Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
• Otto Vervaart
| |
Juridische consiliaDe uitdrukking auxilium et consilium, hulp met raad en daad, vatte binnen de feodale verhoudingen enkele plichten samen van een vazal jegens zijn heer. In de zin van juridisch advies is de term consilium echter minder vertrouwd. Zelfs de Typologie des sources du moyen âge occidental, de reeks van inleidingen tot vele soorten bronnen, geeft hier niet thuis, terwijl er voor medische consilia wel ruimte is gemaakt. Pas vrij recent zijn er praktische rechtshistorische inleidingen verschenen, hoewel het fenomeen zelf al langer is onderzocht.Ga naar eindnoot2. Een juridisch consilium kwam tot stand op verzoek van een rechter of van partijen. Niet uitsluitend rechters aan hoge gerechtshoven, maar ook schepenen en officialen, de kerkelijke rechters van een bisdom, wonnen - vooral in hoger beroep - advies in, als het moest ver van huis.Ga naar eindnoot3. In hun advies gingen juristen in op een rechtszaak vanuit hun kennis van het ‘geleerde’ recht: het aan de universiteiten onderwezen Romeinse en canonieke recht. Men zette eerst het geval uiteen, in juridisch jargon de casus genoemd, waarbij soms de volkstaal van processtukken of belastende uitspraken bewaard bleef. In het Latijn bracht de adviserende jurist het geheel terug tot één of meer juridische problemen en vragen. Men bekeek per argument het pro en contra van partijen en onderstreepte dit met verwijzingen naar het geleerde recht. Daarna volgde het eigenlijke advies, dat men naar oud gebruik met de vereiste bescheidenheid inkleedde. Aan gerechtshoven als het Hof van Holland en de Grote Raad van Mechelen bereidden hierna de raadsheren op grond van het advies een vonnis voor. Helaas bevatte | |
[pagina 258]
| |
1. Atelier Jan van Scorel, paneel, zestiende eeuw: Portret van paus Adrianus VI (Adriaan Boeyens).
een middeleeuws vonnis bijna nooit een motivering van de uitspraak. Via de consilia kan men daarop toch enig zicht krijgen. Veelal bevatten ze nog meer. Ze vormen zodoende behalve een brug tussen rechtstheorie en -praktijk tevens een onverwacht venster op vele facetten van de middeleeuwse samenleving.Ga naar eindnoot4. Het genre van het consilium was ontstaan in de twaalfde eeuw, spoedig na de opleving in Italië van het Romeinse recht. Van de belangrijkste, vooral Italiaanse juristen zijn er duizenden adviezen in druk verschenen en in archieven en bibliotheken verspreid over heel Europa liggen er nog meer in origineel of afschrift.Ga naar eindnoot5. Bij de Italiaanse juristen spant Baldus de Ubaldis (1327-1400) de kroon met rond de drieduizend consilia. Van Nicolaas Everaerts zijn er 247 postuum uitgegeven.Ga naar eindnoot6. Al in de vorige eeuw wijdden onderzoekers aandacht aan consilia uit en over de Lage Landen.Ga naar eindnoot7. Recent zijn drie handschriften geïnventariseerd met daarin een schat aan adviezen van vooral Leuvense juristen, waaronder ook twee van Everaerts.Ga naar eindnoot8. Van Adriaan Boeyens, de latere paus Adrianus VI, zijn dankzij de studie van E. Reusens uit 1862 niet alleen diens theologische visies gedocumenteerd, ook zijn juridische opvattingen kwamen naar voren. Reusens schreef echter in het Latijn, wat de raadpleging van zijn bovendien zeldzame boek bemoeilijkt.Ga naar eindnoot9. In verhouding is er sindsdien over dit aspect van Boeyens' leven weinig nieuws gevonden.Ga naar eindnoot10. Zijn bescheiden bijdrage op juridisch gebied vormt wel een zinnige aanleiding voor verdere bestudering van laatmiddeleeuwse consilia uit onze streken. | |
[pagina 259]
| |
Stof tot discussieWat was in een eerste zaak voor Boeyens de aanleiding om advies uit te brengen? Novicen moesten bij hun intrede in een klooster een intreegeld meebrengen, deels in natura, deels in baar geld, een soort bruidsschat, aangeduid met de Latijnse term dos. De uitgaven van een novice mochten niet hoger liggen dan de kosten van één jaar verblijf in het klooster, omdat monniken anders hun gelofte van armoede zouden verbreken. In het archief van de abdij van Averbode is een consilium van Boeyens bewaard over de hoogte van de dos van novicen.Ga naar eindnoot11. Hij redeneerde dat novicen nog geen deel uitmaken van de kloostergemeenschap, en dat zodoende hun materiële inbreng ook niet geïncorporeerd is in het bezit van het klooster. Tot aan de dag van hun gelofte kan een klooster zonder enig bezwaar de gewone prijs rekenen voor de uitgaven die het doet voor het welzijn van aanstaande medebroeders. Voor de pij, andere kledingstukken en zaken als een matras dienen de novicen in hun proefjaar zelf de kosten te dragen. Vervolgens barstte Boeyens echter los: het is corruptie en misbruik om 20 Rijnsgulden te eisen voor een met gouddraad versierd gewaad (pannum auratum) en daarboven nog eens anderhalve mark in zilver voor lappen stof en scharlakenrode verfstof, enzovoort.Ga naar eindnoot12. Hij legt tenslotte uit dat kanunniken, leden van een kapittel, wel de beschikking houden over eigen middelen, de zogeheten prebende. Daaruit moeten ze dan tevens de gezamenlijke lasten van hun kapittel bestrijden. Voor monniken gaat dit echter niet op; na hun intrede kan men niets meer persoonlijk financieel verhalen op de voormalige novicen. Boeyens' advies bevat geen directe verwijzingen naar het canoniek recht. In een tweede zaak ging het opnieuw en vooral om kleding en stoffen. Hier stelde Everaerts ook een consilium op. Bij uitzondering noemde hij in zijn consilium met naam en toenaam degene die een tegenovergestelde mening verkondigde, namelijk Adriaan Boeyens.Ga naar eindnoot13. De zaak draaide om een bijzonder legaat, waartoe onder andere naast lappen stof een goudgeborduurd gewaad en een baculus pastoralis, een pastoorsstaf, behoorden, en verder een aartsbisschoppelijk kruis en gouden versierselen. Everaerts stemde met andere adviserende juristen in, dat deze zaken in ieder geval toekwamen aan de bestemmeling van het legaat. Volgens Boeyens hoorden bij dit legaat niet de lappen stof, al dan niet bewerkt, en evenmin huiden en voeringen die nog niet ingenaaid waren. Met alle andere consulenten week Everaerts af van de venerandus magister nos-ter Adrianus de Traiecto. Zij betoogden eensgezind dat men het legaat naar de letter moet opvatten. Everaerts wees erop dat de legataris een geliefde bloedverwant van de overledene was, en daarom leek het hem vanzelfsprekend dat deze een royaal legaat zou ontvangen. Volgens Everaerts zag Boeyens het verschil tussen een voltooid en een onafgemaakt gewaad niet goed: vergelijk het maar met onvoltooide boeken: dat blijven dan toch nog boeken! In dit geval waren de stukken stof al losgemaakt van de weefspoel of de bol breiwol. Uit de lappen waren bovendien deels al stukken gesneden, echter zonder dat al duidelijk was wat het zou worden: een rugpand, een mouw of iets anders. Boeyens vergeleek de stukken stof ook met de benaming sieraden voor onbewerkte edelstenen, parels en gemmen. Everaerts vond die vergelijking niet | |
[pagina 260]
| |
2. Leuven, de oude lakenhal; in 1432 deels ter beschikking van de universiteit gesteld; gravure (Leuven, Universiteitsbibliotheek).
zuiver. Het gaat er niet om dat ruwe edelstenen onbewerkt zijn, maar dat ze niet gezet zijn: pas dan versieren ze immers iets. Als troefkaart speelde Boeyens de stelling uit, dat het gewone spraakgebruik moet prevaleren boven de eigenlijke betekenis van een woord. Op die stelling bestaan volgens Everaerts vele uitzonderingen, waarvan hij er moeiteloos een aantal opsomt, zoals de context van een woord, en de persoon die het woord bezigt, de gewone man of een jurist. De opsteller van het legaat was doctor in het canoniek recht geweest, bovendien een begaafd spreker, die wist wat hij wilde zeggen. Een specifiek juridisch argument dat Everaerts verder aanvoerde, was de aard van de zaak: een legaat bevat een gunst, en een materia favorabilis mocht men breed interpreteren.Ga naar eindnoot14. Reden te over voor hem om het legaat zonder omwegen te laten uitkeren. | |
Theologen versus canonistenDe discussie tussen Everaerts en Boeyens oogt zakelijk en hoffelijk, totdat de herhaling van venerandus magister noster gaat klinken als ‘for Brutus is an honorable man.’ Ineens blijkt de droge Latijnse tekst een effectief pleidooi in de rechtszaal. Met een frontale aanval op Boeyens besluit Everaerts zijn consilium. Op het terrein van de sacra pagina, de theologie, mag het gezag van magister Adriaan groot zijn, maar het recht is voor hem een vreemd terrein. Met een enkele blik meent Boeyens te kunnen beslissen, maar slechts wie het geheel van relevant recht heeft beschouwd, kan een juist oordeel vellen. De Leuvense theologen domineerden hun universiteit nog meer dan elders het geval was. Niet voor niets komt de verhouding tussen theologen en juristen | |
[pagina 261]
| |
ook aan de orde in Everaerts' leerboek over juridische argumentatie, zijn Topica seu de locis legalibus, dat in 1516 verscheen.Ga naar eindnoot15. Het heeft er alle schijn van dat Boeyens' visie op dit legaat misvormd werd door zijn op zich juiste uitspraak in zijn consilium over de dure gewaden en lappen stof voor novicen. Hoe kon hij op dit dwaalspoor belanden? Een verklaring hiervoor hoeft men niet ver te zoeken. De perikelen rond het noviciaat vormen namelijk een typisch kerkrechtelijke materie, terwijl legaten behoren tot de kern van het Romeins recht, waarvan het erfrecht ongetwijfeld het hart vormt. Boeyens opereerde inderdaad buiten zijn eigen specialiteit. Het geven van een degelijk juridisch consilium lukte Thomas van Aquino wel, maar die valt haast buiten elke categorie.Ga naar eindnoot16. Men zou Boeyens tekort doen als hier niet minstens één advies ter sprake kwam over een juridisch thema dat hem kennelijk beter lag. De abt van Afflighem legde Boeyens het probleem voor, dat de priorij van Waver percelen land bezat die zeer ongunstig lagen temidden van de landerijen van ene Jan van den Broecke. De priorij kon deze percelen zelf niet bewerken, en in plaats van opbrengsten ervan te ontvangen, moest men jaarlijks gelden afdragen aan Van den Broecke. Kon de abt deze nutteloze percelen aan hem verkopen, zonder dat men de abt kon verwijten kerkelijke goederen te vervreemden? Een abt moest immers zweren dat hij het bezit der kerk intact zou houden. Boeyens keurde de verkoop goed, mits de abt het plan zou voorleggen aan zijn monniken en voorafgaand toestemming ervoor zou verkrijgen van de paus. Hij kon zo zonder enig bezwaar het nut van de abdij bevorderen. Boeyens' antwoord is ditmaal juridisch volkomen in orde. Het origineel van deze brief, nog in 1959 tentoongesteld, was nadien jarenlang onvindbaar, totdat men het terugvond in het voormalige seminarie Rijsenburg, waarvan de archivalia zich nu geordend en wel bevinden in het Utrechtse Rijksarchief.Ga naar eindnoot17. Het middeleeuws canoniek recht bestreek vele zijden van het leven, niet slechts op grond van de materie of de persoon, maar ook in geval van rechtsweigering. Aan de rechtsvorming in het algemeen en met name aan het procesrecht hebben de canonisten veel bijgedragen.Ga naar eindnoot18. Een middeleeuwse student had er dan ook jaren voor nodig om werkelijk vat te krijgen op dit veelzijdige recht. De Siciliaanse canonist Nicolaus de Tudeschis (1386-1445) stelde in een consilium dat studenten zelfs na zeven jaar studie van het canoniek recht nog te weinig ervaren waren.Ga naar eindnoot19. Vijfhonderd jaar later blijft het niet eenvoudig om het toenmalige kerkelijke recht te begrijpen. consilia hebben ook hun eigenaardigheden, met name hun mogelijke partijdigheid, maar ze bieden een boeiend zicht op de realiteit achter juridische constructies. |
|