Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Jozef Janssens & Martine Meuwese, Jacob van Maerlant Spiegel Historiael. De miniaturen uit het handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XX. (Davidsfonds / Clauwaert; Leuven. 1997). ISBN 90-6306-358-X. 176 p. Geïll. Prijs: f115, -.De Middelnederlandse literatuur mag dan in de regel nog zo sober zijn overgeleverd, zodra ik aan de Spiegel historiael denk, tovert mijn geheugen bonte strijdtaferelen tevoorschijn. Van twee kanten stormen ridderlegers aan om elkaar in het midden te treffen in een wirwar van vallende paarden, tuimelende ridders, gevelde lansen en geheven zwaarden. Dat mijn geheugen dit reusachtige Middelnederlandse geschiedwerk in verzen heeft kunnen opslaan achter de visuele ingang ‘spectaculaire gevechtsscènes’, is geheel en al te danken aan één handschrift. Het wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder de signatuur KA XX. Dit forse perkamenten handschrift is het enige van het zestigtal, voor het merendeel fragmentarisch bewaarde Spiegel historiael-handschriften dat illustraties bevat. De 258 bladen (van iets groter formaat dan een opengeslagen Madoc, met de tekst opgemaakt in drie kolommen) bevatten in totaal 64 afbeeldingen: naast gehistorieerde initialen en de daarmee verbonden margedecoratie, telt het 45 veelvuldig gereproduceerde miniaturen, waarvan bijna de helft gevechtsscènes in liggend formaat. Ook buiten het slagveld wordt er veel gestorven in de miniaturen: de illustrator maakte graag werk van de dood van de groten der aarde, of het nu ging om een sterfbed (van de vergiftigde Alexander), een verraderlijke moord (Caesar) of een gerechtelijke vierendeling (Ganelon). Als tegenwicht voor al dit wereldse visuele geweld, zijn er bijbelse miniaturen, kleiner van stuk en vierkant. Geweldloos zijn die evenmin: de dood van Abel is nietsverhullend afgebeeld, om van de geseling en kruisdood van Jezus Christus nog maar te zwijgen. De uniciteit van Hs. KA XX krijgt nog meer reliëf wanneer men bedenkt dat er in de Latijnse Speculum historiale-traditie helemaal geen miniaturen voorkomen. In aanleg was ook de Middelnederlandse bewerking van het Speculum historiale van Vincent van Beauvais een tekstboek, bedoeld voor luisteraars èn lezers.Ga naar eindnoot1. Zo bezien hanteert mijn geheugen een bedenkelijke sleutel tot de Spiegel historiael - evolutionistisch denkende cultuurpessimisten zien er ongetwijfeld een zoveelste bewijs in van een oprukkende visuele cultuur. De Haagse codex ontleent zijn belang niet uitsluitend aan de rijke illustratie. Het handschrift is ook de enige gave vertegenwoordiger van een belangrijke schakel in de wordingsgeschiedenis van de Middelnederlandse tekst. Het omvat precies Jacob van Maerlants aandeel in de totstandkoming van de Spiegel historiael, niet meer en niet minder. Het volledige dichtwerk bestaat namelijk uit vijf partieën (weer onderverdeeld in boeken), tezamen om en nabij de 184.000 regels tekst (volgens de telling van Biemans). Daaraan is door een drietal dichters in etappes gewerkt, verspreid over een periode van ruim dertig jaar. Maerlant was degene die er in 1283 in opdracht van de Hollandse graaf Floris V aan begon en | |
[pagina 173]
| |
die uiteindelijk ongeveer de helft ervan op zijn naam heeft gebracht. De Vlaamse dichter zette zich aan een bewerking van de omvangrijke Latijnse kroniek waarin Vincent van Beauvais de wereldgeschiedenis van de schepping tot circa 1254 had beschreven en wilde diens geschiedverhaal voortzetten tot in zijn eigen tijd. Maar na ruim vijf jaar bleef hij steken, na de Eerste, de Derde en een deel van de Vierde Partie te hebben gedicht. De Tweede Partie, die Maerlant had overgeslagen, is door een andere Vlaming, Filip Utenbroeke, vermoedelijk omstreeks 1300 voltooid. En de Brabantse priester Lodewijk van Velthem rondde het karwei af, door eerst de Vierde Partie af te maken (1315) en er daarna nog een Vijfde Partie met contemporaine geschiedenis aan toe te voegen (1316). Al deze fasen uit de ontstaansgeschiedenis van de Spiegel historiael zijn een eigen leven gaan leiden in handschriften: er zijn handschriften geweest die alleen de Eerste Partie overleveren, de Tweede Partie is afzonderlijk afgeschreven, en zo voort; er is geen volledige set handschriften bewaard die allevijf partieën omvat, maar ook die zijn er geweest (Biemans 1998, I, p. 25-28). En zo is er ook, enige tijd na Maerlants dood (hij stierf vermoedelijk kort na 1290), een pronkhandschrift gemaakt met uitsluitend zijn aandeel in de Spiegel. De vraag waarom een dergelijk handschrift werd vervaardigd op een moment dat er vermoedelijk al meer partieën gereed waren, is trouwens eenvoudiger gesteld dan beantwoord.Ga naar eindnoot2. Er is nog een reden om dit handschrift te koesteren: het is het oudste van de weinige Spiegel-handschriften die onversneden bewaard zijn gebleven, tenminste, als we de activiteit van een overijverige binder buiten beschouwing laten die het handschrift dusdanig heeft bijgesneden dat er enige margedecoratie verloren is gegaan. Enkele marginale vogels en viervoeters zijn deerlijk verminkt, maar de tekst bleef ongeschonden en ligt ten grondslag aan de standaardeditie van de Spiegel historiael. De datering en origine van de Haagse codex zijn ongewis, maar op paleografische en kunsthistorische gronden wordt aangenomen dat het boek ergens tussen 1300-1330 in Gent of omgeving is vervaardigd. Over dit kapitale handschrift is verleden jaar een schitterend boek verschenen, dat nu eens niet de tekst maar de verluchting als uitgangspunt heeft genomen. Het bevat kleurafbeeldingen van alle miniaturen en ongeveer de helft van de gehistorieerde initialen, en geeft de bijbehorende tekstpassages in citaat of parafrase. Het resultaat is een aantrekkelijke mengeling van platenboek en bloemlezing en vertelt, om met Janssens en Meuwese te spreken, ‘het verhaal volgens de illustraties’. Dat beeldverhaal spoort opvallend goed met de invalshoek die Jacob van Maerlant koos voor zijn bewerking: zo zijn Maerlants favorieten Alexander, Artur en Karel de Grote het beste bedeeld met miniaturen, respectievelijk vier, vijf en zeven stuks, waarmee zij twee derde van de profane miniaturen voor hun rekening nemen. Ook Maerlants voorliefde voor Maria, die zich onder meer manifesteert in een ingelaste proloog op slechts één rijmklank (in plaats van het gebruikelijke gepaarde rijm), is visueel onderstreept: een gehistorieerde initiaal - de enige die niet aan het begin van een boek staat - toont Maria als moeder van barmhartigheid; gekroond als koningin neemt zij gelovigen in bescherming onder haar gouden mantel. De uitgekozen illustraties en teksten gaan steeds vergezeld van een korte in- | |
[pagina 174]
| |
leiding en toelichting en enige annotatie. Samen met de inleidende hoofdstukken over Maerlant, de miniaturen en het Haagse handschrift beschikt de lezer-beschouwer zo over een kader waarin inzichten uit recent onderzoek van de samenstellers en anderen (met name Petra Berendrecht, Jos Biemans en Frits van Oos-trom) zijn samengevat. De inleiding bevat onder meer aanwijzingen die het ‘lezen’ van de woelige en bloederige strijdminiaturen aanzienlijk vereenvoudigen: het helpt als je weet dat de ‘goeden’ in de regel van links komen en de ‘kwaden’ van rechts, en dat slechteriken vaak ook herkenbaar zijn aan hun boeventronie. En inderdaad vallen er heel wat Hunnen, Saracenen en wat dies meer zij te ontwaren met platte ‘varkensneuzen’, die mij sterk doen denken aan de parmantige reukorganen waarmee Fiep Westendorp personages van Annie M.G. Schmidt uitrust (zonder dat Pluk c.s. er onsympathiek van worden). In de aardigste noot van het boek wordt terzijde opgemerkt dat de benaming ‘varkensneus’ enigszins misleidt omdat ‘de ons voor ogen staande big-achtigen (met platte neus) (...) in de Middeleeuwen niet voorkwamen’ (p. 111 noot 61, te vinden op p. 174). Als leek in kunsthistorische aangelegenheden was ik nogal verrast toen ik vervolgens door stom toeval stuitte op een heus artikel over ‘Pig snouts as sign of evil in manuscripts from the Low Countries’.Ga naar eindnoot3. Dit beeldmotief, dat antisemitische achtergronden blijkt te hebben, heeft omstreeks 1300 de oversteek gemaakt van Engeland naar het vasteland, waarna de ‘varkensneus’ niet langer bleef voorbehouden aan de beulen van Christus, maar algemener werd toegepast om slechteriken mee aan te duiden. Kroongetuige in deze ontwikkeling is... Hs. KA XX. Het is, kortom, een fraai kijk- en leesboek. De afbeeldingen zijn royaal gereproduceerd (de lineaal leert dat de hele bladen met een factor 7/8 zijn verkleind, uitsnedes zijn veelal uitvergroot). Het zijn niet in de laatste plaats de speels versierde marges - nog ‘vrij bescheiden, zeker voor een Vlaams handschrift’ (p. 19) - waaraan ik plezier blijf beleven. Vanuit dat oogpunt is het spijtig dat een aantal soortgelijke gehistorieerde initialen niet is afgebeeld. Daarmee is namelijk ook de bijbehorende margedecoratie geofferd. Valt dat gemis wel te billijken uit kostenoverwegingen, voor het ontbreken van specimina van een tweede miniaturist (waarvan sprake op p. 24) geldt dat niet. Hier wreekt zich ook het ontbreken van verwijzingen vanuit de inleidende beschrijving van de illustratie naar de platen, zodat pas na enig bladeren duidelijk wordt dát bepaalde vermelde details niet zijn afgebeeld. En zo zijn er nog wel enkele minpuntjes of schoonheidsfoutjes te noemen, maar dit luisterrijke boek verdient een goed onthaal.Ga naar eindnoot4. Al was het alleen maar omdat het de uitzondering op de regel aanschouwelijk maakt dat Middelnederlandse verhalende literatuur is overgeleverd in onooglijke, liefst versnipperde handschriften zonder illustratie. Erwin Mantingh |
|