Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc–
[pagina 225]
| |
artikel• Hildo van Engen
| |
Een Zeeuwse handHet is bijzonder dat de oorkonde bewaard is gebleven waarbij Albert van Voorne op 1 mei 1261 Hugo van Naaldwijk in het bezit van diens in het West- | |
[pagina 226]
| |
![]() 1. De oorkonde van Albert van Voorne voor Hugo van Naaldwijk, 1 mei 1261 (Algemeen Rijksarchief Den Haag, archieven Nassause Domeinraad 1581-1811, nr. 6568; foto Algemeen Rijksarchief).
land gelegen goederen bevestigde; het is de enige dertiende-eeuwse beleningsoorkonde van de heren van Voorne die in origineel voorhanden is (afb. 1). Dat heeft het kleine stukje perkament te danken aan het feit dat het is beland in de tegenwoordig in het Algemeen Rijksarchief berustende archieven van de Nassause domeinraad.Ga naar eindnoot5. Helaas is de scribent die de in het Latijn gestelde tekst schreef, niet uit enig ander schriftstuk bekend. Eigenlijk is het niet verantwoord om aan de hand van één oorkonde de werkkring van een schrijver vast te stellen, maar dankzij het genoemde onderzoek van Burgers kan zijn herkomst toch nader worden bepaald. Het schrift in de oorkonde van 1261 bevat namelijk enkele kenmerken die karakteristiek zijn voor de regionale schrijfstijl die in de tweede helft van de dertiende eeuw in een aanzienlijk deel van de in Zeeland geschreven oorkonden aanwijsbaar is. Typerend voor deze Zeeuwse schrijfstijl zijn bijvoorbeeld het enigszins stijve en hoekige schriftbeeld, de soberheid, de relatief grote regelafstand en de horizontale oriëntatie.Ga naar eindnoot6. Hoewel het op grond van het schrift dus aannemelijk is dat de oorkonde werd geschreven door iemand uit de omgeving van Albert van Voorne, moet het uitgesloten worden geacht dat Jacob van Maerlant deze taak op zich nam. In de korte tijd tussen de aankomst van de Vlaamse dichter op Voorne en de uitvaardiging van deze oorkonde, zal hij zich het Zeeuwse schrift immers niet eigen hebben gemaakt. Een tweede argument tegen Maerlants schrijverschap is de wat onbeholpen, weinig geoefende indruk die de scribent maakt, hetgeen een toeschrijving aan de veelschrijver Maerlant wel erg onwaarschijnlijk maakt. | |
VlaanderenUitgaande van de periode 1260-1270 is er nóg een schriftstuk dat Jacob van Maerlant geschreven zou kunnen hebben. Het betreft een optekening van de argumenten die Albert van Voorne aanvoerde voor de gravin van Vlaanderen, kennelijk in verband met een geschil om bezittingen die hij en zijn moeder | |
[pagina 227]
| |
van de gravin in leen hielden (afb. 2). Het Franstalige stuk is niet gedateerd, maar uit de inhoud kan worden afgeleid dat het werd geschreven vóór 1278.Ga naar eindnoot7. Er van uitgaande dat het een contemporaine optekening betreft, komt derhalve ook voor dit document Jacob van Maerlant in beeld. De scribent, die een meer ervaren indruk maakt dan de Zeeuw die de oorkonde van 1261 schreef, is uit het Hollandse en Zeeuwse materiaal verder niet bekend. Omdat we voor Vlaanderen niet over een paleografische overzichtsstudie beschikken, is evenmin duidelijk of hier een klerk uit de Vlaamse grafelijke kanselarij aan het werk is geweest. Indien er tóch een keuze moet worden gemaakt, dan ligt dat laatste wel het meest voor de hand. Het schrift doet namelijk vermoeden dat hier een schrijver uit een kanselarij aan het werk is geweest, en zo'n typische kanselarijhand valt in Holland en Zeeland pas in het laatste decennium van de dertiende eeuw aan te treffen. Vlaamse invloeden lijken overigens aan de opkomst van dat schrift, dat in Holland en Zeeland voor het eerst voorkomt in de grafelijke kanselarij en te Dordrecht, niet vreemd te zijn geweest.Ga naar eindnoot8. Een - noodgedwongen provisorische - toeschrijving van dit schriftstuk aan een Vlaamse hand laat in theorie altijd nog de mogelijkheid open, dat Jacob van Maerlant de schrijver ervan was; de nauwe betrekkingen tussen de Brugse kapittelschool van Sint-Donaas, waar Maerlant vermoedelijk zijn opleiding kreeg, en de Vlaamse grafelijke kanselarijGa naar eindnoot9. zouden er wellicht voor gezorgd kunnen hebben dat hij een regelmatig kanselarijschrift in zijn vingers had. Het is echter niet waarschijnlijk dat rond 1240, toen Maerlant in de schoolbanken van Sint-Donaas vertoefde, dit schrift er al werd onderwezen. Het Vlaamse archiefstuk biedt dus onvoldoende aanwijzingen om Maerlant als de schrijver ervan te mogen veronderstellen, nog afgezien van de vraag of het document daadwerkelijk uit diens Voornse periode dateert. ![]() 2. De optekening van de gronden die (Albert) van Voorne uiterlijk op 29 december 1278 tegenover gravin (Margareta van Vlaanderen) naar voren bracht (Rijksarchief Gent, oorkonden graven van Vlaanderen, supplement nr. 43; foto collectie Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Meertens-Instituut te Amsterdam).
| |
[pagina 228]
| |
Uit de periode waarin Jacob van Maerlant op Voorne vertoefde blijken in ieder geval één, mogelijk twee originele ambtelijke documenten met betrekking tot de heer van Voorne bewaard te zijn gebleven. Geen van beide stukken bevestigt echter de veronderstelling dat Maerlant voor de heer van Voorne administratieve werkzaamheden verrichtte. Dat sluit weliswaar niet uit dat hij te Voorne als klerk gefungeerd kan hebben, maar het gegeven dat de heer van Voorne in 1261 kennelijk over een andere oorkondenschrijver kon beschikken, maakt het minder waarschijnlijk dat Jacob van Maerlants Voornse periode uit zijn inzetbaarheid op het administratieve vlak verklaard moet worden.Ga naar eindnoot10. |
|