Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
artikelen• Mariëlle Hageman
| |
Het hondendragenDe twaalfde-eeuwse auteur Otto van Freising beschrijft hoe men met Kerstmis 1155 in Worms een stoet lieden kon zien, geleid door paltsgraaf Hermann van Stahleck, die een mijl ver een hond door de stad droegen. Frederik Barbarossa strafte op deze wijze een aantal hooggeplaatsten, die een rel rondom de bisschop veroorzaakt hadden. Otto van Freising geeft een verklaring voor het ritueel van het hondendragen. Volgens het Frankische en Swabische recht moest een ter dood veroordeelde edelman voor zijn terechtstelling een hond naar het aangrenzende graafschap dragen, om de schandelijkheid van zijn daad in het openbaar zichtbaar te maken.Ga naar eindnoot3. Het hondendragen kwam echter niet alleen in verband met de doodstraf voor. Het was een teken van berouw, waardoor men zich met een tegenstander kon verzoenen om daarna weer in diens genade te worden opgenomen. Dit ‘opgelegde berouw’ kon heel massaal getoond worden. Arnold van Lübeck vertelt hoe een zekere Gerardus, die de deken van de Domkerk van Maagdenburg gevangen genomen en de ogen uitgestoken heeft, in 1205 als straf samen met 500 ridders de pena militaris van het hondendragen opgelegd krijgt: ieder moet een caniculum, een hondje, van de plaats van de misdaad naar de poorten van de Maagdenburgse Dom dragen.Ga naar eindnoot4. Aan de andere kant kon ook een enkeling aan de straf van het hondendragen onderworpen worden. Als koning Hendrik V in 1110 Bohemen is binnengetrokken, worden de rebellen van hertog Wladizlaus gestraft. Eén van de belangrijkste mannen van Praag, Privitan, krijgt een enorme schurftige hond, overgoten met bedorven saus, om | |
[pagina 266]
| |
1. Een jager en zijn honden. Kathedraal van Angoulême, westfaçade, voor 1130. Uit: V.-H. Debidour, Le bestiaire sculpté du Moyen Age en France (z.p. 1961) afb. 347.
zijn schouders gebonden. Terwijl iedereen uitloopt om te kijken en de heraut luid van Privitans ontrouw verkondigt, maakt deze driemaal een rondgang om het marktplein. Hij wordt aan zijn baard getrokken. De hond blaft en verplettert de drager bijna onder zijn gewicht. Na deze bespottelijke tocht wordt Privitans baard afgeschoren. Daarna vertrekt hij als banneling naar Polen.Ga naar eindnoot5. Uit het laatste verhaal blijkt dat het publiekelijk belachelijk maken van de drager door de bespottelijke rondgang met een smerige hond een belangrijk aspect van het ‘hondendragen’ moet zijn geweest. Dit werpt de vraag op of het vernederende element van het hondendragen lag in het portare, het dragen, of in de canis, de hond. Rechtshistorici hebben zich ingespannen om de betekenis van de hond bij deze straf te verklaren. De hond zou bijvoorbeeld verwijzen naar het feit dat de dader het verdient als een hond geslagen en opgehangen te worden. Bernd Schwenk heeft uitgebreid rechtshistorisch onderzoek gedaan naar het fenomeen ‘hondendragen’. Hij komt tot de conclusie dat de hond in de Middeleeuwen een algemeen gewaardeerd en geacht beest was en dat hij daarom niet als teken van schande gediend kan hebben binnen de rituele bestraffing. Een blik op de (vroeg)middeleeuwse verhalende en poëtische teksten toont echter dat de reputatie van de hond nogal uiteenlopend was. Net zoals er tegenwoordig verstokte liefhebbers van de zogenaamde trouwe viervoeters zijn, maar ook fervente hondenhaters, stonden opvattingen over de hond in de Middeleeuwen tegenover elkaar. Dit artikel is geen uitputtende analyse van de betekenis van de hond in de Middeleeuwen, maar brengt enkele minder positieve meningen over het dier voor het voetlicht, zoals die uit de verhalende bronnen en de poëzie van de zevende tot en met de tiende eeuw naar voren komen, om zo meer duidelijkheid te krijgen over de betekenis van de hond als ritueel object. | |
Dol en schaamteloosVanuit de klassieke traditie had de hond zeker geen slechte naam. Samen met het paard werd het dier wel genoemd als de trouwste vriend van de mens. In de Physiologus, een van oorsprong laatantiek werk waarin de aard van dieren op christelijke wijze geïnterpreteerd wordt, had de hond een positieve rol en in navolging hiervan prijst Isidorus van Sevilla het beest in de zevende eeuw om zijn | |
[pagina 267]
| |
intelligentie en zijn trouw: een hond zal zelfs het dode lichaam van zijn meester niet achterlaten.Ga naar eindnoot6. In deze rol, als symbool van trouw, is de hond in de beeldende kunst van de latere Middeleeuwen terug te vinden.Ga naar eindnoot7. De goede neus, snelheid en dapperheid van de hond oogstten bovendien bewondering. Als bezitter van dergelijke eigenschappen werd de hond binnen het middeleeuwse huishouden gebruikt en gewaardeerd als jacht- en waakhond.Ga naar eindnoot8. Het beest vormde een vast onderdeel van de adellijke omgeving. In deze functie vond de hond ook een positieve plaats binnen de in de Karolingische poëzie bezongen jachttaferelen. In 827 schreef Ermoldus Nigellus een lofdicht voor keizer Lodewijk de Vrome. Een groot deel van het gedicht is gewijd aan een jachtpartij, waarbij de honden een belangrijke rol spelen. Hun geblaf weerklinkt door het woud en spoort eenieder aan tot dapperheid.Ga naar eindnoot9. De honden geven de toon aan voor de jagers en zijn binnen het gedicht als het ware de vertegenwoordigers van het adellijke jachtritueel. Jachthonden worden al in de oude Germaanse wetten genoemd en hooggeschat. Hoe groot de achting voor de jachthond was blijkt bijvoorbeeld uit de Lex Burgundionum, die stelt dat iemand die een jachthond verwondde, voor het verzamelde volk posteriora ipsius [canis] osculetur, het achtereind van die hond moest zoenen.Ga naar eindnoot10. Het is op grond van dergelijke argumenten dat Bernd Schwenk tot de conclusie komt dat een dier dat zo gewaardeerd werd onmogelijk ook als teken van schande kon dienen.Ga naar eindnoot11. Maar zelfs de waardering voor de jachthond kon snel in afkeuring overgaan. De hond wordt geprezen omdat hij onstuimig en op zijn prooi belust is, dapper en doelgericht. Deze zelfde eigenschappen konden echter ook negatief opgevat worden. De fanatieke hond is niet ver verwijderd van de dolle hond. In het deels verlorengegane epos Karolus Magnus et Leo papa van rond 800, dat waarschijnlijk als voorbeeld gediend heeft voor het eerder genoemde gedicht van Ermoldus, worden de jachthonden als woeste en onbeheerste beesten afgeschilderd, happig op hun prooi: canes avidos [...] ad praedam faciles furiosoque ore molosos.Ga naar eindnoot12. Later in de negende eeuw beschrijft Sedulius Scottus, in een satirisch gedicht over een heroïsche ram, de dolheid van honden, hun oorlogszuchtige en onberekenbare karakter. Zijn lievelingsram wordt door een troep honden verscheurd. De ram wordt opgejaagd door een woeste meute honden (vis rabiosa canum). De honden janken en blaffen, maar de ram spreekt hun kalm toe en vraagt om vrede. Eén van de honden gaat echter niet akkoord. Als hij ziet dat de andere honden kalmeren, knarst hij met zijn tanden en zet zijn nekhaar overeind. Het beest zet de achtervolging op de onschuldige ram weer in en weet hem met zijn bloedbesmeurde kaken dodelijk te verwonden.Ga naar eindnoot13. De hond wordt hier afgeschilderd als een domme woesteling, niet bereid te onderhandelen en vrede te sluiten, wantrouwig en blindelings bijtend. Met al zijn fanatisme en onberekenbaarheid komt het beest er in dit gedicht niet goed vanaf. Al in de oudheid was het woord canis ook een scheldwoord voor een schaamteloos of een woest persoon.Ga naar eindnoot14. In middeleeuwse bronnen vinden we ‘hond’ ook vaak als belediging, hoewel de nadruk dan niet alleen meer ligt op het onbeheerste, maar vooral ook op het onberekenbare van de uitgescholdene. Vanaf de Karolingische periode werd het woord ‘hond’ gebruikt om ontrouwe en ongelovige personen aan te duiden, en niet te vergeten opstandige volkeren. In de elfde eeuw gebruikt Thietmar van Merseburg het woord enerzijds in een combina- | |
[pagina 268]
| |
tie als canes avari (hebzuchtige honden). Hier komt het negatieve gebruik van het woord ‘hond’ dichtbij de algemeen beledigende betekenis die wij er tegenwoordig nog aan hechten, wanneer we het hebben over een vuile, brutale of luie hond of als we spreken van een hondenbaan of hondenweer. Thietmar gebruikt het woord echter ook meer specifiek voor een ongelovig volk als de Denen, die hij aanduidt als immundis canibus (onreine honden).Ga naar eindnoot15. | |
Ontrouw en ongeloofDe basis voor dit specifieke aspect van het negatieve hondbeeld ligt al in de bijbel. Volgens Leviticus 11:27 is de hond een onrein dier. Op verschillende plaatsen in de bijbel worden honden genoemd, steeds als ondankbare en gevaarlijke beesten.Ga naar eindnoot16. Openbaring 22 beschrijft hoe de zaligen in het Hemelse Jeruzalem zullen worden toegelaten. In vers 15 lezen we: ‘Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet.’ De hond wordt hier op één hoop gegooid met al het gespuis van de wereld. Dit beeld van de hond komt in de middeleeuwse bronnen terug. De niet-christen, aan wiens neus het Paradijs voorbij zou gaan, werd met een hond vergeleken. Ook nu nog vermeldt Van Dale de rooms-katholieke uitdrukkingen ‘we hebben een hond aan tafel’, gebruikt wanneer iemand vergeet te bidden voor het eten, en ‘sterven als een hond’, dat wil zeggen als een afvallige. We vinden deze gedachte al in de zevende eeuw in de door Fredegar geschreven kroniek van de Merovingische periode. Fredegar schrijft hoe de Perzische keizerin, nadat zij in Konstantinopel bekeerd en gedoopt is, niet meer met de nog heidense Perzische gezanten wil spreken. Zij zegt: ‘Ik spreek niet met hen, want hun leven is gelijk aan dat van een hond’ (vitam illorum instar ad canis est).Ga naar eindnoot17. Verderop in dezelfde kroniek wordt de vergelijking van de ongelovigen met honden opnieuw getrokken. De Merovingische koning Dagobert stuurt een gezant naar de Slavische leider Samo. Deze is bereid een vriendschappelijk verbond met Dagobert te sluiten. De gezant beledigt Samo echter door hem erop te wijzen dat christenen onmogelijk een verbond met honden kunnen sluiten. Samo dient hem passend van repliek: als hij en zijn volk honden zijn, dan spreekt het voor zich dat zij de vijand met hun tanden kunnen verscheuren.Ga naar eindnoot18. Hier worden de twee steeds terugkerende negatieve aspecten van de hond, ongeloof en woestheid, samen voor het voetlicht gebracht. Hoe negatief Fredegar de hond zag, blijkt uit een ander verhaal uit zijn kroniek. Koning Childeric neemt Basina tot vrouw. Tijdens hun eerste nacht samen stuurt Basina Childeric tot driemaal toe de paleishal in met de opdracht haar alles te vertellen wat hij ziet. De koning heeft een visioen. Eerst ziet hij leeuwen, eenhoorns en luipaarden rondlopen. Als hij voor de tweede keer gaat kijken, ziet hij beren en wolven. De derde maal ziet hij kleinere beesten, zoals honden. De volgende morgen verklaart Basina het visioen. De beesten duiden de op de vorst volgende generaties aan. Zijn zoon zal dapper zijn als een leeuw. Daarna zal het echter bergafwaarts gaan. De derde generatie zal als honden en lagere diersoorten regeren.Ga naar eindnoot19. In de hiërarchie van de dieren staat de hond het laagst. Het dier vertegenwoordigt het uiterste verval. | |
[pagina 269]
| |
2. Jager spoort een hond aan een vos te vangen die er met een gans vandoor gaat. Andlau, façade, eerste helft twaalfde eeuw. Uit: V.-H. Debidour, Le bestiaire sculpté du Moyen Age en France (z.p. 1961) afb. 346.
| |
De hond als ritueel objectHet hondendragen is niet het enige ritueel waarin de hond een rol speelde. Vooral in de Ottoonse bronnen komen we de hond regelmatig, en meestal in negatieve zin, als ritueel object tegen. De tiende-eeuwse bisschop Liudprand van Cremona verhaalt hoe zijn vader door koning Hugo van Bourgondië als gezant naar de Byzantijnse keizer Romanos gestuurd wordt. Hij brengt vele geschenken voor hem mee, waaronder twee honden. Als de honden aan de keizer gepresenteerd worden, moeten er veel armen aan te pas komen om ze in bedwang te houden, omdat ze de keizer anders met hun tanden zouden verscheuren. Liudprand vermoedt dat de beesten de keizer, met zijn Griekse kleding en hoofddoek, voor een monster hebben aangezien.Ga naar eindnoot20. Hoewel de keizer er in deze anekdote ook niet goed vanaf komt, wordt vooral de onbetrouwbare en onbeheerste aard van de hond weer gedemonstreerd. Het geven van de honden als geschenk was ongetwijfeld niet bedoeld als een teken van vijandigheid en pakte slechts door de veelgenoemde onberekenbaarheid van de beesten zo uit. Anders ligt het met een tiende-eeuws verhaal over het gooien van een hond. Het beest had in de voorafgaande eeuwen blijkbaar een zo kwalijke reputatie opgebouwd dat hij bewust in een beledigende context gebruikt kon worden. In zijn geschiedkundige werk vertelt Widukind van Corvey hoe de Hongaren in 933 optrekken tegen de Saksen. Zij vragen daarvoor hulp aan de Slavische stam van de Daleminzi, een volk met wie ze al lang bevriend zijn. Deze weten echter dat de Saksen klaar staan om terug te vechten. Daarom werpen ze de Hongaren een enorm vette hond (pinguissisimum canem) toe, ‘als geschenk’, zoals Widukind er vol ironie aan toevoegt. Honend achtervolgen ze tenslotte de haastig wegtrekkende Hongaren.Ga naar eindnoot21. | |
[pagina 270]
| |
Hoewel de hond nuttige functies kon vervullen, waren er dus in de loop van de vroege Middeleeuwen allerlei negatieve connotaties aan het dier gaan kleven. De hond verwees niet alleen naar trouw, maar ook juist naar ontrouw en ongeloof en naar gebrek aan redelijkheid en zelfbeheersing. Mede daardoor kon het beest binnen rituelen van vernedering, zoals het hondenwerpen en het hondendragen, gebruikt worden. Het ritueel van het hondendragen kon als straf dienen, omdat het de drager in het openbaar belachelijk maakte. Het onhandige sjouwen met een vette hond, of juist met een bespottelijk klein hondje, werkte bij de toeschouwer op de lachspieren, en uitgelachen worden was duidelijk een onterende zaak. De reputatie van de hond als woest en onbetrouwbaar moet daarbij echter een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de schande voor de drager. |
|