Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
• Lex Bosman
| |
StijlgeschiedenisAls inleider op het congres van 1963 vroeg Jean Bony zich af of die overgang van Romaans naar vroege gotiek beschreven moest worden als een geleidelijk proces, of juist als een plotselinge verandering.Ga naar eindnoot2. Vervolgens was het Sumner Crosby die in zijn bijdrage de architectonische vernieuwingen belichtte op grond waarvan Saint-Denis al zo lang als eerste gotische bouw geïdentificeerd kon worden.Ga naar eindnoot3. In de overigens heldere tekst van Crosby wordt, net als in de ‘Introduction’ van Bony, gewerkt met een aantal uitgangspunten die zelf geen onderwerp van discussie waren. Het benoemen van architectuur in termen van stijl als Romaans of gotisch was een even vanzelfsprekend gegeven als het feit dat de gotiek was begonnen met de bouw van de abdijkerk van Saint-Denis, in opdracht van abt Suger. Deze uitgangspunten lijken inderdaad al decennia lang een vast gegeven binnen de architectuurgeschiedenis te zijn. Daardoor kan makkelijk de indruk ontstaan, dat dit beeld al veel langer tot de uitgangspunten van architectuurhistorisch onderzoek behoort en dat met de stijlperiodes het werkelijke raamwerk gegeven is, waarbinnen het onderzoek zich verder afspeelt. Het is echter sterk de vraag of dit beeld wel correct is. Met andere woorden, hebben zich in de afgelopen honderdvijftig jaar wezenlijke veranderingen voltrokken in de kunstgeschiedenis met betrekking tot de gehanteerde stijlconcepten, en zijn er veranderingen aanwijsbaar in de wijze waarop over de gotiek geschreven wordt? Globaal kan gesteld worden, dat het kunsthistorische begrippenapparaat grotendeels in de negentiende eeuw tot stand gekomen is. Sindsdien is het gebruikelijk geworden om in de architectuurgeschiedenis een opeenvolging van | |
[pagina 252]
| |
1. Plattegrond van de abdijkerk van Saint-Denis. In zwart zijn de onder abt Suger tot stand gekomen bouwdelen aangegeven.
stijlperioden te hanteren. Dat daaraan de nodige problemen kleven, wordt af en toe wel erkend, maar het systeem van de stijlperioden zelf wordt zelden ter discussie gesteld.Ga naar eindnoot4. Zo vormen de overgangen tussen zulke stijlperioden een probleem, terwijl een ander essentieel punt is, dat in de Middeleeuwen geen begrip van stijl of van stijlperioden heeft bestaan, dat ook maar enigszins te vergelijken is met het stijlbegrip uit de moderne wetenschap. | |
Het begin van de gotiekVoor kunsthistorici is het blijkbaar aantrekkelijk om binnen het kader van het systeem van stijlperioden ook het begin van een nieuwe periode te kunnen aanwijzen. De vernieuwing in de architectuur speelt daarbij steeds een rol: impliciet wordt ervan uitgegaan dat vernieuwing noodzakelijk is en bij voorbaat als positief moet worden beoordeeld. Dat geldt ook in het geval van het begin van de gotiek. In handboeken is deze opvatting doorgaans duidelijk terug te vinden. Zo draagt het vierde hoofdstuk van het handboek van David Watkin, De westerse architectuur. Een geschiedenis, de titel ‘Het gotische experiment’, waarbij direct abt Suger en Saint-Denis geïntroduceerd worden. Suger krijgt de zware verantwoordelijkheid voor het begin van de gotiek toebedeeld.Ga naar eindnoot5. In moderne handboeken lijkt dit een vaste combinatie te zijn: het begin van de gotische architectuur wordt in de twaalfde eeuw in Saint-Denis gevonden; en de drijvende kracht erachter was de beroemde abt Suger, die ook in de toenmalige politiek een belangrijke rol speelde.Ga naar eindnoot6. De lectuur van oudere handboeken maakt echter duidelijk dat de opvattingen over het vermeende begin van de gotiek en de sleutelposities die daarbij aan deze abt en zijn abdijkerk in Saint-Denis worden toegekend, in veel opzichten veranderd zijn. | |
Saint-Denis in de negentiende-eeuwse handboekenIn het Handbuch der Kunstgeschichte (1855) van Anton Springer wordt bij de behandeling van de gotiek weliswaar niet voorbij gegaan aan Saint-Denis en | |
[pagina 253]
| |
Suger, maar aan de abt wordt allerminst een doorslaggevende rol toegeschreven; hij wordt slechts terloops genoemd.Ga naar eindnoot7. Nog eerder dan Springer publiceerde Franz Theodor Kugler in 1842 zijn handboek. Aanvankelijk noemde hij de gotiek nog de ‘Germaanse Stijl’ en bij de behandeling daarvan noemde hij Saint-Denis niet. Abt Suger speelde al helemaal geen rol, terwijl hij de abdijkerk wel vermeldde in het hoofdstuk over de Romaanse stijl als voorbeeld van een ‘overgangsstijl’.Ga naar eindnoot8. In een latere editie sprak Kugler inmiddels wel over gotiek. Saint-Denis markeerde in de ogen van Kugler weliswaar een belangrijk stap in deze nieuwe richting in de architectuur van de Middeleeuwen, maar hij noemde ook Saint-Germain-des-Prés en de kathedraal van Noyon als voorbeelden. Bovendien sprak hij in dit verband over de eerste, ‘den romanischen Grundcharakter noch nicht verlassenden Entwicklungsmomente.’Ga naar eindnoot9. Van een radicale breuk, in gang gezet door Suger, was dus volgens Kugler geen sprake geweest. Tamelijk genuanceerd in dit verband zijn de opvattingen van Dehio en Von Bezold (rond 1900). Bij de bespreking van een aantal veranderingen in de architectuur van de eerste helft van de twaalfde eeuw, merken zij op: ‘Uit het hiervoorafgaande blijkt het heel duidelijk: de gotiek moest komen. Maar ze zou zeker langzamer en in een mindere dichte concentratie van ideeën gekomen zijn zonder het tussen 1137 en 1144 gerealiseerde bouwwerk van Saint-Denis, dat vanaf dan de leiding van de bouwschool overnam.’ Maar in datzelfde werk schrijven zij: ‘Als bouwwerk bij uitstek, waarmee de creatie [nl. van de Gotiek] een aanvang nam, zoals men dat vroeger aannam, kan Saint-Denis imiddels niet meer gelden [...].’Ga naar eindnoot10. Inderdaad is er in de negentiende eeuw gezocht naar het begin van de gotiek, evenals naar een persoon die kon doorgaan als de ‘uitvinder’ ervan. Franz Mertens schijnt in 1843 de eerste geweest te zijn om de geboorte van de gotiek te plaatsen in Saint-Denis en abt Suger te bestempelen tot de bedenker ervan, al was het systeem waarmee Mertens de architectuur indeelde, volkomen anders dan dat wat tegenwoordig gehanteerd wordt. De gotiek in het Ile-de-France begon volgens hem al rond het jaar 1000; van de laatste en meest beslissende fase was Saint-Denis het begin.Ga naar eindnoot11. | |
Suger als uitvinder van de gotiekGlobaal kan het volgende beeld worden geschetst. Tot na het midden van de negentiende eeuw werd er gezocht naar een gebouw dat het begin van de gotiek markeerde. Mertens en anderen vonden dit in de abdijkerk van Saint-Denis. De voornaamste persoon in deze architectonische verandering was de abt Suger. Tegen het einde van de negentiende eeuw worden de ontwikkelingen in de bouwkunst meer genuanceerd beschreven, zoals blijkt uit het citaat van Dehio en Von Bezold. Die benadering zette in de eerste helft van de twintigste eeuw door. De overgang van Romaans naar gotiek werd steeds minder als een plotseling opkomende verandering gezien, waardoor ook de positie van Suger in dit verband als veel minder bepalend werd beschouwd.Ga naar eindnoot12. Maar enkele decennia later ging een andere opvatting overheersen. ‘Zo wist Suger, door in zijn enthousiasme kunstenaars van overal samen te brengen, de gotiek een vliegende start te bezorgen | |
[pagina 254]
| |
2. Het twaalfde-eeuwse koor van de abdijkerk van Saint-Denis (foto: Kunsthistorisch Instituut, Universiteit Leiden).
met de voltooiing van een nieuwe westfaçade tussen 1132 en 1140 en de bouw van een koor in de jaren 1140-1144’, juichte John Harvey in 1950.Ga naar eindnoot13. Een paar jaar daarvoor had Erwin Panofsky zijn Abbot Suger gepubliceerd, een editie met vertaling van enkele belangrijke teksten die Suger geschreven heeft, voorzien van commentaar en een uitvoerige inleiding.Ga naar eindnoot14. Hiermee werden de teksten van Suger, waaronder met name De consecratione, het relaas over de bouw en wijding van de abdijkerk, voor een grotere groep onderzoekers toegankelijk, zij het in de allerminst foutloze editie van Panofsky. Daarnaast gaf Panofsky in de uitvoerige inleiding een kunsthistorische plaatsbepaling van abt Suger, die weliswaar voorzichtig van toon is, maar desondanks richtinggevend is geworden voor veel publicaties sindsdien. Wezenlijk is volgens mij de suggestieve teneur van passages in die inleiding die Panofsky niet wist te vermijden, zoals hier: ‘Realiseerde Suger zich dat het samenbrengen van kunstenaars “uit alle delen van het koninkrijk” het begin was van die grote, selectieve synthese van alle Franse regionale stijlen in de tot nu toe relatief schrale Ile-de-France, die wij gotiek noemen?’Ga naar eindnoot15. Met dergelijke suggesties werd de mogelijkheid geboden van deze gedachten werkelijk een visie te maken, zoals onder anderen Hans Sedlmayr en Otto von Simson dat gedaan hebben. De politieke en intellectuele plaats van Suger leek nu onomstotelijk te zijn vastgesteld. Typerend voor de haast onaantastbare positie die Panofsky inmiddels in de internationale kunstgeschiedenis had gekregen, is het gebrek aan kritische reflectie op wezenlijke punten van zijn boek.Ga naar eindnoot16. Die kritiek is later overigens wel gekomen en heeft interessante onderzoeksresultaten opgeleverd. | |
[pagina 255]
| |
Panofsky revisitedAls abt Suger werkelijk zo'n uitzondering was in zijn eigen tijd wat betreft kennis van architectuur en zijn rol als opdrachtgever, zo redeneerde Binding, dan moeten zijn geschriften blijk geven van een meer dan normale kennis van bouwkunst en de onderdelen daarvan. Maar dit bleek niet het geval te zijn. Daarom was een nieuwe editie van De consecratione noodzakelijk voor verder onderzoek. Die is er inmiddels ook gekomen. De intellectuele bagage van Suger, en vooral de invloed van Pseudo-Dionysius op zijn denken, werd door Kidson opnieuw onder de aandacht gebracht. Ook uit de meest recente Suger-biografie door Lindy Grant krijgen we een volkomen andere indruk van de man, dan het beeld dat sinds 1946 op basis van het boek van Panofsky was geschetst.Ga naar eindnoot17. Zo blijkt dat de intellectuele en theologische kennis van Suger in vergelijking met tijdgenoten allerminst uitzonderlijk is geweest. Door het opnieuw bestuderen van de persoon Suger, en daarmee natuurlijk ook van zijn rol als opdrachtgever in Saint-Denis, komt ook het vermeende begin van de gotische architectuur in die abdijkerk in een nieuw licht te staan. Merkwaardig blijft het intussen wel, dat het kennelijk een moeizame opgave is om het werk van een grootheid als Erwin Panofsky grondig te bestuderen en wezenlijke elementen daaruit ter discussie te stellen.Ga naar eindnoot18. Het boek van Panofsky uit 1946 voorzag indertijd in een kennelijke behoefte. Het intellectuele karakter van abt Suger, maar vooral ook van de gotische architectuur in het algemeen, kon daarmee beargumenteerd worden. Dat beeld is inmiddels weer in revisie. De verscheidenheid aan factoren die hebben bijgedragen tot de veranderingen in de architectuur in de twaalfde en dertiende eeuw, vooral in Frankrijk, krijgt nu veel meer aandacht, zoals de veranderingen in het bouwbedrijf en de bouwtechniek.Ga naar eindnoot19. De alles overheersende rol die op basis van Panofsky aan de kerk van Saint-Denis en abt Suger was toebedeeld, lijkt daarmee teruggebracht tot historisch meer verantwoorde proporties. |
|