| |
| |
| |
artikel
• Raphaël Rijntjes
De Friezenkerk onder de hamer
Nederlands bouwhistorisch onderzoek te Rome
Direct achter de colonnade van het Sint-Pietersplein te Rome bevindt zich de Santi Michele e Magno, ofwel de Friezenkerk, waar Nederlanders elke zondag de mis in hun eigen taal vieren. De stichting van de kerk gaat terug tot de vroege Middeleeuwen, toen verscheidene noordelijke volkeren een vertegenwoordiging hadden rond de grafkerk van de apostel Petrus - op dat moment nog buiten de beschermende stadsmuren gelegen. Na een lange periode van verwaarlozing wordt de Friezenkerk sinds een jaar of tien weer door Nederlanders gebruikt en mede onderhouden. In de maanden januari en februari van dit jaar verrichtte kunsthistoricus Raphaël Rijntjes in de Friezenkerk bouwhistorisch onderzoek ter voorbereiding van de komende restauratie. Dit artikel is een eerste bericht over dat onderzoek; een deel van het materiaal wacht nog op verdere uitwerking.
| |
De schola van de Friezen
Een ‘schola peregrinorum’ (een pelgrimsonderkomen) van de Friezen te Rome staat voor het eerst vermeld in het Liber Pontificalis, de officiële pauselijke geschiedschrijving: in 799 worden de ‘scole peregrinorum, videlicet Francorum, Frisonorum, Saxonorum atque Langobardorum’ genoemd (de scholae van de pelgrims, te weten van de Franken, de Friezen, de Saksen en de Langobarden), waarbij met de Saksen de Angelsaksen worden bedoeld. Een bij de schola der Friezen behorende Michaëlskerk duikt voor het eerst in 854 in de schriftelijke bronnen op; aan te nemen valt echter dat de Friezen reeds vanaf de stichting van hun schola, ergens in de achtste eeuw, over een kerk of kapel konden beschikken.
Tot en met de elfde eeuw zijn er Friezen in de kerk begraven: een grafinscriptie uit 1004, die nog in de kerk wordt bewaard, spreekt van het graf van een zekere ridder Hebe ‘genere Frisonorum’ (uit het volk der Friezen). Een andere inscriptie memoreert de wijding van een nieuwe kerk in 1141 door paus Innocentius II en zeven kardinalen. Na de elfde eeuw wordt de kerk min of meer een onderdeel van de kerkelijke structuren rond de Sint-Pieter; en hoewel er voor zover bekend geen Friezen meer begraven worden, duikt de Friese connectie van de kerk om de zoveel tijd toch weer op. Van rond 1300 dateert een inscriptie
| |
| |
1. Rome, Santi Michele e Magno, westaanzicht (foto: R. Rijntjes, 1998).
naast de orgeltribune in de kerk: deze verhaalt van de legendarische stichting van de kerk door drie Friese krijgslieden en een non. Omstreeks 1600 werd de zogenaamde Scala Santa, een trap die uitkomt aan de noordzijde van de kerk, voorzien van historische taferelen met scènes uit de Friese stichtingstraditie. Helaas zijn deze schilderingen niet bewaard gebleven. Bij een grote verbouwing in de achttiende eeuw tenslotte werden personen uit de geschiedenis van de kerk in ovalen stuclijsten in de middenbeuk aangebracht: hier vinden we als eerste figuren de heiligen Willibrord en Bonifatius, die beide nauw verbonden zijn met de missionering onder de Friezen.
Sinds de zeventiende eeuw is de voornaamste gebruiker van de kerk een broederschap, de ‘Arciconfraternità del Santissimo Sacramento’ (de Aartsbroederschap van het Allerheiligst Sacrament), die nog steeds twee keer per maand in de kerk bijeenkomt. De band tussen de Friezenkerk en Nederland is na een eeuwenlange verwaarlozing vrij recent weer in ere hersteld door de inzet van Mgr. Muskens, de huidige bisschop van Breda. In zijn vorige functie van rector van het Nederlands College te Rome, is hij er in geslaagd een gebruiksovereenkomst te sluiten met de eigenaar, de kerkfabriek van het kapittel van Sint-Pieter. De kerk en het Willibrord-centrum vormen nu een trefpunt voor Nederlandse katholieken in Rome. Een hoogtepunt in de recente Nederlandse geschiedenis van de kerk was de wijding van het hoofdaltaar door paus Johannes Paulus II op 12 november 1995. In dat jaar, waarin de wijding van Willibrord tot ‘aartsbisschop van de Friezen’ werd herdacht, zette de paus in het altaar relieken van onder andere Willibrord en Servatius bij, daarmee de band tussen de kerk en Nederland onderstrepend.
| |
| |
| |
Het gebouw
Het huidige kerkgebouw verraadt op het eerste gezicht weinig van de lange geschiedenis. Vanaf het kleine voorplein is boven de anonieme gevel van het voorportaal een deel van de kroonlijst van de façade te zien (afb. 1). De fraaie middeleeuwse bakstenen toren is enkel van grote afstand, bijvoorbeeld vanaf het Sint-Pietersplein, boven de omringende bebouwing zichtbaar. Terwijl de toren en de kroonlijst onmiskenbaar uit de twaalfde eeuw dateren, is hiervan binnen weinig terug te vinden: het interieur, bestaande uit een neo-classicistische wandgeleding met stuc-ornamenten en geschilderde heiligenportretten, is geheel achttiende-eeuws (afb. 2). Openingen in de schippijlers bieden echter een blik op de in de pijlers opgenomen zuilen. Eerdere restauraties hebben aan het licht gebracht dat de oorspronkelijke westgevel en de zuidwand tenminste nog deels aanwezig zijn, terwijl ook de absis nog intact is. Met oorspronkelijk wordt hier twaalfde-eeuws bedoeld: het eerdere bouwhistorisch onderzoek van S.L. de Blaauw heeft uitgewezen dat de huidige kerk, ondanks het achttiende-eeuwse interieur, in de kern twaalfde-eeuws is en zonder bezwaar met de wijdingsinscriptie van 1141 in verband kan worden gebracht. Het twaalfde-eeuwse metselwerk is herkenbaar aan de zogenaamde ‘stilatura’, de scherpe lijn die na het metselen als afwerking in de nog natte horizontale voegen is getrokken. De verbouwing in de achttiende eeuw is weliswaar ingrijpend geweest, maar heeft de twaalfde-eeuwse constructie niet wezenlijk veranderd. De belangrijkste ruimtelijke wijziging betrof de afscheiding van twee ruimtes aan weerszijden van het koor, door het dichtzetten van de laatste twee traveeën van de zijbeuken.
Van de Karolingische bebouwing, die naar men aanneemt op ongeveer dezelfde plaats als de huidige kerk heeft gelegen, is slechts een schamel restant bewaard. In één van de grafkelders onder de kerk bevindt zich een deel van een muur die
2. Rome, Santi Michele e Magno, interieur, naar het oosten (foto: R. Rijntjes 1998).
| |
| |
3. Plattegrond en langsdoorsnede van de Santi Michele e Magno, anoniem, achttiende-eeuws, Archivio capitolare di San Pietro (foto: Biblioteca Apostolica Vaticana).
mogelijk tot de Karolingische schola behoort. De metseltechniek wijst in ieder geval op een datering die ver voor de twaalfde eeuw ligt, en de richting van het muurfragment komt niet overeen met de as van de twaalfde-eeuwse kerk.
| |
Doel van het onderzoek
Het bouwhistorisch onderzoek had een tweeledig doel. Ten eerste had de Willibrordstichting, de Nederlandse rechtspersoon die gebruik maakt van de kerk, de wens uitgesproken om na de restauratie van het interieur de geschiedenis van het gebouw aanschouwelijker te maken door op enkele plaatsen de twaalfde-eeuwse kern te laten zien. Dit betekende het met hamer en beitel opsporen (sonderen) en zichtbaar maken van interessante bouwsporen, en uit het doen van aanbevelingen hoe de aangetroffen resten permanent in het zicht konden blijven. Belangrijke voorwaarde was dat de achttiende-eeuwse aankleding in ieder geval het beeld van het interieur diende te blijven bepalen. Dat maakte een zorgvuldige afweging van iedere sondering noodzakelijk.
Het tweede doel van het onderzoek was het beantwoorden van een aantal vragen met betrekking tot het uiterlijk van de twaalfde-eeuwse kerk. Het globale beeld van het gebouw was helder: een driebeukige, basilicale kerk met een halfronde absis en een vrijstaande klokketoren. Van de opstand was echter niet meer bekend dan de reeds genoemde zuilen, die zichtbaar zijn in de huidige pijlers. Droegen de zuilen bogen of een rechte architraaf? Wat voor kapitelen waren toegepast? Welke proporties hadden de vensters in de lichtbeuk, de hoogste zone van de middenbeukwanden? Schriftelijke bronnen spreken van een voorhal, een porticus, voor de westfaçade. Ook van dit bouwdeel was de oorspronkelijke vorm onbekend: had de porticus bijvoorbeeld een verdieping, zoals in Rome een enkele maal voorkomt?
In overleg met de begeleiders, prof. dr. S.L. de Blaauw van het Nederlands Instituut te Rome en prof. dr. A.J.J. Mekking van de Rijksuniversiteit te Leiden,
| |
| |
werd een werkplan opgesteld met een beschrijving van de vraagstelling en een voorstel voor de te onderzoeken gedeeltes. De vraagstelling werd met name bepaald door de punten die bij het eerdere onderzoek van S.L. de Blaauw niet of niet afdoende konden worden opgehelderd. Vooral een tweetal tekeningen riep vele vragen op wat betreft het oorspronkelijke aanzien van de kerk.
| |
De kerk op afbeeldingen
De Santi Michele e Magno is zichtbaar op plattegronden van Rome en op enkele stadsgezichten in vogelvlucht. Daarnaast zijn er van de kerk zelf een aantal plattegronden, aanzichten en doorsnedes bewaard, de oudste van rond 1600. De tekeningen bevestigen het globale beeld van de kerk, zoals deze er vanaf de twaalfde eeuw tot de verbouwing in de jaren 1756-1759 moet hebben uitgezien. Voor de beantwoording van de boven gestelde vragen zijn de tekeningen echter niet precies genoeg, of geven ze een reeds veranderde toestand weer.
Belangrijk bij de beeldbepaling voorafgaand aan het bouwhistorisch onderzoek waren twee anonieme achttiende-eeuwse tekeningen, die bewaard worden in het archief van de kerkfabriek van Sint-Pieter (afb. 3 en 4). Het ene blad toont een langsdoorsnede en een plattegrond, het andere een dwarsdoorsnede. De tekeningen lijken zeer nauwkeurig naar de werkelijkheid getekend: zo is duidelijk te zien dat op de langsdoorsnede de kapitelen ongelijke hoogtes hebben, en dat sommige zuilen glad, andere gegroefd of gecanneleerd zijn. Dit wijst er op dat het hier waarschijnlijk gaat om spolia, hergebruikte elementen die afkomstig zijn van verschillende antieke Romeinse gebouwen. De meest opvallende kenmerken vormen echter de rechte architraaf boven de kapitelen en de relatief brede vensteropeningen in de lichtbeuk. Beide kenmerken wijken af van wat in Rome in de twaalfde eeuw gebruikelijk is: de meeste kerken uit de twaalfde eeuw hebben zuilenstellingen met bogen en vrij smalle, soms zelfs spleetvormige vensters in de lichtbeuk.
Bij de enkele twaalfde-eeuwse kerken die een architraaf hebben, gaat het om een zeer bewuste keuze: de rechte architraaf is een belangrijk kenmerk van de oudste, door Constantijn gebouwde kerken te Rome, zoals de Sint-Pieterskerk en de
4. Dwarsdoorsnede van de Santi Michele e Magno, anoniem, achttiende-eeuws, Archivio capitolare di San Pietro (foto: Biblioteca Apostolica Vaticana).
| |
| |
5. Rome, Santi Michele e Magno, sacristie, noordwand, hergebruikt Corinthisch kapiteel, op de hoeken bijgehakt, circa 100-200 n. Chr. (foto: R. Rijntjes 1998).
Basilica Salvatoris, de latere Sint-Jan-in-Lateranen. Door dit element in de twaalfde eeuw opnieuw toe te passen werd bewust gerefereerd aan de vroeg-christelijke periode, een ‘revival’ die ook op andere gebieden in de twaalfde eeuw kan worden waargenomen. Wat precies de bedoeling is geweest bij het overnemen van dit kenmerk is niet duidelijk: de belangrijkste kerken met een architraaf, de Santa Maria in Trastevere en de San Crisogono, hebben een verschillende achtergrond. Misschien wilde men de ouderdom van de stichting benadrukken door een archaïsch element te gebruiken, misschien wilde men door de architectuur benadrukken dat de stichter een kerkelijke hervormer was, iemand die terugkeer naar de zuiver geachte vroegchristelijke kerk voorstond. Het zou bijzonder interessant zijn als de Friezenkerk tot die kleine groep gebouwen, waarbij sprake is van een vroegchristelijke ‘revival’, kon worden gerekend. S.L. de Blaauw had echter al geconstateerd dat de tekeningen niet zo betrouwbaar waren als ze leken, en had ze met de nodige voorzichtigheid bij zijn reconstructie betrokken.
| |
| |
| |
Het onderzoek: opmetingen
Aangezien er van de kerk geen betrouwbare bouwkundige tekeningen bestonden die als basis konden dienen voor de restauratie, had het Willibrord-centrum Boudewijn Kaijser, een in Rome woonachtige, Nederlandse architect, de opdracht gegeven plattegronden en opstanden te vervaardigen. Door een gelukkig toeval viel zijn arbeid samen met het bouwhistorisch onderzoek, zodat de eerste weken van januari deels zijn gebruikt om hem te assisteren bij zijn opmetingen. Het opmeten bood een goede kennismaking met het gebouw: onregelmatigheden, zoals as-afwijkingen, stompe of scherpe hoeken en hoogteverschillen, konden direct gesignaleerd worden en meegenomen worden bij het vervolg van het onderzoek. Na deze weken is het oorspronkelijke werkplan bijgesteld: sommige van tevoren bedachte sonderingsplaatsen bleken onbereikbaar, of zouden te grote schade aan het interieur toebrengen. Op basis van de observaties ter plekke werden enkele nieuwe te onderzoeken zones aan het werkplan toegevoegd. Besloten werd ook om het onderzoek niet tot het interieur te beperken: de mogelijk nog aanwezige, maar dichtgezette lichtbeukvensters bleken van binnenuit onbereikbaar: op de vermoedelijke plaats van deze vensters, tussen de huidige achttiende-eeuwse ramen, bevinden zich in het interieur stuc-ornamenten die sonderingen in de weg staan. Het exterieur van de zuidelijke lichtbeuk bleek echter goed toegankelijk.
| |
De opstand van de kerk
Nog voor het echte hak- en breekwerk begon, zijn de in de schippijlers zichtbare zuil-oppervlakken door een restauratrice schoongemaakt. Dit leverde al de eerste verrassing op: de zuilen bleken zowel wat betreft materiaal als bewerking zeer verschillend. Gladde groene en roze granieten schachten bleken te staan naast gecanneleerde marmeren exemplaren, min of meer paarsgewijs in het schip gegroepeerd. Een ander opmerkelijk feit was dat de bewerking van de zuilen niet correspondeerde met de langsdoorsnede op de achttiende-eeuwse tekening, ondanks de schijnbaar precieze weergave.
In de huidige sacristie, ten zuiden van het koor, kwam een gladde zuil met een hergebruikt Corinthisch kapiteel tevoorschijn (afb. 5). Boven het kapiteel waren duidelijk de twee boogaanzetten zichtbaar: daarmee werd aangetoond dat de kerk oorspronkelijk bogen heeft gehad, en geen architraaf. Ook dit gegeven was in tegenspraak met de tekening.
De opstand kon worden gecompleteerd met de lichtbeuk. Aan de zuidzijde van de meest westelijke travee bleek het dichtgezette Romaanse venster nog aanwezig: een rondboogvenster met voor de twaalfde eeuw tamelijk gangbare proporties (afb. 6). De opstand van de twaalfde-eeuwse kerk is hiermee duidelijk: een door hergebruikte elementen (spolia) gedragen boogstelling met in de lichtbeuk in elke travee een vrij smal rondboogvenster. De architectuur van de Friezenkerk sluit daarmee aan op wat in Rome in de twaalfde eeuw gangbaar is, en is dus minder opvallend dan op basis van de tekeningen werd verwacht. De tekeningen zelf zijn er overigens nog raadselachtiger door geworden.
| |
| |
6. Rome, Santi Michele e Magno, reconstructie van het exterieur van de zuidelijke lichtbeuk; het meest westelijke venster is vrijgelegd (tekening: R. Rijntjes).
| |
De westzijde van de kerk
Bij een eerdere restauratie was reeds een klein deel van het twaalfde-eeuwse metselwerk van de façade ontpleisterd en in het zicht gelaten. Onderzoek onder de kap van de zaal die, op de verdieping, dwars voor de façade ligt, leverde nieuwe gegevens op. In deze lage ruimte was een lange strook van de westgevel zichtbaar, bestaande uit twaalfde-eeuws metselwerk met vele reparaties en invullingen. Nadere bestudering van het muurvlak bracht drie romaanse vensters in de bovenste zone van de gevel aan het licht, op dezelfde hoogte gelegen als het vrijgelegde lichtbeukvenster aan de zuidzijde (afb. 7). Het centrale venster is grotendeels uitgebroken en vervangen door achttiende-eeuwse invullingen, de twee vensters aan weerszijden zijn dichtgezet maar redelijk intact. Boven het lessenaarsdak van de zaal bleek de gemetselde bakstenen boog van het rechter venster nog aanwezig, zodat de afmetingen konden worden vastgesteld.
Was deze vondst al onverwacht, in de allerlaatste dagen van het onderzoek kwam ook een deel van de porticus te voorschijn. Lang leek het onmogelijk iets over dit bouwdeel te zeggen: diverse sonderingen in de ruimtes ten westen van de kerk leverden geen duidelijke bouwsporen op, enkel moeilijk te dateren grof metselwerk.
7. Rome, Santi Michele e Magno, het onder de kap van de zaal zichtbare gedeelte van de twaalfde-eeuwse façade (gearceerd), bestandsopname (tekening: R. Rijntjes).
| |
| |
8. Rome, Santi Michele e Magno, isometrische, hypothetische en voorlopige reconstructie van de twaalfde-eeuwse voorhal voor de westfaçade, gebaseerd op de aanwezigheid van de afgebeelde zware boog (tekening: R. Rijntjes).
Het openen van de tegelvloer van de zaal voor de westgevel, die wegens verzakkingen geïnspecteerd moest worden, bood bij verrassing zicht op de bovenzijde van een zware boog, gemetseld met lange platte bakstenen. De voegwijze was onmiskenbaar twaalfde-eeuws. In een zware muur onder de zaal kon het vervolg van de boog worden vrijgelegd. De interpretatie van de vondst is vooralsnog hypothetisch: gezien de zwaarte en de plaats lijkt het te gaan om de noordelijke afsluiting van een centraal gelegen voorhal voor de westfaçade (afb. 8). De Friezenkerk zou daarmee over een voor Rome uniek bouwdeel hebben beschikt, aangezien de porticus daar altijd het vroegchristelijke schema volgt en de volledige breedte van de façade inneemt. In theorie zou de boog ook een steunbeer of een diafragmaboog in een bredere voorhal kunnen zijn; de boogvorm is echter voor een eenzijdig steunende functie niet geschikt, terwijl een zware stenen boog midden in een brede porticus constructief onzinnig is, zelfs al had deze een verdieping. Verdere werkzaamheden die binnenkort aan de vloer van de zaal moeten plaatsvinden zullen ongetwijfeld meer duidelijkheid verschaffen over de voorhal.
| |
Tot slot: toch nog Karolingische resten
Het belangrijkste deel van het onderzoek concentreerde zich op de reconstructie van de twaalfde-eeuwse kerk, eenvoudig omdat daarvan het meest
| |
| |
9. Rome, Santi Michele e Magno, fragment van een stenen cancellum, wit marmer, negende of tiende eeuw (?) (foto: R. Rijntjes, 1998).
bewaard is gebleven. Het leverde een aantal bouwsporen op die, na zorgvuldige afwerking, in het zicht kunnen blijven en een indruk geven van de Romaanse structuur. Het opnieuw bekijken van het in de grafkelders zichtbare muurwerk, waarbij de ‘Karolingische’ muur wat verder is vrijgelegd, leverde geen nieuwe gezichtspunten op, maar bevestigde enkel de eerdere observaties. Slechts een opgravingscampagne onder de kerk kan meer duidelijk maken over de datering en de functie van de onderliggende bebouwing.
Was dit deel van het onderzoek zonder resultaat, onverwacht kon toch een Karolingische vondst aan de rapportage worden toegevoegd. De stenen zitting van een bankje op een klein terras bij de kerk bleek een reliëf op de onderzijde te hebben: na het verwijderen van de poot van Travertijn bleek het te gaan om een geometrische decoratie van bolle lijnen met lelievormige uiteinden (afb. 9). Dergelijke decoraties zijn zeer gebruikelijk voor stenen koorscheidingen of cancelli. Deze vormden in veel vroegchristelijke en middeleeuwse kerken de grens tussen het sacrale gedeelte van de kerk, dat voorbehouden was aan de clerus, en de rest van de ruimte. Hoewel vergelijkbare lijnpatronen al zeer vroeg voorkomen, wijzen de stijl en afwerking van de hier aangetroffen decoraties op een late datering, in de negende of tiende eeuw. Helaas moet de vraag open blijven of het reliëf inderdaad deel heeft uitgemaakt van de liturgische inrichting van de Ka- | |
| |
rolingische Friezenkerk, of dat het een verspreid fragment is dat bij toeval bij de kerk is beland.
| |
literatuur
J.E. Barclay Lloyd, ‘Masonry techniques in medieval Rome c. 1080-c. 1300’, Papers of the British School at Rome 53 (1985) 225-277. |
S.L. de Blaauw, ‘The medieval church of San Michele dei Frisoni in Rome’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome 51/52 (1992/1993) 151-221. |
M. Bosi en P. Becchetti, SS. Michele e Magno. Le chiese di Roma illustrate 126 (Roma 1973). |
Th. Heres, ‘The burial vaults beneath SS. Michele e Magno in Rome’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome 51/52 (1992/1993) 122-134. |
G.J. Hoogewerff, ‘Friezen, Franken en Saksen te Rome’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, derde reeks, deel 5 (1947) 1-70. |
E. Kitzinger, ‘The Arts as Aspects of a Renaissance. Rome and Italy’, in: R.L. Benson en G. Constable (eds) Renaissance and Renewal in the Twelfth Century (Oxford 1982) 637-670. |
M.P.M. Muskens, De kerk van de Friezen bij het graf van Petrus (Roma 1989). |
J. Poeschke, ‘Der römische Kirchenbau des 12. Jahrhunderts und das Datum der Fresken von Castel s. Elia’, Römisches Jahrbuch für Kunstgeschichte 23/24 (1988) 1-28. |
|
|