Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
• Renée Harp
| |
[pagina 213]
| |
jaar waarin de hoofdstad van het Azteekse rijk na een bloedige strijd viel, een omwenteling in de Mexicaanse geschiedenis betekende. Wie de opgravingen en de ruïnes ziet, kijkt zijn ogen uit. In 1978 stuitten arbeiders tijdens werkzaamheden aan het elektriciteitsnet op het belangrijkste plein in de Mexicaanse hoofdstad op resten van een grote tempel. Op de puinhopen was in 1521 een koloniale stad gebouwd. De overblijfselen kwamen nu te voorschijn. Tussen de vele beelden en gebruiksvoorwerpen kwamen ook muziekinstrumenten uit de hopen steen naar boven. Niet alleen hier trouwens, maar in elke opgegraven stad van de Azteken vond men muziekinstrumenten, en wel van zo'n verscheidenheid en verfijnde ontwikkeling, dat duidelijk werd dat zij een buitengewoon belangrijke rol in het leven van de Indiaanse volkeren vervulden. Men vond percussie-instrumenten, fluiten en trompetten, in de meest uiteenlopende vormen en van verschillende materialen.Ga naar eindnoot3. | |
Percussie-instrumentenPrachtige grote trommels, waar de speler op kon zitten en die hij met de handen bespeelde, kwamen te voorschijn. En schildpadschilden waar hij met stokken op sloeg. Talloze beeldjes laten zien hoe dat in zijn werk ging. Raspadores, raspen, gemaakt uit hout of menselijke beenderen, werden bespeeld met stukken hertengewei. Ze waren voorzien van groeven of inkepingen van verschillende afmetingen. Dat gaf meerdere klankmogelijkheden op één rasp. In 1932 werd in opgravingen in Monte Alban (Oaxaca) een walvistand gevonden, die door zijn groeven duidde op zijn gebruik als rasp. Bekend is dat bedienden tijdens de begrafenisplechtigheid van hun meester vaak de rasp bespeelden, waarna de muzikanten geofferd werden om de gestorvene op zijn laatste reis te vergezellen. Raspen werden geassocieerd met vruchtbaarheid en nieuw leven, en bespeeld tijdens rituelen die daarbij hoorden. Op de afbeelding zien we een rasp die rust op een doodshoofd. De schedel functioneert tevens als resonator (afbeelding 1). Rammelaars werden gemaakt van hout, klei, koper of kalebas. Ze werden gevuld met zaden of pitten, of met bolletjes van klei. Elk had een geheel eigen geluid: zonnig en helder, of mysterieus en delicaat. Het soort geluid paste bij bepaalde plechtigheden of dansen. De palo de lluvia is bij ons een bekende verschijning. Het is een langwerpige koker gevuld met heel veel fijne zaadjes, die het geluid van een regenbui voortbrengen als je de koker omkeert. | |
BlaasinstrumentenTrompetten vinden we bij de heersende klasse. Ze waren onmisbare gezellen in oorlogen, plechtigheden en feesten. Ze hadden geen mondstuk, alleen een iets wijder uitlopend uiteinde van de buis. De lengte, de diameter, het materiaal en de blaastechniek bepaalden de klank. Er zijn blaasinstrumenten bekend die wel drie meter lang waren. De klank is wel omschreven als vergelijkbaar met die van de fagot of trompet met sordino (demper). In elk geval was het voor de speler hard werken geblazen. Veel blaasinstrumenten uit riet, bamboe of boomschors zijn verloren gegaan. | |
[pagina 214]
| |
1. Códice Viena. Een klaagceremonie, waarin de priester van Quetzalcóatl een rasp bespeelt die rust op een doodshoofd. Uit: Samuel Martí, Instrumentos Musicales Precortesianos (México D.F. 1968) 62.
Gelukkig zijn er heel veel beeldjes, muurschilderingen, decoraties op aardewerk en verwijzingen of afbeeldingen in geschriften die ons het nodige over de trompet kunnen vertellen. Een soort trompet die de eeuwen wel overleefde, was de caracola, een grote zeeschelp die voorzien werd van een mondstuk van hout, klei of been. Het is mogelijk om boventonen te blazen op dit instrument. Schelpen werden gezien als symbool voor het leven. De zee gaat eindeloos door de op de zeebodem liggende schelp: boven de zeespiegel is het de wind die zijn stem door de schelp laat spreken. En de wind is voor de Indiaan de tastbare aanwezigheid van zijn goden. Schelpen waren dan ook geliefd en ze kregen een goede behandeling: ze werden gegraveerd en beschilderd. In een tempel in Teotihuacán zijn reliëfs te zien, met daarop rood en geel geschilderde gevederde schelpen, die verwijzen naar de belangrijke Indiaanse god Quetzalcóatl, ‘Gevederde Slang’. Schelpen werden ook vaak nagebootst in klei en voorzien van fluitjes en vingergaten. Fluitjes waren zeer populair en kregen de meest uiteenlopende vormen: jaguars, vogels, diermensen, hoofden van mensen of andere lichaams- | |
[pagina 215]
| |
delen, zoals handen of benen, of hele taferelen, zoals een vrouwtje dat haar baby in de wieg de borst geeft. Ook is er een schommel met twee vrouwtjes erop gevonden. In hun ruggen zit een mondstuk. Als de schommel met een zetje in beweging gebracht wordt, fluiten de vrouwtjes eenzelfde toon: ze zingen met twee stemmen hetzelfde lied. Een been met voet heeft één mondstuk en twee fluitjes. Hij werd gebruikt om een melodie te begeleiden met de tonica en de dominant. Op dit been zitten een c'', ges', f', e' en d'. Enkelvoudige fluiten met vingergaten hebben hele en halve toonafstanden. Er is een vrouwtje gevonden met een mondstuk in haar kruin en een pijp in elk been. Als iemand in haar kruin blaast, brengen haar benen samen een kleine terts voort. Dit vrouwtje dateert van 500 voor Christus en staat aan het begin van een lange ontwikkeling die zo'n duizend jaar later uitmondt in de vervaardiging van fluiten met wel vier pijpen. Omstreeks 700 is er een fluit gemaakt waarop met drie pijpen drieklanken en zeventien tonen kunnen worden gespeeld. | |
Een levende traditieHoe zal de muziek in de hoogvlakte van Mexico hebben geklonken tijdens de Azteekse heerschappij van 1325 tot 1521? Spaanse kroniekschrijvers hebben het een en ander omtrent speelwijze, melodie, harmonie en sociale of religieuze betekenis vastgelegd, en ook valt er veel af te leiden uit de Indiaanse boeken. Maar het is toch het leukste om de muziek live te horen in een traditie die van generatie op generatie nog levend wordt gehouden bij de Mexicaans-Indiaanse bevolking van 30 miljoen zielen. Tot mijn verrassing kreeg ik die kans tijdens een bezoek aan het Museo Nacional de Antropología in Mexico-City deze zomer. Een hoog hard gefluit lokte de bezoekers naar buiten. We werden getrakteerd op een voorstelling van drie Indiaanse mannen, die met stokken sloegen op schildpadschilden en bliezen op grote schelpen en kleine fluiten. Eentje zat op een grote trommel waar hij met de handen op roffelde. Om zijn benen had hij een doek met halve noten gespannen, en als hij stampte, klonk een helder vrolijk geklater. Ze zongen en slaakten kreten en hielden hun gehoor een half uur lang in de ban. Doen de archeologische vondsten en de huidige muzikale traditie recht aan de muziek zoals die geklonken moet hebben in het Azteekse rijk in de periode die in Europa de Middeleeuwen wordt genoemd? Konden we ons oor maar te luister leggen in hoger sferen en horen hoe de klanken van het Indiaanse orkest zich daar vermengen met de o zo anders zijnde, maar evenzeer beeldschone klanken van La Messe de Nostre Dame. |
|