gebruikt; hij slaat op het geheel van de miniatuurkunst in de Zuidelijke Nederlanden en het bisdom Luik. Smeyers kiest feilloos treffende voorbeelden van een stijl of van opmerkelijke iconografie en schenkt ook aandacht aan de ambachtelijke organisatie, modelgebruik, de productie van losse miniaturen, opdrachtgevers, en de historische situatie waarin de boeken geproduceerd werden.
In de Romaanse periode werden de illustraties gestileerd geschilderd. Tijdens de Gotiek was de stijl hoofs en elegant, met veel gebruik van rood, blauw en bladgoud. De opbloei van de margedecoratie resulteerde in vaak komische taferelen aan de randen van de bladzijden. Ten tijde van het Pre-Eyckiaans Realisme (1350-1420) werd de weergave realistischer en kwam er meer differentiatie in de kleurschakeringen. In interieur en landschap werd serieus diepte gesuggereerd, al waren de bomen nog te klein in verhouding tot de personages. De meester van Boucicaut ontdekte het ‘luchtperspectief’ en schilderde bovendien als eerste wolken in de luchten. Omstreeks 1475 deed zich de laatste grondige wijziging voor in de Vlaamse miniatuurkunst, terwijl tegelijkertijd de drukkunst opkwam. In deze periode beleefde de Vlaamse miniatuurkunst zijn hoogtepunt aan internationale belangstelling. Kalender-illustraties in getijdenboeken blijken bij uitstek geschikt te zijn om realistische landschappen met vergezichten te schilderen, zoals blijkt uit het werk van Simon Bening. In de randversiering werpen naturalistische motieven hun schaduw op een gekleurde ondergrond. Bloemstelen steken door geschilderde insnijdingen in het perkament, en door de transparante vleugels van geschilderde libellen blijven de onderliggende tekst en bloemenrand zichtbaar. De vindingrijke Meester van Maria van Bourgondië heeft het schriftveld zelfs met ‘touwen’ aan de randen van het blad opgespannen. Beeld, schrift en decoratie versmelten met elkaar.
De Bourgondiërs waren grote liefhebbers van rijk verluchte codices. Filips de Goede breidde zijn verzameling uit tot ongeveer duizend titels. De vaak veel oudere teksten werden met inhoudelijke ingrepen aangepast, want de handschriften moesten het eigen voorgeslacht verheerlijken en de eigen daden rechtvaardigen. Zo leerde de hertog dus uit zijn teksten wat hij eruit wilde leren. De Bourgondiërs hadden de gewoonte om tijdens hun veldtochten al hun kostbaarheden mee te nemen om zo hun status kracht bij te zetten. Dit verklaart waarom de buit van Grandson, nadat Karel de Stoute bij een veldslag in 1476 op de vlucht gejaagd was, vier handschriften van Karel de Stoute vermeldt: een militaire ordonnantie uit 1473, een verluchte ‘Histoire d'Alexandre’ uit 1469, een gebedenboek, en een brevier dat nog had toebehoord aan Filips de Goede.
Smeyers schrijft zeer helder en onderhoudend, wat het boek bijzonder geschikt maakt voor een breed publiek. Haast terloops wordt een aantal hardnekkige misverstanden over de miniatuurkunst gecorrigeerd. Zo wordt aangestipt dat de term ‘miniatuur’ niets te maken heeft met het veelal kleine formaat van de afbeeldingen, het wijdverspreide denkbeeld dat verluchting in de Middeleeuwen altijd monnikenwerk was wordt ontkracht, en Smeyers relativeert met klem dat de overgang van handschrift naar druk bruusk verliep. De heldere schrijfstijl verhindert geenszins dat het boek getuigt van een kritische geest. Smeyers stelt herhaaldelijk dat zich achter een kunstenaar met een noodnaam in feite meerdere verluchters verschuilen, en schrikt er niet voor terug te vermelden wanneer iets een pure