Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdZusters uit KampenF. van der Pol, M. Smit (red.), De susteren van Sanct-Agnetenhuus. De geschiedenis, materiële cultuur en spiritualiteit van het Kamper Agnietenconvent (IJsselacademie; Kampen 1997). Geïll., 208 p. ISBN 90-6697-088-X. f44,95.In de late veertiende en de vijftiende eeuw werden in de Nederlanden opmerkelijk veel nieuwe religieuze huizen gesticht. Sommige huizen werden bewoond door de ongebonden broeders of zusters van het gemene leven, die wel beschouwd zijn als de ware representanten van de beweging van de Moderne Devotie. Wellicht is dat er de oorzaak van dat onderzoekers van het laatmiddeleeuwse religieuze leven de aandacht vooralsnog bij voorkeur op hen richtten. Vrij recent is de bevinding dat ook andere semi-religieuzen beschouwd mogen worden als Moderne Devoten. Bedoeld zijn de tertianen en tertiarissen, die leefden volgens de regel van de Derde Orde van Sint-Franciscus. Gelet op het aantal van hun conventen, dat niet eens precies bekend is maar in deze streken ruim honderd heeft bedragen, is het verwonderlijk dat naar tertianen en tertiarissen betrekkelijk weinig onderzoek is verricht. Een ruimere belangstelling voor de in meerderheid uit zusterhuizen bestaande Derde-Ordeconventen is zeker op zijn plaats, zolang geen afdoende verklaring is gevonden voor het fenomeen van de tweede religieuze vrou- | |
[pagina 178]
| |
wenbeweging. In De susteren van Sanct-Agnetenhuus wordt één tertiarissenconvent voor het voetlicht gebracht. Tien auteurs benaderen het aan de heilige Agnes gewijde vrouwenconvent te Kampen vanuit achtereenvolgens een historische, een archeologische en een theologische invalshoek. De bundel opent met een door E.G. van Vliet geschreven overzicht van de geschiedenis van het convent. Daaruit wordt vooral duidelijk dat tussen de zusters en het Kamper stadsbestuur een gespannen verhouding bestond. De verregaande inmenging van de wereldlijke overheid in conventsaangelegenheden blijkt uit de opdracht die de stad in 1424 gaf aan enkele raadsleden om de gang van zaken in het convent in de gaten te houden, en zonodig corrigerend op te treden. Hoewel de controle van de magistraat door aanscherping van de regels in 1452 nog verder toenam, slaagden de zusters erin het grondbezit en de inkomsten van het convent uit te breiden. De Reformatie bood het stadsbestuur tenslotte de mogelijkheid om die bezittingen in woningen en tuinen te veranderen. Dat de relatie tussen convent en stadsbestuurders in het boek zo sterk wordt benadrukt, is een onvermijdelijk gevolg van het wat eenzijdige karakter van de overgeleverde geschreven bronnen. Toch had de auteur thema's zoals de relatie met andere conventen, de recrutering van biechtvaders voor de zusters en het eventueel invoeren van de clausuur meer naar de voorgrond kunnen halen. Hier lijkt zich te wreken dat geen kennis is genomen van niet onbelangrijke literatuur, aan de hand waarvan de Kamper situatie in een breder kader geplaatst had kunnen worden.Ga naar eindnoot1. Verwarrend is, dat regelmatig de term ‘klooster’ wordt gebruikt, hoewel de auteur zich er wel van bewust lijkt te zijn dat tertianen en tertiarissen strikt genomen geen kloosterlingen werden, omdat zij slechts een eenvoudige gelofte aflegden (p. 12).Ga naar eindnoot2. De eenzijdigheid van de geschreven bronnen wordt ruimschoots goedgemaakt door hetgeen opgravingen op het voormalige conventsterrein aan het licht brachten. De resultaten van het in 1990 en 1992 verrichte archeologisch onderzoek worden in drie hoofdstukken beschreven. R. van Genabeek reconstrueert op een heldere manier drie bouwfasen van het convent, respectievelijk van het begin, het midden en het einde van de vijftiende eeuw. Door de blootgelegde fundamenten in verband te brengen met gegevens uit archiefstukken, geeft hij een heldere indruk van hoe de conventsgebouwen er zullen hebben uitgezien. In een goed geschreven en van duidelijke afbeeldingen voorziene bijdrage beschrijven zeven auteurs de materiële cultuur van de zusters. Dat doen zij aan de hand van zo'n driehonderd voorwerpen, die samen met een groot aantal resten van botten en zaden uit twee afvalkuilen en twee beerkelders afkomstig zijn. Zo is bijvoorbeeld bekend wat door de zusters zoal gegeten werd. Aardig is de vondst van een maar liefst drie keer opgelapte schoen; daaruit zou geen geldgebrek spreken, maar de door de zusters nagestreefde eenvoud. Het door F. Laarman beschreven onderzoek naar de op het conventsterrein opgegraven skeletten voegt aan de kennis van de bewoners van het Agnietenconvent eveneens veel waardevols toe, zoals de gemiddelde leeftijd en de gezondheidstoestand van de zusters. ‘Dat de mensen uit de Middeleeuwen, ondanks grote verschillen in cultuur en spiritualiteit, veel met ons gemeen hebben’, zoals de samenstellers van het boek graag willen laten zien, blijkt in de eerste plaats uit deze archeologische hoofdstukken. Een aanzienlijk gedeelte van De Susteren van Sanct-Agnetenhuus is theologisch | |
[pagina 179]
| |
van karakter. F. van der Pol behandelt het enige bewaard gebleven getijdenboek van het convent, en verklaart waarom het een geestelijke landkaart kan worden genoemd, die de richting wees naar het hemelse doel. Bijzonder is dat hierin de Getijden van Sint-Agnes en de Getijden van alle heiligen zijn opgenomen, beide niet bekend uit een door Geert Groote in het Middelnederlands vertaald en in talloze afschriften en drukken overgeleverd getijdenboek. Lezers van de bundel De kerk in de kopGa naar eindnoot3. zal Van der Pols tekst overigens bekend voorkomen: het hoofdstuk is zo goed als woordelijk gelijk aan een daarin verschenen artikel van de auteur. Nieuw is de door hem vervaardigde editie, die voorzien is van annotatie en een hertaling. Of dat alles daadwerkelijk van belang is voor ‘allen die geïnteresseerd zijn in het middeleeuwse boek’ (p. 9) lijkt mij niet te bescheiden, feit is wel dat filologisch onderzoek naar getijdenboeken een welkome zaak is. Onderwerp van het door G.O. Sander geschreven slothoofdstuk vormen de al genoemde Getijden van Sint-Agnes, patroonheilige van het convent. Deze getijden, die het Kamper handschrift ten onrechte aan Augustinus toeschrijft, houden de zusters het leven en de deugden van Agnes als een spiegel voor, zodat ze laten zien hoe de mystieke eenwording met God bereikt kan worden. Dat Agnes in alle opzichten een voorbeeld was voor de gelovige, kan na het lezen van dit hoofdstuk niet meer betwijfeld worden. Waarom juist zij het was, die onder semi-religieuzen zo'n grote populariteit genoot, blijft evenwel in het midden. De benadering vanuit diverse disciplines zorgt ervoor dat De Susteren van Sanct-Agnetenhuus van één tertiarissenconvent een zeer veelzijdig beeld geeft. Daarin schuilt de verdienste van het boek. De wat ‘grotere’ vraagstellingen die hier helaas onaangeroerd blijven, moeten wachten totdat ook voor andere conventen dergelijke overzichten beschikbaar zijn. Aan de diversiteit van dit boek kan men daarbij in elk geval een voorbeeld nemen. Hildo van Engen |
|