componeerd op vaak lange poëtische teksten die de specifieke liturgie van feesten en bepaalde zondagen becommentariëren. Dat het ontstaan van deze nieuwe vorm Notker Balbulus wordt toegedicht komt door wat hij in het voorwoord van zijn sequensenverzameling schreef, namelijk dat hij als kind moeite had met het onthouden van de lange tekstloze melodie van het alleluja. De melodie kon hij beter onthouden door er een gedicht op te zetten.
Tropen waren eveneens toevoegingen op poëtische teksten. De oudste tropen gingen vooraf aan gezangen uit de mis, zoals de introïtus. Later werden ze ook tussen de andere delen van de mis gevoegd. Van de inleidende tropen geven de teksten een relatie aan tussen de mis en het dagelijkse leven van de negende-eeuwse monniken. De tussengevoegde tropen herhalen de boodschap van de liturgische liedtekst, vaak aangevuld met vrijwel letterlijk geciteerde bijbelpassages.
De zes zangers van het Ensemble Gilles Binchois brengen met deze cd de negende-eeuwse muziek voor ons tot leven en geven daarmee een extra dimensie aan onze kennis van het Laatkarolingische kloosterleven. Het zijn drie tenoren, een bariton en twee bassen die met vaste en zuivere stem zingen (hoewel één van de tenoren af en toe zijn stem wat lijkt te knijpen in de hoogte). De gelijkmatige, heldere klank en de eenvoudige dictie en expressie passen goed bij de muziek. Enkele sequensen en tropen die gezongen werden op tien verschillende hoogtijdagen werden in de kerk van Romainmôtier in het Zwitserse Kanton Vaud weer tot klinken gebracht en vastgelegd. Het resultaat is een cd met een prachtige opnametechniek, een mooie ruime akoestiek en schitterende muziek. Hij is uitgebracht op het Franse label Harmonia Mundi dat dit jaar veertig jaar bestaat en dat viert met een aantal aanbiedingen, waaronder veel muziek uit de Middeleeuwen en Renaissance.
We raken de tiptoetsen aan en draaien aan de glimmende knoppen. Maar als we onze ogen dichtdoen horen we de klanken zoals deze meer dan duizend jaar geleden in Sankt Gallen hebben geklonken, althans zo stel ik me dat al luisterend voor: die grote Karolingische kerk, haar koele gewelven, haar vochtige geur, haar flakkerende kaarslicht, haar geborgenheid. Pijen ruisen, een monnik klappertandt, een ander niest..... maar boven alles uit het gezang van monniken, die het werk van hun medebroeders doen weerklinken.
Hanno Wijsman