te maken met de kennis van de zee. Naarmate men meer vertrouwd was met zee, visserij en scheepvaart, zal men meer kennis van de zee hebben opgebouwd, en het beeld van de zee hebben bijgesteld. Kooplieden, vissers, jutters en anderen die beroepshalve op zee of aan de kust werkten, wisten van de gevaren die stormen met zich meebrachten.Ga naar eindnoot7. Reizigers die zich aan de kunde van zeelieden moesten overgeven, waren daar ook bang voor. De geletterde clerici onder hen wisten ook van die gevaren. Het eenvoudig oversteken van het Kanaal, bijvoorbeeld, was aan het einde van de tiende eeuw geen sinecure - als we althans de biograaf van Abbo van Fleury mogen geloven. Bijna een maand moest hij op goed weer wachten, en toen hij zich eindelijk kon inschepen zette er een storm op die maakte dat zes schepen vergingen. Slechts door het gebed van de heilige werden zijn drie schepen gered.Ga naar eindnoot8. Een hagiografisch geïnspireerde tekst, zeker, maar de beschrijving van het slechte weer op zee is er niet minder realistisch door. Verhalen zoals die van Abbo's oversteek deden er legio de ronde binnen het netwerk van de kloosters waar de geletterde clerici zich ophielden. Die konden ze plaatsen in een wereldbeeld, waarin aan de zee een zeer negatieve rol werd toebedeeld. De verschillende tradities die het middeleeuwse klerikale wereldbeeld mede vormden, hebben ook de verbeelding van de zee mede beïnvloed. De belangrijkste daarvan was ongetwijfeld die van de bijbel. De zee, zo wist een lezer van het eerste scheppingsverhaal in het bijbelboek Genesis, was geschapen op de derde dag. ‘Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En | |
[pagina 198]
| |
1. Colofon bij een glossarium, geschreven door de diaken Eriulphus te Fleury in het jaar 911 (Handschrift Bern, Burgerbibliotheek 236, f. 182r).
God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was’ (Genesis 1:9-10). Het water was een bron van leven en van alle zegeningen, maar het kon ook doden. Als God de wateren laat gaan, dan verwoesten zij het land (Job 12:15). Dat bleek toen God de zondvloed | |
[pagina 199]
| |
de aarde liet verdelgen (Genesis 6:5-9, 7). Het water van de zee, gebruikt als middel tot kastijding van het kwaad, kon worden geïdentificeerd met het kwaad zelve (vgl. Job 7:12). De monsters die de zee bewoonden, met de Leviathan vooraan, symboliseerden het kwaad (bijvoorbeeld Jesaja 27:1). De diepe wateren van de zee stonden voor het dodenrijk (Jona 2:3-7). Gelukkig heerste God over de wateren, zoals hij over het kwade heerste. ‘Gij heerst over de overmoed der zee; als haar golven zich verheffen, stilt gij ze’ (Psalm 89:10). Ook Christus wist uiteraard de stormen te stillen (Mattheüs 8:23-27) - en voorbeeldige christenen zoals Abbo zouden het hem na weten te doen. Na het laatste oordeel zouden er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen, maar, aldus de visionair in Openbaringen, ‘de zee was niet meer’ (Openbaring 21:1). | |
De zee in de klassieke OudheidIn tegenstelling tot de bijbelse traditie werd in de klassieke Oudheid een onderscheid gemaakt tussen verschillende zeeën. De Romeinen kenden in navolging van de Grieken de Middellandse Zee als ‘binnenzee’ (mare internum). Dat is ‘onze zee’ (mare nostrum) in tegenstelling tot de Atlantische Oceaan en de Perzische Golf. Sinds de late Republiek, toen de uitwisselbaarheid van de bekende wereld en het Romeinse rijk zich vastzette in de geesten, kreeg de idee van de Middellandse Zee een politieke rol. Het Romeinse rijk was rond een zee gelegen, die positief gewaardeerd kon worden. De naam Mare mediterraneum zelf komt voor het eerst in de zevende eeuw bij Isidorus van Sevilla voor.Ga naar eindnoot9. De andere zeeën, gelegen aan de grenzen van de geografische waarneming, zijn het gebied waar monsters en vreemde volkeren gevonden worden. Vanaf Homerus is Oceanus de rivier die de gehele wereld omsluit; daar eindigt de werkelijkheid en begint het wonderbaarlijke. In de mediterrane wereld van de Oudheid kon de zeemanskunst positief gewaardeerd worden. Als gevolg daarvan konden Romeinse dichters metaforen uit de scheepvaart gebruiken voor hun eigen scheppende arbeid.Ga naar eindnoot10. Dichten is bij Vergilius hetzelfde als ‘het zeil hijsen’; aan het einde van het werk gekomen worden de zeilen weer gestreken.Ga naar eindnoot11. Bij dichtwerken die uit meerdere boeken bestaan, kan elk daarvan beginnen met het hijsen der zeilen; aan het slot worden ze dan weer gestreken. En het slot van het hele werk is als het binnenlopen in de haven, al dan niet met het uitwerpen van het anker.Ga naar eindnoot12. De metafoor zal in de Middeleeuwen, en dan vooral vanaf de Karolingische Renaissance,Ga naar eindnoot13. een grote verbreiding krijgen. Verwant hieraan is het beeld van de Kerk als schip, dat kon ontstaan zodra het christendom zich verspreidde buiten zijn joodse bakermat. Het maritieme epos van de Odyssee kon vanaf 200 christelijk geïnterpreteerd worden. Odysseus werd het prototype van de ware christen; zijn schip een voorafbeelding van de Kerk.Ga naar eindnoot14. Het ligt voor de hand om invloed van de klassiek Latijnse metafoor op de bedenker van onze middeleeuwse colofons te vermoeden. De associatie van de dichter met de kopiist is snel gemaakt, en Vergilius was al vroeg een veel gelezen auteur, ook onder christenen. Maar de klassieke associatie van dichter en zeeman lijkt positief te zijn. De negatieve waardering voor de ‘ruwe’ zeelieden die uit het tiende-eeuwse colofon blijkt, moet wel ergens anders vandaan ko- | |
[pagina 200]
| |
men. Had die misschien iets te maken met de bijbelse associatie van de zee met het kwaad? Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. | |
Orde en wanordeDe middeleeuwse clerici zouden elementen van de klassieke en bijbelse verbeelding van de zee overnemen en ze integreren in een wereldbeeld, dat fundamenteel anders was dan dat van hun bijbelse en klassieke voorbeelden. De kern van die middeleeuwse schepping kan gezocht worden in de tegenstelling orde - wanorde. Wanneer die tegenstelling wordt toegepast op de wereld waarin men leefde, dan zouden we haar kunnen vangen in de (uiteraard anachronistische) termen beschaving - wildheid. In de Oudheid was de stad het centrum van de beschaving geweest, tegenover het platteland. In de Middeleeuwen werd die tegenstelling getransformeerd tot één van de in cultuur gebrachte wereld, die van de christelijke beschaving waar Gods orde heerste, en de woeste natuur. Stad én platteland stonden tegenover onontgonnen bossen, woestijnen - en de zee. Dat gold zowel de zeeën die zich aan de grenzen van de christelijke beschaving bevonden als de zeeën, die men daarbinnen tegenkwam.Ga naar eindnoot15. Twee zeeën aan de grenzen van de christenheid die zeer tot de verbeelding spraken, waren de Indische Oceaan en de Atlantische Oceaan. Over die beide oceanen wist men binnen de middeleeuwse christenheid - of althans binnen de westerse geestelijkheid - zo goed als niets. Pas in de vijftiende eeuw werd er, door de ontdekkingsreizen en de zich ontwikkelende cartografie, iets meer bekend. Door de onbekendheid kon men er zijn gedroomde werkelijkheid situeren. De Indische Oceaan werd de tegenhanger van de beschaafde Middellandse Zee, de erfenis van de beschaving van de Oudheid. India, Ethiopië en de andere landen die aan de Indische Oceaan grensden werden bevolkt met monsters. Die doorbraken de regels van Gods schepping, en daarmee van de orde die God in de wereld had aangebracht. Tezelfdertijd trokken de aberraties die men buiten de grenzen van de christenheid dacht te vinden aan, al was het maar vanwege de bevestiging van de orde die men er binnen vond.Ga naar eindnoot16. Ook de Atlantische Oceaan, en meer in het bijzonder de wateren die de insulaire Keltische wereld omvloeiden, werd gezien als een buitengrens waar men zijn dromen kon situeren. In de legendarische reis van Sint Brandaan, bijvoorbeeld, komt de heilige aan op een eilandje, met bomen begroeid, dat de rug van een walvis blijkt te zijn. De aarde die hij dacht onder de voeten te hebben blijkt een zeedier; de walvis in de oceaan aan de grenzen van de christenheid symboliseert de wonderbaarlijke wanorde, waardoor water en land niet van elkaar te onderscheiden zijn zoals God het bij de schepping toch bedoeld had.Ga naar eindnoot17. Zeemonsters en zeedieren die lijken te spotten met Gods schepping, zoals walvissen en dolfijnen, die in het water zwemmen maar ook door de lucht kunnen buitelen, komen ook voor in zeeën binnen de christenheid. Vooral in de Noordzee vinden de clerici deze herinneringen aan de wanorde. Alcuin is bang voor zeemonsters;Ga naar eindnoot18. Aimoin noemt niet voor niets walvissen en dolfijnen in zijn beschrijving van Abbo's oversteek van het Kanaal. Ook zeestormen kunnen worden gezien als een ondermijning van de godgewilde orde. De wateren lijken | |
[pagina 201]
| |
dan immers de hun door God gegeven plaats onder de hemel te willen verlaten. De veranderlijke zee is een toonbeeld van wanorde. Zelfs de kleuren van de golven kunnen van het ene moment op het andere veranderen onder de invloed van de wind. ‘Nu eens is [de kleur van de zee] blond, dan weer modderig, dan weer zwart’, weet Isidorus van Sevilla.Ga naar eindnoot19. Kleuren, die in de middeleeuwse beleving niet gemengd kunnen worden en die verschillend beleefd worden.Ga naar eindnoot20. De zee is wanordelijk, woest. Wanorde is een teken van het kwaad. De zee heeft deel aan de machten van het kwaad. Zij die de zee bevaren zijn ruw, rudis. De middeleeuwse verbeelding van de zee zou opnieuw getransformeerd worden door de ontwikkeling van de geografie en de astronomie in de zestiende en zeventiende eeuw. De zee kon niet getemd worden - dat kan heden ten dage nog steeds niet. Ze bleef woest en onvoorspelbaar. Maar de associatie met het kwaad zou langzamerhand verminderen.Ga naar eindnoot21. Het wereldbeeld zou het moeten gaan doen zonder oceanen die de beschaving aan haar buitengrenzen omgorden. | |
BesluitKeren we terug tot de middeleeuwse kopiisten en hun colofons. Binnen de middeleeuwse samenleving waren kerken en kloosters beschaafder, ordelijker, dan de overige plaatsen van de christenheid. Binnen de kerken en kloosters namen zij die zich direct of indirect bezighielden met de opgeschreven openbaring van Gods Woord een bijzondere plaats in. Zij, de erudiete geletterden, waren verder dan wie ook verwijderd van de wanorde van de zee en de zeevaart. Toch hadden ook zij te maken met het in toom houden van de wanorde. Die kon ontstaan wanneer de gezaghebbende teksten die ze bestudeerden fouten gingen vertonen. De kopiist waakte over de orde van de overlevering, dwong ze door goede afschriften te vervaardigen. Als het Woord Gods en zijn verklaring in het ongerede zouden komen, dan lag immers de weg voor het kwaad van de wanorde open. ‘Wat de nabije haven is voor zeelieden, dat is het laatste vers voor de schrijver’. Zo schreef een anonieme kopiist in Italië in de zesde eeuw, en hij was niet alleen. Gaat het om de rust na gedane arbeid? Gaat het om de gevaren van fouten die de kopiist moet zien te vermijden? Is de kopiist een bedwinger van het kwaad dat Gods orde bedreigt? Is het afschrijven van teksten als een gevaarlijke reis? Of leent hij simpelweg een zeevaartmetafoor van de Romeinse dichters die hij leest? We weten het niet zeker. Net zomin als we zeker kunnen weten of de kopiist de zeeman ziet als beeld van degene, die het kwade bedwingt dan wel als iemand die zich door zijn beroep met het kwade encanailleert. Wellicht speelden meerdere beelden tegelijk door zijn hoofd. Hij moet in ieder geval geweten hebben van de wispelturigheid van de zee, de associaties die ze opriep, en de plaats die ze daarmee in de verbeelde wereld kon verwerven. |
|