echter een islamitisch gemenebest, dat door de moslims Daar al-Islaam wordt genoemd. De Daar al-Islaam, de gebieden waarover moslims de heerschappij voeren, staat tegenover de wereld waarin niet-moslims regeren, de Daar al-Harb. De Daar al-Islaam is ook de wereld waarbinnen Ibn Battoeta zich thuis voelt en waarvan hij de sociale en morele waarden respecteert. De gebieden die hij bezoekt zijn voor hem dan ook geen terra incognita en de politieke grenzen geen blokkades. De politieke fragmentatie had de uitbreiding van de islam tot in Centraal-Azië en India niet in de weg gestaan. De machtige Mongolen, die in de dertiende eeuw in Perzië en Centraal-Azië hun heerschappij hadden gevestigd en die zich tot de islam hadden bekeerd, zorgden ervoor dat de reiziger relatief veilig en snel de nieuwe centra van islam kon bereiken. Dat ook deze nieuw verworven gebieden tot dezelfde sociale en culturele wereld behoorden, blijkt onder meer uit het feit dat Ibn Battoeta's juridische opleiding, die plaatsvond in Tanger en Syrië, hem een functie als rechter in Delhi opleverde.
Reizen werd in de islamitische traditie aangemoedigd. Het maken van pelgrimstochten, het verwerven van kennis en het voorzien in het eigen levensonderhoud door handel te drijven of door elders een positie te aanvaarden, waren hierbij de belangrijkste doeleinden. Dat gold ook voor Ibn Battoeta. Allereerst was hij een pelgrim, die ten minste vier keer gedurende zijn reis de hadjj verrichtte en talrijke heiligengraven bezocht. Daarnaast was hij een geleerde, die zijn kennis uit wilde breiden, onder begeleiding van leraren elders in de islamitische wereld en door de confrontatie met de geschiedenis, geografie, klimatologische omstandigheden, flora en fauna, en zeden en gewoonten van andere streken. Tot slot was Ibn Battoeta tijdens zijn omzwervingen eveneens op zoek naar een functie waarmee hij in zijn levensonderhoud kon voorzien. In dit licht kunnen we zijn betrekking als rechter in Delhi zien. De reiscultuur in de islamitische wereld zorgde ervoor dat Ibn Battoeta tijdens zijn gehele reis de voordelen ondervond van een infrastuctuur die op reizigers was berekend. Zo wordt hij overal verwelkomd en geholpen door religieuze functionarissen en geleerden, die hem herkennen als één van hen en hem onderdak en eten geven in hun huizen en instituten.
Nadat Ibn Battoeta voorgoed is teruggekeerd in Fès, geeft Sultan Aboe Inaan Faris, de Mariniedenvorst van Noord-Afrika, opdracht aan een zekere Ibn Djoe-zajj om de ervaringen van Ibn Battoeta vast te leggen in de vorm van een rihla, een reisverslag. De rihla floreerde als een literair genre van de twaalfde tot veertiende eeuw, met name in de perifere gebieden van de islamitische wereld, zoals Noord-Afrika en Andalusië. De meeste teksten van dit genre bestaan uit een verslag van een pelgrimstocht naar Mekka, waarbij met name de religieuze personen en instellingen die men onderweg tegenkwam beschreven werden. De twee bekendste vertegenwoordigers van dit genre zijn de teksten over de omzwervingen van Ibn Battoeta en Ibn Djoebair. Evenals Ibn Battoeta is Ibn Djoebair afkomstig uit de periferie van de islamitische wereld, Andalusië, en onderneemt hij zijn reis in eerste instantie om de verplichte pelgrimage te verrichten. Het is duidelijk dat Ibn Djoebairs laat-dertiende-eeuwse reisliteratuur model heeft gestaan voor Ibn Battoeta's verslag. Van zijn illustere voorganger worden talrijke beschrijvingen van steden en heiligdommen overgenomen. Daar waar Ibn Djoebairs tekst echter tamelijk literair gestileerd en onpersoonlijk is, geeft Ibn Battoe-