Madoc. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| ||||||||
• Raymond Harper
| ||||||||
InleidingWaar het de beeldvorming over de joden betreft, is het uit de Romantiek stammende idyllische Middeleeuwen-beeld de laatste decennia sterk aan erosie onderhevig.Ga naar eindnoot2. Men komt meer en meer tot de slotsom dat religieuze vooringenomenheid van christelijke zijde jegens andersdenkenden slechts een deel van het verhaal vormde. Volgens een recent artikel over de beeldvorming ten aanzien van joden in de laatmiddeleeuwse Duitse literatuur vindt men daar reeds alle vooroordelen waarop het hedendaagse antisemitisme is gebaseerd.Ga naar eindnoot3. Enkele jaren eerder ging een sociaal-historicus zelfs zo ver om te veronderstellen dat overal, te allen tijde, jodenhaat op dezelfde wijze tot stand komt’.Ga naar eindnoot4. Hoewel het misschien lijkt alsof hier sprake is van een zuiveringsoperatie met terugwerkende kracht, staat buiten kijf dat in de literatuur en de beeldende kunst uit de latere Middeleeuwen staaltjes van jodenhaat voorkomen die niet volledig kunnen worden verklaard uit religieuze intolerantie. Historici die een gematigder standpunt innemen dan hun bovenaangehaalde collega's, plegen een en ander als volgt te beredeneren. Omdat het christelijke geloof was gegrondvest op de overtuiging dat het de rechtmatige opvolger vormde van het jodendom, was een zekere animositeit jegens het moedergeloof van oudsher onlosmakelijk aanwezig. Aangezien het geen raciale doch een religieuze kwestie betreft, geeft men er doorgaans de voorkeur aan om deze houding niet met antisemitisme maar met anti-judaïsme te betitelen. In de loop van de dertiende eeuw kwamen echter denkbeelden in omloop die niet alleen het geloof, maar ook de menselijkheid van de joodse medeburgers ter discussie stelden. Volgens deze opvattingen vormden de joden een soort vijfde colonne binnen de christelijke samenleving, en schuwden | ||||||||
[pagina 143]
| ||||||||
ze geen enkel middel om willekeurige christenen schade te berokkenen. De desbetreffende waandenkbeelden zijn enerzijds tot een vast bestanddeel van antisemitische propaganda geworden, anderzijds hebben zij al vanaf het prille begin tot bloedige jodenvervolgingen aanleiding gegeven. Daarom ziet men in de regel geen beletsel om ditmaal van antisemitisme in de eigenlijke zin des woords te spreken. Zoals eerder is opgemerkt, wordt de dertiende eeuw vaak als de overgangsperiode tussen het traditionele anti-judaïsme en het antisemitisme nieuwe1. God geeft de wet aan Mozes. Merk op dat niet alleen God, maar ook Mozes is voorzien van een aureool. Uit: R.E.O. Ekkart, De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant (hs. Meermanno 1332) ('s-Gravenhage 1985) afb. 53.
stijl beschouwd. In het Middelnederlandse taalgebied was Jacob van Maerlant zo niet de belangrijkste, dan toch in ieder geval wel de meest productieve en veelzijdige auteur uit deze periode. Zijn oeuvre bestaat bovendien voor een groot deel uit historische geschriften met een uitgesproken religieuze inslag. Er valt derhalve veel voor te zeggen om Maerlants werk als uitgangspunt te nemen bij een speurtocht naar omvang en aard van anti-joodse opvattingen hier te lande. | ||||||||
Het Oude en het Nieuwe IsraëlMiddeleeuwse theologen zagen de christenheid graag als het Nieuwe Israël. In de joodse geschriften die door de christenen waren overgenomen in hun Oude Testament, traden de joden op als het uitverkoren volk, dat een speciale relatie met het Opperwezen onderhield. Volgens de christelijke leer was deze uitverkiezing door het optreden van Gods Zoon echter overgegaan op diens volgelingen, die in beginsel zowel voormalige heidenen als voormalige joden konden zijn. Hoewel de eigentijdse joden er binnen deze voorstelling van zaken dus verkeerd aan deden om vast te houden aan de voorvaderlijke religie, bleef het oudtestamentische jodendom als zodanig grotendeels buiten schot. De bijbelse joden konden zelfs rekenen op een aanzienlijke mate van waardering omdat ze het geloof in de enige ware God beleden toen de rest van de wereld zijn heil zocht in de afgodendienst, en zo als het ware de weg voor het christendom effenden. Maerlant stak zijn hoge achting voor het oudtestamentische jodendom allesbehalve onder stoelen of banken. Hij deed weliswaar geen moeite om fouten en ondeugden van de joden te verzwijgen, maar deze kanttekeningen gingen | ||||||||
[pagina 144]
| ||||||||
meestal rechtstreeks of indirect terug op de oudtestamentische bijbelboeken. Bovendien bleven Maerlants geloofsgenoten uit heden en verleden evenmin gespaard voor gepeperde kritiek. Hoofdzaak is dat Maerlant over het geheel genomen een positieve opstelling vertoonde, die blijkt uit de lovende bewoordingen en uit de buitenproportioneel grote aandacht die hij aan de bijbelse joden wijdde. Niet alleen in de Rijmbijbel, maar ook in zijn latere ‘wereldgeschiedenis’ de Spiegel Historiael kwamen de andere volkeren er zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht bekaaid af. De joden onderscheidden zich immers niet alleen van deze ‘heidenen’ door hun superieure geloof, maar tevens door hun superieure levenswandel, die was gebaseerd op de Wet die God aan Mozes had gegeven nadat deze het joodse volk uit Egypte had bevrijd. Waar Maerlants Latijnse bronnen soms voorzichtig bedenkingen opperden - bijvoorbeeld door te suggereren dat God deze voorschriften eerder als een strafregime dan als een opbouwende leefregel had ingesteld -, gaf Maerlant ondubbelzinnig te kennen een en ander als een hoogtepunt in de menselijke geschiedenis te beschouwen. Een hoogtepunt, maar geen absoluut hoogtepunt. In de oertijd van het christendom had de apostel Paulus een enorme impuls gegeven aan de missie onder de heidenen door te verklaren dat de Wet met de komst van Jezus Christus haar betekenis had verloren. Ondanks zijn bovengemiddelde waardering voor Mozes en de andere aartsvaders, sloot Maerlant zich volmondig bij deze in christelijke kringen algemeen geaccepteerde voorstelling van zaken aan. De Oude Wet van Mozes was goed en heilzaam geweest, voor zolang het duurde, want ze was door de Nieuwe Wet van Christus achterhaald. In de Rijmbijbel laste Maerlant een plastische metafoor in om de verhouding tussen de Oude en de Nieuwe Wet te verduidelijken. Men kan, zo schreef hij, het jodendom en het christendom vergelijken met de twee maalstenen van een molen. Om graan te malen heb je ze uiteraard allebei nodig. Maar de onderste steen, die het jodendom voorstelt, is onbeweeglijk, en bewerkstelligt op zichzelf beschouwd weinig goeds. De bovenste steen verzet feitelijk al het werk: ‘En dit is het Nieuwe Testament/ Dat ons leert/ Hoe men zo doeltreffend mogelijk/ Een plaats in de hemel voor zijn ziel verwerft.’Ga naar eindnoot5. De joden hadden volgens een toentertijd wijdverbreide opvatting echter niet alleen Jezus, in diens hoedanigheid van Messias (= Christus) en Gods Zoon, verworpen, ze zouden bovendien rechtstreeks betrokken zijn geweest bij zijn dood. Op dit punt ging Maerlant wat omzichtiger te werk dan zijn bronnen. Aan de ene kant liet hij er geen misverstand over bestaan dat niet de joden, maar de soldaten van Pilatus Jezus hadden gekruisigd. Aan de andere kant pleitte dit allesbehalve in het voordeel van de eersten, omdat Pilatus hiertoe door de onvermurwbare joden zou zijn gedwongen.Ga naar eindnoot6. De werkelijke verantwoordelijkheid lag, anders gezegd, bij het joodse volk, en God had deze euveldaad niet onbestraft gelaten. Aan de grondtekst van de Rijmbijbel voegde Maerlant een uitvoerige beschrijving van de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 van onze jaartelling toe. In het eerste deel van de Spiegel Historiael gaf hij herhaaldelijk lucht aan het voornemen om deze straf van God nog eens te beschrijven, maar door persoonlijke omstandigheden heeft hij de verwezenlijking hiervan aan een collega-dichter moeten overlaten. | ||||||||
[pagina 145]
| ||||||||
Binnen de grenzen van het redelijkeVolgens Maerlant hadden de joden het hoe dan ook bij God verbruid, en hij was de laatste om hun marginale positie binnen de christelijke samenleving te betreuren. Bij gelegenheid was hij evenmin wars van een flinke scheldkanonnade aan hun adres. Nadat hij had beschreven hoe een groot aantal joden was omgebracht door de duivel die hen in de waan had gebracht dat hijzelf de Messias was, fulmineerde Maerlant:
Zo zijn die vervloekte schoften,/ De slechte en de smerige joden,
Ontzettend vaak bedrogen./ Want naar wat ze onmogelijk kunnen vinden
Zijn ze altijd op zoek./ Er bestaat geen andere Christus
Dan Jezus, de zoon van Maria,/ Ook al proberen ze dit te weerleggen.
Ze hebben het al zo vaak gehoord,/ Maar toch laten ze zich niet overtuigen
- Het merendeel althans -, en blijven ze dwalen/ Tot de komst van de Antichrist.Ga naar eindnoot7.
Hoewel zulke uitbarstingen vandaag de dag erg gevoelig liggen, was dit in vroeger tijden allerminst het geval. Wanneer we greep proberen te krijgen op Maerlants denkbeelden ten aanzien van het jodendom, moeten we er dan ook voor waken om ons te laten beïnvloeden door begrijpelijke, maar daarom niet minder anachronistische politieke correctheid. Een historische analyse mag immers nooit ontaarden in een proces bij verstek. Met het voorafgaande in gedachten dient in de eerste plaats te worden opgemerkt dat een dergelijke felle toonzetting bij christelijke auteurs door de eeuwen heen gemeengoed was. Men ging ook in Maerlants tijd binnen het kader van de religieuze polemiek nu eenmaal niet al te fijnzinnig te werk, zeker niet wanneer men in een comfortabele machtspositie verkeerde. Maerlants gespierde taalgebruik hoeft dan ook niet noodzakelijkerwijs op antisemitische denkbeelden te wijzen. Verder is zojuist vastgesteld dat Maerlant het oudtestamentische jodendom zeer hoog aansloeg, en daarenboven liet hij herhaaldelijk blijken dat joodse bekeerlingen tot het christendom wat hem betreft alleszins welkom waren. Dit wijst erop dat Maerlants anti-joodse gevoelens een religieuze en geen raciale achtergrond kenden, het-geen dus onder de noemer anti-judaïsme valt. In de dertiende eeuw2. In overeenstemming met de tekstuele terughoudendheid t.a.v. een directe joodse betrokkenheid bij de Kruisiging zijn de geselaars van Christus ‘neutraal’ afgebeeld. Uit: Ekkart, De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant (hs. Meermanno 1332) afb. 101.
| ||||||||
[pagina 146]
| ||||||||
3. In deze afbeelding van Christus aan het Kruis zijn tegenstrevers die als joden te herkennen zijn aan de karakteristieke ‘jodenhoed’. Voor het overige zijn deze personen niet voorzien van specifieke uiterlijke kenmerken die hun joodzijn accentueren. Uit: Ekkart, De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant (hs. Meermanno 1332). afb. 102.
kwamen echter geruchten in omloop die weliswaar raakpunten vertoonden met godsdienstige kwesties, maar zowel qua teneur als qua gevolgen de gebruikelijke kaders ruimschoots te buiten gingen.Ga naar eindnoot8. De joden zouden christelijke kinderen doodmartelen, of - wat minstens zo erg was - ze zouden stiekem hosties stelen en op een gruwelijke manier misbruiken en zo de Kruisdood van Christus telkens opnieuw herhalen. Van deze beschuldigingen vindt men bij Maerlant geen spoor. Hoewel de eerlijkheid gebiedt aan te tekenen dat ook zijn bronnen hieromtrent het stilzwijgen bewaarden, staat niettemin vast dat de bovenbeschreven geruchten reeds vóór het eind van de dertiende eeuw in deze contreien in omloop waren gekomen. Bovendien is het opmerkelijk dat Maerlant evenmin noemenswaardige aandacht besteedde aan een ander, minder vergezocht standaardverwijt aan het adres van de joden, dat op hun optreden als woekeraars betrekking had. Nu gaat het ook weer te ver om Maerlant van de weeromstuit tot een filosemiet uit te roepen. Hoewel de discussie nog niet is afgesloten, lijkt het waarschijnlijk dat er in de dertiende eeuw nauwelijks joden in Holland en Vlaanderen woonden.Ga naar eindnoot9. Maerlants traditionele opstelling tegenover het ‘jodenvraagstuk’ kan dus wellicht voor een aanzienlijk deel worden verklaard uit de omstandigheid dat hij uitsluitend of zo goed als uitsluitend van horen zeggen met joden bekend was. Bij nader inzien blijkt er echter nog een andere belangrijke factor in het spel. Zoals gezegd, trok het anti-judaïsme op de keper beschouwd niet van leer tegen het joodse volk, maar tegen het joodse geloof. Los van de vraag in hoeverre de christelijke geloofspropaganda de joodse doelgroep in de praktijk bereikte, stond de bekering van zoveel mogelijk joden tenminste in theorie centraal. Het antisemitisme daarentegen ging uit van de vooronderstelling dat de joden geen volwaardige mensen waren, zodat bekering al bij voorbaat zinloos werd geacht. Hoewel de onlusten die voortvloeiden uit antisemitische lastercampagnes soms resulteerden in gedwongen massabekeringen, waren bloedige pogroms eerder regel dan uitzondering, ondanks het veto van kerkelijke gezagsdragers. Bovendien boden ook dwangbekeringen slechts uitstel van executie omdat de verantwoordelijken - in veel gevallen terecht - vermoedden dat de | ||||||||
[pagina 147]
| ||||||||
meeste bekeerlingen slechts lippendienst aan het christendom bewezen teneinde het vege lijf te redden. Daarom werden de joden sinds de dertiende eeuw uit steeds meer gebieden verbannen. Het feit dat Maerlant de incidentele pogrom of massabekering die in zijn geschiedverhaal ter sprake komt tamelijk laconiek behandelt, laat onverlet dat hij er ten volle van overtuigd was dat het resterende deel der joden zich aan het einde der tijden vrijwillig zou bekeren. Hierbij baseerde hij zich weer op de apostel Paulus. In de Rijmbijbel komt op een gegeven moment de geschiedenis van Michal, de vrouw van koning David, aan bod. Omdat ze de spot had gedreven met haar man toen deze halfnaakt voor de ark uit danste, was ze volgens de overlevering voor straf kinderloos gestorven in het kraambed. Maerlant trekt een parallel tussen Michal en het jodendom, dat Jezus had beschimpt en daarom eveneens onvruchtbaar moest blijven:
Maar men kan vernemen dat uiteindelijk/ Michal vrucht droeg.
Op de jongste dag, twijfel niet,/ Zal de synagoge zich bekeren
En zich houden aan Gods Wet/ En dan zal zij vrucht dragen
Want het gehele jodendom/ Zal dan onvermijdelijk behouden blijven:
Dat betekent dit verhaal.Ga naar eindnoot10.
Deze traditionele opvatting kreeg bij Maerlant bovendien een uiterst actueel karakter, omdat hij herhaaldelijk liet doorschemeren dat hij oprecht geloofde dat dit einde der tijden zeer nabij was. Deze overtuiging dat God Zich niet voorgoed van de joden had afgekeerd, en het ‘jodenvraagstuk’ zich dus op niet al te lange termijn vanzelf zou oplossen, zal Maerlant eveneens voor een knieval voor het antisemitisme hebben behoed. Bij wijze van spreken dan, want net zomin als veroordeling is vrijspraak bij verstek hier natuurlijk aan de orde. | ||||||||
BesluitDe anti-joodse sentimenten die men in het werk van Maerlant aantreft, zijn nagenoeg uitsluitend van religieuze aard. Aangezien hij, met beide benen in de christelijke traditie, het ongeloof der joden hekelde en niet hun vermeende onmenselijkheid, kan hij volgens de gangbare definitie niet als een antisemiet worden gekwalificeerd. Het zou echter niet lang meer duren vooraleer het eigenlijke antisemitisme vaste voet kreeg op vaderlandse bodem. In het Brabant van rond 1350, waar wél joden woonachtig waren, leefde Maerlants collegadichter en bewonderaar Jan van Boendale. Hoewel Maerlants opstelling tegenover de joden ‘veel feller’ dan die van Boendale is genoemd, is het tekenend dat laatstgenoemde de joden niet alleen met woeker in verband bracht, maar hen ook verantwoordelijk stelde voor de recente pestepidemie.Ga naar eindnoot11. Twintig jaar later vond in Brussel het eerste en waarschijnlijk enige inheemse incident plaats waarbij de joden van hostieschennis werden beschuldigd. Elders in den lande, waar tot het eind van de Middeleeuwen niet of nauwelijks joden woonden, bleef het bij literaire aanvallen. Maar al kwam het ook later zelden tot uitbarstingen, de bijbehorende vooroordelen sluimerden onder de oppervlakte voort, paraat om bij een kentering van het maatschappelijk tij te ontwaken. | ||||||||
[pagina 148]
| ||||||||
Literatuur
|
|