Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| ||||
• Marian Rappoldt
| ||||
De middeleeuwse lusthofDe Middeleeuwen kenden verschillende soorten tuinen, maar we beperken ons hier tot de lusthof, een onderdeel van de tuinen rondom kastelen, waarin adellijke gezelschappen ontspanning en vertier zochten. Hoe zag zo'n lusthof eruit? Er is geen enkele middeleeuwse tuin bewaard gebleven, dus we moeten onze kennis putten uit schriftelijke bronnen en afbeeldingen. Op basis hiervan kunnen we ons een beeld vormen van middeleeuwse tuinen. Specifiek Nederlandse bronnen zijn er niet. Bij het interpreteren van deze bronnen schuilt een addertje onder het gras: beschrijven zij de tuinen zoals ze werkelijk waren, of wordt ons een ideaalbeeld voorgehouden? Het voert in dit verband te ver om hier verder op in te gaan, evenals op de symbolische waarde die aan veel tuinelementen en planten werd gehecht. Mijn benadering is puur praktisch: in hoeverre zijn de tuinelementen zoals die naar voren komen uit literatuur en afbeeldingen, geïdealiseerd of niet, nu nog bruikbaar? | ||||
De lusthof volgens Albertus MagnusOnbetwist is het gegeven dat de middeleeuwse tuin een omheinde, besloten ruimte was. Een prachtige beschrijving van zo'n lusthof is te vinden bij Albertus Magnus (1193-1280). Niet alleen rijst onmiddellijk het beeld van een ware lusthof voor ons op, maar we vangen ook een glimp op van de middeleeuwse tuinmanskunst en gezondheidsleer. Ik kan het niet laten hem uitgebreid te citeren. ‘Niets schenkt het oog meer genoegen dan fijn en niet te lang gras; dat kan echter alleen groeien op arme, vaste grond. Men moet dus een plaats, waar men een lusttuin aanlegt, ontdoen van oude wortels en dat kan alleen maar als men | ||||
[pagina 272]
| ||||
1. Een kleine lusthof. De trellis is begroeid met Rosa alba en Rosa gallica. Op de voorgrond witte en rode anjers, akelei, violier, marjoraan, rozemarijn en lavendel. La Teseida, Boccaccio, Cod. 2617 f. 53. Österreichische Nationalbibliothek, Wenen.
alle wortels uitgraaft, de grond vlak maakt en daarna overgiet met kokend water, opdat de in de grond overgebleven wortels en zaden verbrand worden en beslist niet meer ontkiemen kunnen; en vervolgens belegt men het hele stuk grond met een fijn soort gras, en deze graszoden moeten met brede, houten hamers stevig vastgeklopt worden en daarna met de voeten in de grond gestampt worden totdat er van het gras niets of bijna niets meer te zien is; dan komen heel langzaamaan haarfijne grassprietjes te voorschijn, die de oppervlakte als met een groen doek zullen bedekken. Men moet er op toezien dat het grasveld zo groot is dat na het vierkante grasveld in het rond allerlei aromatische kruiden geplant kunnen worden zoals wijnruit, salvia en basilicum en allerlei soorten bloemen, zoals viool, akelei, lelie, roos, blauwe iris en dergelijke; temidden van deze kruiden en het gras moet in het vierkante grasveld een verhoogd stukje gras zijn, met lieflijke bloemen erop, zodanig gemaakt dat men er op kan zitten, waarop de zintuigen zich kunnen verkwikken en waarop men heerlijk kan uitrusten. Ook moeten aan de zonkant in het gras bomen geplant of klimplanten omhooggeleid worden, waarvan het loof het gras enigszins beschermen zal met aangename, verfrissende schaduw [...]. Er moet ook op gelet worden dat de bomen niet te dicht opeen staan en dat er te veel bomen zijn, want het wegnemen van de wind kan de gezondheid schaden. De lusttuin moet dus frisse lucht en schaduw hebben. | ||||
[pagina 273]
| ||||
Verder moet er nog op gelet worden dat het geen bittere bomen zijn waarvan de schaduw ziektes veroorzaakt, zoals de noot doet en ook enkele andere. Het moeten daarentegen lieflijke bomen zijn die welriekende bloesems dragen en aangename schaduw werpen, zoals druif, peer, appel, granaatappel, laurier en cypres en dergelijke. Behalve gras moet er zijn een grote verscheidenheid aan geneeskrachtige en welriekende kruiden, die niet alleen door de geur aangenaam zijn voor de reuk, maar waarvan ook de bloemen door hun verscheidenheid het oog strelen, en zij moeten door hun veelvormigheid de aandacht van de beschouwers trekken, en temidden van deze planten moet op verschillende plaatsen wijnruit toegepast worden vanwege de mooie kleur groen en omdat de plant door haar bittere lucht schadelijke dieren verjaagt. In het midden van het grasveld moet geen enkele boom staan, maar deze vlakte moet juist kunnen profiteren van de open onbedorven lucht, die immers veel gezonder is; ook zouden dan spinnenwebben, die van tak naar tak hangen, in het gelaat van de voorbijgangers terecht kunnen komen als men bomen in het midden van het gras zou planten. Als het enigszins mogelijk is moet zuiver bronwater, opgevangen in een steen, naar het midden worden geleid, want de zuiverheid daarvan is zeer opwekkend. Naar het noorden en naar het oosten moet de tuin open zijn vanwege de gezondheid en de zuiverheid van de wind uit die richtingen. Voor de winden uit de tegenovergestelde richtingen echter, het zuiden en het westen, moet de tuin gesloten zijn vanwege de turbulentie en de onzuiverheid van die winden; want ook al belemmert de noordenwind vruchtvorming, hij houdt de geest daarentegen op wonderbaarlijke wijze helder en de lichamelijke gezondheid intact, want aangenaam verpozen is wat men zoekt in een groene lusttuin, en geen fruit.’Ga naar eindnoot1. | ||||
De lusthof in de handschriftenIn handschriften van de Roman de la Rose en op schilderijen van de Vlaamse Primitieven zijn afbeeldingen te vinden van lusthoven die Albertus' beschrijving bevestigen en aanvullen. Priëlen, pergola's en berceaus (overdekte wandelpaden) worden veelvuldig afgebeeld. Ze zijn begroeid met druiven en/of rozen, zodat men daaronder in de schaduw kan zitten en lopen. Omheiningen en lagere afscheidingen binnen de lusthof werden vaak gemaakt van trellis, meestal met een diagonaal patroon. De trellis is dikwijls begroeid met klimplanten, zoals klimop en kamperfoelie. Vaak zien we witte en rode rozen samen. Dit zijn waarschijnlijk de hoge, wat wild groeiende Rosa alba en de lager blijvende, bossige Rosa gallica. Ook zien we veel afscheidingen van gevlochten wilgentenen of hazelaar, en palissaden. Hagen konden eveneens dienen als afscheiding, bijvoorbeeld een haag van meidoorn, egelantier (Rosa rubiginosa) en kamperfoelie. Voor Albertus is het ideale grasveld egaal groen. Op afbeeldingen zien we echter ook vaak dat grasvelden bezaaid zijn met bloemen, zoals madeliefje en ereprijs. Zodenbanken kunnen verschillende vormen hebben. Soms zijn ze helemaal van graszoden gemaakt, soms zijn ze gemetseld en is alleen de bovenkant begroeid met gras of geurende kruiden. Op de zodenbank (maar ook op andere | ||||
[pagina 274]
| ||||
2. Ontwerptekening. Schaal 1:50. Tek.: Marian Rappoldt.
plaatsen in de tuin) zien we soms potten met bloemen, bijvoorbeeld met de witte madonnalelie: deze ruikt heerlijk tijdens de bloei, maar sterft daarna nogal onappetijtelijk af. In dat stadium kan de plant met pot en al verwijderd worden en kan een nieuwe geurplant zijn plaats innemen. Zodenbanken hebben vaak een U-vorm. Zo kunnen meerdere mensen gemakkelijk met elkaar converseren. Ook kan er nog een (schragen)tafel aangeschoven worden, waaraan gedineerd kan worden. Na de maaltijd wordt de tafel weer weggehaald, en als men wat moe | ||||
[pagina 275]
| ||||
wordt van het zitten zonder ruggensteun kan men op de grond gaan zitten, in de beschutting van de U-vorm, leunend tegen de zodenbank, wat kussens erbij... | ||||
De plantenBij het onderzoek naar de planten moet het probleem van de identificatie genoemd worden. In 1753 ontwikkelde Linnaeus een systeem voor de nomenclatuur van planten. Elke plant kreeg twee Latijnse namen, een geslachtsnaam en een soortnaam. De middeleeuwse Latijnse namen komen echter niet altijd overeen met die van Linnaeus. Een plant kan pas definitief geïdentificeerd worden na vergelijking met zoveel mogelijk andere bronnen en afbeeldingen. In het algemeen kan men aannemen dat de planten in de middeleeuwse tuinen wilde planten waren, die door de middeleeuwers uit de natuur werden gehaald en verder werden gekweekt. In noordelijke streken komen daar dan nog de planten bij die door reizigers vanuit zuidelijker gebieden werden meegenomen, zoals druif, rozemarijn en lavendel. De bloemen die we al tegenkwamen bij Albertus Magnus zijn symbolen voor de deugden van Maria. Op afbeeldingen is ze vaak gezeten op een zodenbank, omringd door viooltjes, akeleien, lelies, rozen en blauwe irissen. Opvallend is de nadruk die Albertus legt op geur. Al wandelend door de tuin, plukte men twijgjes van aromatische kruiden, wreef die fijn tussen de vingers en hield ze onder de neus. Ook geneeskrachtige kruiden kregen een plaatsje in de lusthof. Velen zijn zeer geschikt als sierplant, zoals stokroos, vrouwenmantel, papaver, kattekruid en vogelmelk. Ook de witte lelie, roos en blauwe iris zijn geneeskrachtige planten! Meer plantennamen zijn te vinden in het Capitulare de villis van Karel de Grote uit 812. Dit is een verordening voor alle keizerlijke domeinen waarin wordt voorgeschreven welke planten er gekweekt moesten worden. Er staan 89 planten in de lijst, waarvan de meeste ook werkelijk gekweekt werden. Niet allemaal, want voor de noordelijke streken valt een aantal mediterrane planten af, zoals laurier. Deze kan natuurlijk wel in een pot groeien en binnen overwinteren. Op deze lijst staan verder veel bekende keukenkruiden en groentes, medicinale kruiden en verfplanten. Andere planten die in middeleeuwse bronnen worden genoemd en die wij nog kennen als sierplant zijn: pioen, juffertje-in-het-groen, vuurwerkplant, mansoor, kaasjeskruid, scharlei, damastbloem, margriet, malva, lelietje-van-dalen, lampionplant, goudsbloem, sleutelbloem, muurbloemen, lavendel, varens, kerstroos, wilde narcis en uit de late Middeleeuwen ook anjers. Als onderbegroeiing voor rozen en pioenen gebruikte men maagdenpalm, wilde aardbeien, ereprijs en lieve-vrouwe-bedstro. | ||||
De beplantingOpmerkelijk is dat bijna alle tuinelementen uit de Middeleeuwen in de huidige tuinmode terug te vinden zijn. Net als in de Middeleeuwen zoekt men in de eerste plaats naar beslotenheid, privacy, een intieme sfeer, vaak uitgedrukt | ||||
[pagina 276]
| ||||
3. Isometrie. Schaal 1:50. Tek.: Marian Rappoldt.
in tuinkamers. Verder wil iedereen water in de tuin, in welke bizarre vorm dan ook. Een boom is welhaast een must: talrijk zijn de artikelen in tuintijdschriften over welke bomen geschikt zijn voor een kleine tuin. Geur is een tijd lang op de achtergrond geraakt door de jacht van kwekers op grotere bloemen, andere kleuren, dubbele vormen, enzovoort. Nu wil men weer een geurende tuin. Siertuin en moestuin waren tot voor kort strikt gescheiden. Tegenwoordig worden kruiden, en zelfs groenten, geïntegreerd in de sierborders, net als bij Albertus. Trellis is overal kant en klaar te koop en er wordt weer geëxperimenteerd met het gebruik van wilgentenen in gevlochten afscheidingen en priëlen. Zelfs het idee van een zodenbank duikt af en toe ergens op. Het kan dus geen probleem zijn een middeleeuwse tuin te maken waarin wij ons thuis voelen, al zal het assortiment planten wat moeilijker aan de moderne eisen voldoen. Tegenwoordig wil men het hele jaar door groen in de tuin, liefst ook nog met bloemen. En planten moeten vooral lang doorbloeien. Veel middeleeuwse planten bloeien echter maar kort. Bijvoorbeeld, in juni zorgen Rosa alba en Rosa gallica voor een bloemenweelde, maar daarna is het snel afgelopen. Dat kan wat teleurstellend zijn voor wie gewend is aan de moderne doorbloeiende rozen. Voor de hele strengen in de leer is het goed mogelijk een tuin vol te planten met uitsluitend in de Middeleeuwen gekweekte planten. Voor wie in de eerste plaats een mooie tuin wil, is het beter keuzes te maken uit het moderne assortiment. Een compromis kan gevonden worden in een aanvulling op het middeleeuwse plantgoed met andere wilde planten en planten die van oudsher in boerentuinen groeien. Aardig is wel dat alle middeleeuwse planten nog steeds ver- | ||||
[pagina 277]
| ||||
krijgbaar zijn. Soms is de vorm wat veranderd, compacter, steviger, geworden, maar de bloemen zijn hetzelfde gebleven. Een meer technisch aspect is dat de borders smal waren, tussen de 75 en 100 centimeter. Vermoedelijk waardeerden de middeleeuwers de plant meer als ‘individu’ en hadden ze niet veel oog voor combinaties van planten. Omdat dit bij het ontwerp wel goed uitkwam (de ruimte is immers beperkt), heb ik inderdaad smalle borders gebruikt. Als er meer ruimte beschikbaar is, is het aan te raden grotere borders te maken. | ||||
Het ontwerpVoor het tuintje van tien bij vijf heb ik een ontwerp gemaakt met drie verschillende ruimtes. Tegen het huis aan komt een pergola met druiven. Daaronder kan een zitje of bankje worden geplaatst. Dan komt er een vierkant grasveld, omgeven door bloemen, zoals Albertus het graag zag, met een klein vijvertje met fontein in het midden en, bijvoorbeeld, een appelboom. Dit gedeelte is omheind met trellis, die men voor meer privacy met klimop kan laten begroeien. Dan komen we door een smalle doorgang in het laatste stukje van de tuin. Meer beslotenheid kan nog verkregen worden door hier een laag hekje of rozenboog te plaatsen. Ik heb gekozen voor een ruime zodenbank die dit hele laatste deel in beslag neemt. Een voorbeeld van zo'n apart zodenbanktuintje is te zien op een miniatuur in een Franse vertaling van Boccaccio's La Teseida (1460) (afbeelding 1). In mijn ontwerp is de bank gemetseld: een bank van alleen zoden is moeilijk mooi te houden. De trellis die dit gedeelte omgeeft is geplaatst op de zodenbank. Tegen de hoge trellis groeien Rosa alba en Rosa gallica, tegen de lage kamperfoelie. Deze moeten wel goed aangebonden worden, anders blijft er geen zitruimte meer over! De zodenbank is begroeid met gras, maar er kan ook gekozen worden voor geurige laagblijvende kruiden of maagdenpalm (wintergroen). Wie dat toch wat onpraktisch vindt, legt er gewoon tegels op. | ||||
literatuur
|
|