Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Gouden legendenAnneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. (Verloren; Hilversum 1997) 182 p. Geïll. ISBN 90-6550-291-2. f39, -.Vorig jaar werden er in Uden, Utrecht en Den Haag tentoonstellingen georganiseerd over heiligen en pelgrimages in Nederland. Ter gelegenheid van de Haagse tentoonstelling in het museum Meermanno-Westreenianum verscheen de bundel Gouden Legenden, waarin de Legenda Aurea van de dominicaan Jacobus de Voragine (1228-1296) centraal staat. Het boek oogt als een tentoonstellingscatalogus omdat het rijkelijk is geïllustreerd. De afbeeldingen zijn van uitvoerig commentaar voorzien en vormen een integraal geheel met de tekst. Maar omdat er ook artikelen zijn opgenomen die weinig of niets met de Legenda Aurea te maken hebben, is het ook een bundel geworden waarin de Nederlandse ‘heiligenspecialisten’ zich eens lekker hebben kunnen uitleven. Het resultaat van deze brede opzet is over het algemeen positief, al maken sommige bijdragen een onaffe indruk. Voor een degelijke en goed leesbare inleiding op de Legenda Aurea kan men het beste beginnen met het artikel van Marijke Carasso-Kok. Daarin lezen we dat Jacobus deze verzameling heiligenlevens omstreeks 1260 heeft geschreven als een soort handboek voor de prediking en het onderwijs. Uit het feit dat er uit de late Middeleeuwen negenhonderd manuscripten zijn overgeleverd, blijkt dat het werk een groot succes was. Waarom? Omdat er vrijwel niets nieuws in stond. Het was in de ware zin des woords een ‘compilatie’ van oude en vertrouwde verhalen over circa honderdvijftig heiligen. Jacobus ordende dit materiaal volgens de kalender van het kerkelijk jaar, zodat het gebruikersvriendelijker werd. Ook wat dat betreft was hij niet origineel, want omstreeks 1225/30 had Jean de Mailly uit Auxerre dit principe al toegepast. Het is zelfs zo dat de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine eigenlijk niet bestaat. De autograaf is niet bekend. Het boek was zo samengesteld dat latere kopiisten naar believen heiligen konden schrappen en toevoegen om de lokale of regionale heiligen meer tot hun recht te laten komen. Deze opzet gold ook voor de Middelnederlandse versie die meestal wordt aangeduid als Passionael. Hiervan bestaan 108 manuscripten en dertien drukken. Willem Kuiper deelde een aantal jaren geleden in dit tijdschrift mee dat er een digitale editie van dit werk in voorbereiding is.Ga naar eindnoot1. Deze editie is inmiddels gereed, maar nog niet vrijgegeven. In de bundel laat Hans van Dijk zien dat het beeld van de in 1165 heilig verklaarde Karel de Grote in het Passionael aangepast werd aan de behoeften van de kerk in de late Middeleeuwen. Koen Goudriaan bespreekt zorgvuldig enkele gedrukte exemplaren. Hij constateert dat de toegankelijkheid in sommige gevallen nog verder vergroot werd door een inhoudsopgave en houtsneden op te nemen. Daardoor werd het boek ook aantrekkelijk voor leken die zélf een exemplaar wilden bezitten. Peter van Dael gaat uitvoerig in op de betekenis van de Legenda Aurea voor de beeldende kunst. Hij beperkt zich daarbij niet tot de Nederlanden, maar laat | |
[pagina 120]
| |
zien dat de verhalen uit de Legenda Aurea voor veel Europese kunstenaars een belangrijke inspiratiebron vormden. Van Dael maakt op een overtuigende manier duidelijk hoe we afbeeldingen van heiligen uit de late Middeleeuwen kunnen ‘lezen’ aan de hand van Jacobus' werk. Sommige auteurs richten hun aandacht op bepaalde heiligenlevens in het bijzonder. Bernhard Scholz neemt het verhaal over de in 1235 heiligverklaarde Elisabeth van Thüringen onder de loep. Hij laat zien dat dit verhaal, dat ook in een van de vele versies van de Legenda Aurea opgenomen was, volgens een vast patroon is geschreven dat kenmerkend is voor de hagiografie. Daarbij speelden bijvoorbeeld exacte tijdsaanduidingen geen rol, zodat het leven van Elisabeth als het ware boven de tijd uitgetild werd. Aldus kreeg haar voorbeeldige leven eeuwigheidswaarde. Fons van Buuren en Ludo Jongen bespreken enkele vrouwelijke volksheiligen die niet in de Legenda Aurea zijn doorgedrongen. Eerstgenoemde vertelt het morbide verhaal van de legendarische Cunera van Rhenen. Zij ontwikkelde zich in de veertiende en vijftiende eeuw tot een lokale heilige die ingeroepen kon worden tegen veeziekten, keelaandoeningen en verdrinking. Jongen schetst de parallelle levens van Lutgard van Tongeren en Liedewij van Schiedam. Hun vitae vertonen veel overeenkomst, bijvoorbeeld voor wat betreft hun mystieke opgang. Dat Liedewij uiteindelijk bekender is gebleven, dankt zij volgens hem aan de omstandigheden. Zij leidde haar lijdzame leven immers in een stad, terwijl Lutgard haar klooster niet meer uitkwam. Toch blijf ik met de vraag zitten waarom Liedewij, ondanks de inspanningen van zwaargewichten als Thomas a Kempis en Jan Brugman, niet kort na haar dood in 1433, maar pas in 1890 heilig is verklaard. Dat de Legenda Aurea niet alleen zaligmakend was in de late Middeleeuwen blijkt uit de bijdrage van Ria van Loenen. Om de Brabantse heiligen, waaronder opvallend veel vrouwen, in de herinnering vast te houden schreef de augustijner kanunnik Johannes Gielemans (1427-1487) een Hagiologium Brabantinorum. Dit compilatiewerk is vooral een goede bron voor het volksgeloof in Brabant. Daarmee komen we bij de belangrijke vraag of de heiligenverering in de Middeleeuwen van bovenaf (door de kerk) opgelegd is, of van onderop (vanuit het volk) is ontstaan en gecultiveerd. Dit netelige probleem wordt door Anneke Mulder-Bakker deskundig behandeld. In haar bijdrage geeft zij alvast een voorlopig resultaat van een breed opgezet onderzoeksproject. Zij zet vraagtekens bij de stelling dat de grootschalige verspreiding van heiligenverhalen in de late Middeleeuwen een onderdeel vormde van het zogenaamde ‘beschavingsoffensief’ van de kerk. Zij concludeert dat daarvan, althans in de Nederlanden van de dertiende eeuw, nog geen sprake was. Naast pogingen van de kerk om rekening te houden met de gevoelens van het volk signaleert zij ook de steeds aanwezige behoeften van het volk om vooral bij bepaalde heilige plaatsen bescherming en vertroosting te zoeken. Door niet de persoon, maar de plaats als uitgangspunt te nemen opent zij een nieuw onderzoeksperspectief. Een stimulans tot verder onderzoek wordt ook geboden door Johan Oosterman. Hij benadert de heiligenverering vanuit de liturgie. Waar, wanneer en door wie werden de heiligen in de gebeden aangeroepen? Het artikel maakt duidelijk dat we wellicht via deze ingang meer zicht krijgen op de praktische beleving | |
[pagina 121]
| |
van de heiligen. Bescheiden stelt hij: ‘Wat er in de hoofden van middeleeuwse gelovigen omging, kunnen we alleen maar raden’ (p. 151). In de laatste bijdrage, van Charles Caspers, lezen we hoe het al die heiligen uit de Middeleeuwen later is vergaan. Hij geeft daarvan een kort en helder overzicht en besluit met een essayistische paragraaf: ‘Op weg naar 2000: een terugkeer van de heiligenverering?’ Hij wijst er op dat in de Nederlandse kerkprovincie nog steeds een respectabel aantal heiligen wordt herdacht. Ook het feit dat paus Johannes Paulus II het record-aantal van tweehonderdzeventig heiligverklaringen op zijn naam heeft staan, is een teken aan de wand. Maar ook de belangstelling voor de in het begin genoemde tentoonstellingen, de vele publicaties over heiligen en de talrijke ideële en commerciële pelgrimsreizen wijzen erop dat heiligen hun aantrekkingskracht nog niet verloren hebben. Nico Lettinck |
|