| |
| |
| |
interview
• Bernd Bastert en Carla Dauven-Van Knippenberg
Mediëvistiek en germanistiek
In gesprek met Wolfgang Haubrichs
De interdisciplinaire Werkgroep Mediëvistiek van de Universiteit Utrecht organiseerde op 23 januari 1998 een middag over het thema ‘Mediëvistiek en germanistiek’. De keuze voor dit thema kwam niet zomaar uit de lucht vallen, want het lijkt erop dat in Nederland de studierichting mediogermanistiek op het punt staat een stille dood te sterven. En dat doet pijn, niet alleen omdat door het ‘wegbezuinigen’ van vakkundige docenten een gat ontstaat in het onderwijs in de Duitse taal. Het betekent namelijk ook dat de Utrechtse werkgroep Mediëvistiek sinds het vertrek van de enige Utrechtse mediogermanist, Lambertus Okken, geamputeerd is. Een zeer groot deel van het taal- en literatuurgebied dat in de Middeleeuwen met ‘Niderlanden’ werd aangeduid en dat zich over het huidige Nederland en het noorden van Duitsland uitstrekte, krijgt daardoor geen wetenschappelijke aandacht meer. Tegen de achtergrond van deze precaire situatie voerden Bernd Bastert en Carla Dauven-Van Knippenberg een gesprek met Wolfgang Haubrichs, hoogleraar Duitse taal- en letterkunde en in het bijzonder de mediëvistiek aan de Universität des Saarlandes in Saarbrücken. Door de ligging van deze universiteit - dichtbij de grens met Frankrijk - en gezien zijn onderzoek op het gebied van de toponymie heeft professor Haubrichs veel ervaring op het gebied van de germanistiek in een grensoverschrijdende context.
| |
Germanistiek en Middeleeuwen-hype
De belangstelling voor de Middeleeuwen is sinds de jaren tachtig enorm toegenomen. Je hoeft alleen maar te denken aan de bestseller van Umberto Eco, De naam van de roos, aan de bewerking van Merlin oder das wüste Land door Tank-red Dorst, die vele discussies heeft uitgelokt, of bijvoorbeeld aan populaire detectives zoals broeder Cadfael van Ellis Peters. Heeft deze algemene belangstelling volgens u ook z'n neerslag gevonden in de germanistiek? Of is deze Middeleeuwen-hype geruisloos aan de universiteiten voorbijgegaan?
Haubrichs: Nee, dat denk ik niet. Je stuit telkens weer op de sporen van
| |
| |
deze populaire belangstelling voor de Middeleeuwen. Je moet echter wel bedenken, dat in deze romans vaak een zeer bewuste, ironische bewerking van de Middeleeuwen gepresenteerd wordt. En dan zijn er natuurlijk nog de alom bekende fantasy-verhalen, waarin nogal naïef op koning Artur voortgeborduurd wordt zoals bijvoorbeeld in The Mists of Avalon van Marion Zimmer-Bradley. Het zou misschien aardig zijn deze werken als opstapje naar de werken van bijvoorbeeld Hartmann von Aue of van Wolfram von Eschenbach in te zetten. Het zal namelijk heel snel duidelijk worden, dat de literaire kwaliteit van een heel andere orde is. Studenten vinden het overigens erg leuk dit aan de hand van de teksten zelf uit te zoeken. Alles bij elkaar genomen profiteert, dat denk ik tenminste, ook de oudere germanistiek wel degelijk van deze boom met betrekking tot de Middeleeuwen.
| |
Welke rol zou de mediogermanistiek in Nederland voor de germanistiek in het algemeen moeten spelen?
Haubrichs: Als je met de taalkundige grondbeginselen begint, moet je er bovenal aan denken dat Nederlands en Duits, samen met Engels, nauw verwante talen zijn. Daarom moet je ze ook samenhangend bestuderen, omdat de ene taal vaak vanuit de andere taal te verklaren is.
Een tweede belangrijk aspect is dat Nederland een zeer lange grens heeft en in contact staat met de literatuur van andere landen: Nederland speelt vaak een bemiddelende rol zoals bijvoorbeeld tussen Frankrijk en Duitsland. De grenzen zoals wij die vandaag de dag kennen, komen helemaal niet overeen met de grenzen zoals deze in de Middeleeuwen golden, maar met die van de negentiende eeuw. De ontstaansgeschiedenis van de grenzen moet je goed in de gaten houden. Dat de grens nu ook een taalgrens is en dat bij het passeren van de grens plotseling een andere economische orde en een ander recht gelden, soms zelfs op slag de religie verandert en dat er bovendien nog aan deze en gene zijde een ander politiek systeem heerst; dat alles komt niet overeen met de wereld van de Middeleeuwen. Voor de Middeleeuwen kunnen parallellen getrokken worden met het huidige post-Maastricht-tijdperk, waarin verschillende Europese regio's ontstaan die op de verschillende niveaus verschillende grenzen kennen. Misschien dat er dan wat meer grenzen bestaan, net zoals in de Middeleeuwen, maar zij vormen niet meer zulke hoge drempels. De natie-staat probeerde vanaf de negentiende eeuw haar grenzen zo duidelijk te trekken dat deze nauwelijks nog te overschrijden waren en zijn. De eerste tekenen van het ontstaan van deze grenzen vinden we terug in de periode aan het einde van de Middeleeuwen, op de drempel naar de Nieuwe Tijd. Een spannend proces dat ook in de literatuur weerspiegeld wordt. Als je nu ziet, hoeveel contacten er nog in de late Middeleeuwen bestonden tussen de Nederlanden en de noord-westelijke regio's van Duitsland! De samenwerking is bepaald niet gering geweest en er is in ieder geval geen sprake geweest van afscherming.
Ten derde, en daar wil ik geen misverstanden over laten bestaan, is het absurd om te menen dat er een germanistiek zonder mediogermanistiek zou kunnen bestaan. Om het even waar, in Duitsland, in Nederland of waar dan ook in de wereld. Naar mijn mening is het fataal om uit een wetenschappelijk representatief spectrum van een vak een gedeelte te schrappen. Dit moet het overkoepelende vak germanistiek ook in Nederland resoluut van de hand wijzen.
| |
| |
| |
Samenwerking
Welke rol zou de mediogermanistiek binnen de gehele mediëvistiek kunnen spelen? Kan het vak daar in een behoefte voorzien en zo ja, hoe zou dat gestalte moeten krijgen?
Haubrichs: ‘Interdisciplinaire samenwerking, niet alleen met andere talen, maar ook met historici en andere historisch-georiënteerde disciplines die zich met de Middeleeuwen bezighouden, zou eigenlijk al vanzelfsprekend moeten zijn. De voordelen zijn dat wij door deze samenwerking kunnen afzien van de traditionele scheiding op basis van het bronnenmateriaal. Omdat er nu eenmaal ook bronnen zijn die in de volkstaal geschreven zijn, besteden sommige historici hier geen aandacht aan. Zij werken voornamelijk met Latijnse bronnen en slechts bij uitzondering - en zeer marginaal - ook met bronnen in de volkstaal. Vaak richten zij zich daarbij op niet-verhalende bronnen, zoals oorkonden, en zeer veel minder op fictie, zoals bijvoorbeeld literatuur. Dit acht ik volslagen achterhaald, juist als we denken aan de historische mediëvistiek, waarin tegenwoordig verwacht wordt dat men antropologische vraagstellingen hanteert. Men moet bedenken, dat men fictie, vooral verhalende literatuur, als historische bron kan beschouwen, omdat deze altijd een beschrijving van de wereld bevat. Ook al is deze wereld utopisch, bedacht of slechts in beginsel aanwezig, een dergelijke beschrijving zegt toch iets over wat men destijds dacht. Omdat zij een constructie is, toont deze literatuur - zonder dat dat een doel op zich was - hoe men zich in die tijd zelf zag. Dit zou anders verborgen zijn gebleven. Door interdisciplinaire samenwerking pakken we feitelijk de ideeën op, die vanaf Grimm tot en met Scherer reeds in het begin van het germanistische wetenschappelijke onderzoek geopperd werden. Door onze specialisering raakten deze ideeën in de vergetelheid. De inbedding van de literatuur in de geschiedenis moet, hoewel dit al veel gebeurt, nog meer gestimuleerd worden. De verklaring voor wat we in de literatuur lezen kan feitelijk alleen met behulp van degelijke feitenkennis, een degelijke historische sociologie en een degelijke historische
germanistiek gevonden worden. Pas dan kunnen we iets begrijpen. Dat geldt voor de germanistiek maar evenzeer voor alle andere talen. Ik ben van mening, dat we moeilijke zaken die voor ons onbegrijpelijk lijken niet terzijde mogen schuiven. Juist deze onduidelijkheden bieden ons de sleutel tot inzicht in de betreffende tekst, want daarin komt het specifiek middeleeuwse tot uiting.
| |
De Middeleeuwse mengelmoes aan talen
Nederland is in wezen één groot grensgebied. Hier zijn vast overeenkomsten te vinden met de situatie, waarin u in Saarbrücken doceert en onderzoek doet. Welke ervaringen heeft u met nauwe contacten tussen buurlanden. Heeft u enig idee, hoe men grensoverschrijdende samenwerking vorm kan geven en kan institutionaliseren?
Haubrichs: Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Laat ik beginnen met de institutionalisering, omdat dat het daarmee treurig gesteld is. Er bestaan weliswaar relatief goede contacten tussen individuele onderzoekers, zoals bijvoorbeeld tussen die in Metz en Nancy enerzijds en Saarbrücken of ook Trier an- | |
| |
derzijds. Maar in het aanstellingsbeleid van hoogleraren wordt nauwelijks rekening gehouden met de behoeften van zo'n grensgebied en het grensoverschrijdende onderzoek. Dat vind ik nog steeds heel jammer.
Anderzijds vindt op bepaalde terreinen, en hier spreek ik uit ervaring, grensoverschrijdend onderzoek plaats. Ik vind bijvoorbeeld het ontstaan van een taalgrens bijzonder interessant. Sinds ongeveer twintig jaar is dat een onderzoeksterrein, waarop linguïsten, taalhistorici en inmiddels ook historici en geografen actief zijn. Merkwaardig genoeg komen deze wetenschappers op een enkeling na bijna allemaal uit Duitsland. Aan de andere kant van de grens is men weliswaar geïnteresseerd, maar kennelijk zijn er geen mensen die zulke onderzoeksvragen belangrijk genoeg vinden. Voor onze eigen Duits-Franse taalgrens hebben we in Saarbrücken op basis van plaatsnamen, receptie en het taalgebruik in oorkonden het germaans-romaanse pêle-mêle, de taalmengelmoes in het grensgebied, geprobeerd te onderzoeken. We wilden achterhalen hoe men de anderstalige waarnam, of er eigenlijk wel bereidheid tot communicatie bestond en, zo ja, hoe dit op bestuurlijk niveau georganiseerd werd. Kennelijk was het in de vroege Middeleeuwen gewoon dat allerlei talen door of naast elkaar werden gebruikt. Daarna groeiden de volkeren uit elkaar, eerst nog zonder de vorming van echte staten, maar wel binnen een gemeenschappelijke ‘politieke’ eenheid, namelijk het grote Frankische rijk. In de loop der tijden komen de volkeren tegenover elkaar te staan, een ontwikkeling die vanaf de Vroeg-Moderne Tijd steeds duidelijker wordt. Hoe dat zo gekomen is? Ik zou me kunnen voorstellen dat dergelijke vraagstellingen voor het Nederlands-Duitse grensgebied interessante informatie zouden kunnen opleveren: daar zijn immers ook twee staten op gecompliceerde wijze ontstaan, met elkaar vervlochten en vervolgens weer uit elkaar gedreven.
| |
Dat is precies het punt, waarom het draait. Maar wanneer men deze problematiek niet gezamenlijk probeert te onderzoeken, dan vindt men nooit een antwoord op de vragen. Ligt de oorzaak van de geringe belangstelling van Franse zijde ook niet in het feit dat er daar voor dit onderzoek te weinig germanisten zijn?
Haubrichs: Het is mogelijk, dat de oorlog en de naoorlogse periode ertoe geleid hebben dat men in Duitsland meer over de eigen geschiedenis nadenkt, terwijl in de buurlanden juist door de oorlog de belangstelling voor Duitsland en de Duitse taal verflauwd is. Voor een groeiende eenwording van Europa in de volgende eeuw is dit geen goede zaak. Een echt gemeenschappelijk Europa kan alleen gerealiseerd worden, wanneer de taal, het medium van denk- en communicatieprocessen, de aandacht krijgt die zij verdient. Wil men het denkproces van de ander ook echt begrijpen, dan is het absoluut noodzakelijk dat men zich met de taal van de ander in al haar verschijningsvormen bezighoudt. Voor universiteiten kan dit alleen betekenen dat bezuinigingen op het gebied van taal en literatuur beslist voorkomen moeten worden, wil men niet de gemeenschappelijke basis voor wederzijds begrip verliezen.
|
|