Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdPortretten van de Hollandse graven- D.E.H. de Boer en E.H.P. Cordfunke, Graven van Holland. Portretten in woord en beeld (880-1580) (Walburg Pers; Zutphen 1995). 176 p. Geïll. ISBN 90-6011-915-0. f49,50
| |
[pagina 50]
| |
en koning Filips II graaf Filips III. Afgezien van een enkele negentiende-eeuwse poging zijn deze benamingen nooit ingeburgerd geraakt. Wij volgen nog steeds de internationale gewoonte deze graven aan te duiden met het rangtelwoord van de hoogst gevoerde titel. Karel V was de vijfde keizer van die naam van het Duitse Rijk, Filips II de tweede koning van Spanje van die naam. Door dit gebruik te volgen geven wij aan, dat wij hun internationale positie belangrijker vinden dan die als graaf van Holland. Graven als Willem III en Albrecht echter, die een in velerlei opzicht aanzienlijke bijdrage aan de vorming en geschiedenis van het graafschap Holland hebben gegeven, hebben tot nu toe niet meer dan marginale aandacht gekregen, om nog maar te zwijgen van de vele andere graven. Hun grote aantal, de beperkte afwisseling in hun voornamen en de terminologie van hun families of ‘huizen’ uitnodigen niet uit tot verdere studie. Over het aantal graven en gravinnen liepen de meningen al in de Middeleeuwen uiteen, afhankelijk van het feit of men een erfdochter al of niet als een meetellende vorstin beschouwde of de haar tegenstrevende pretendent als volwaardig graaf zag. In elk geval waren er zeven Dirk'en (of zelfs acht, zoals sommigen willen), zes Willems en vijf Florissen. Heel oude lezers zullen zich nog het lagere school-rijtje ‘Dikkie Dikkie Flo’ herinneren. De litanie ‘Hollandse huis’-‘Henegouwse huis’-‘Beierse huis’-‘Bourgondische huis’-‘Oostenrijkse huis’ stimuleert ook niet bepaald tot lezen. Elk boek dat een aspect van de geschiedenis van de Hollandse graven behandelt, is dan ook noodgedwongen voorzien van een stamboomfragment of een opvolgingstabel om enigszins orde in een voor de hand liggende verwarring te scheppen en de lezer bij de les te houden. De toenemende vrije tijd en de daarmee gepaard gaande groeiende belangstelling voor de geschiedwetenschappen, hebben gemaakt dat er de laatste tien jaar een lezerspubliek is ontstaan, dat enerzijds breed is geïnteresseerd en anderzijds wat pittiger kost aan kan. De trend hiervoor is gezet door de medioneerlandicus Van Oostrom. Deels steunend op voorbereidend onderzoek van zijn leerlingen en van historici bracht hij, in het bezit van een vlotte pen en een kwieke presentatie, in 1987 de cultuur aan het hof van de graven Albrecht en Willem VI rond 1400 voor het voetlicht. In zijn kielzog volgde een stroom van publicaties van de mediëvistische neerlandici, waarvan er diverse betrekking hadden op de vorstelijke hofcultuur. Een en ander culmineerde in Van Oostroms eigen Maerlants wereld (1996), waarvan de bekroning met veel publicitair geweld gepaard ging. Inmiddels waren ook de historici aan het schrijven gegaan om hun kennis over te brengen. In diverse dissertaties zijn onderdelen van de politieke (M.J. van Gent, ‘Pertijelike Saken’, 1994; J.W. Verkaik, De moord op graaf Floris V, 1995), financiële (J.A.M.Y. Bos-Rops, Graven op zoek naar geld, 1993), militaire (M.J. Waale, De Arkelse oorlog, 1990; A. Janse, Grenzen aan de macht, 1993; R. de Graaf, Oorlog om Holland, 1996) en culturele geschiedenis (J.G. Smit, Vorst en onderdaan, 1993/1995) van de graven en het graafschap diepgaand behandeld. Deze vruchten van wetenschappelijk onderzoek kenmerken zich door een combinatie van academische degelijkheid en verdienstelijke pogingen voor een breder publiek te schrijven. Vormgeving van het omslag en royale illustrering dragen daaraan bij. | |
[pagina 51]
| |
Behalve de neerlandici en de historici zijn ook de archeologen en de historisch-geografen het laatste decennium met vrucht aan het onderzoeken geweest. Blijkbaar zijn nu zowel de tijd als de markt rijp voor een boek over alle graven en gravinnen van Holland, dat op een breed publiek mikt en waarin tegelijkertijd de nieuwste onderzoeksresultaten zijn verwerkt. Graven van Holland, portretten in woord en beeld (880-1580), geschreven door D.E.H. de Boer en E.H.P. Cordfunke, is als zodanig opgezet. Zoals de auteurs in hun voorwoord schrijven, waren de levens van alle graven nog nooit beschreven in korte, gebundelde schetsen. De Boer, bekend van zijn studies over en rond graaf Albrecht, en Cordfunke, gespecialiseerd in de geschiedenis van de graven vóór 1300, hebben hun krachten gebundeld en hun schetsen opgebouwd langs de rode draad van de Haarlemse reeks gravenportretten. Deze reeks geschilderde portretten vormt het onderwerp van het tweede hier aan te kondigen boek. Onder eindredactie van Wim van Anrooij hebben hijzelf en vier andere auteurs (Truus van Bueren, Reindert Falkenburg, Jan de Jong, Marijke Mooijaart) de resultaten van hun onderzoeksproject gepubliceerd. De Haarlemse reeks is een opmerkelijk cultuurhistorisch fenomeen en al vaak onderwerp van onderzoek geweest. Op vijftien dubbele en twee enkele panelen van fors formaat wordt de Hollandse graven- en gravinnenreeks afgebeeld in de samenstelling die de late middeleeuwer zich van die reeks voorstelde. De vorsten zijn ten voeten uit geportretteerd, de graven vaak in harnas, staand voor een decoratief wandkleed en op een tegelvloer met wisselend motief. Aan alle portretten is het persoonlijke heraldieke wapen toegevoegd en eronder is een tekstbord geschilderd met enkele dichtregels, waarin de belangrijkste feiten van gezins- en openbaar leven worden gememoreerd. Wat de reeks in Europese context bijzonder maakt, is dat ze wordt voorafgegaan door een paneel met de afbeelding van een heraut die een tekstrol vasthoudt waarin hij de herkomst van de graven en hun voortreffelijke afstamming meedeelt, en wordt besloten door een paneel met een afbeelding van de Dood. Deze deelt in zijn tekstonderschrift mee, dat elke graaf zich na zijn dood voor zijn goede of slechte regering zal dienen te verantwoorden. De reeks moet tussen 1486 en 1491 zijn vervaardigd en was bestemd voor het klooster van de karmelieten in Haarlem. In het begin van de Opstand zijn de panelen in veiligheid gebracht, hetzij uit angst voor de beeldenstorm in 1566, hetzij bij het beleg van Haarlem in 1572-73. In 1578 zijn ze gerestaureerd en naar het Haarlemse stadhuis overgebracht, waar ze nog te bewonderen zijn. Bij de overbrenging kwamen achter de panelen muurschilderingen met gravenportretten te voorschijn, die nog in hetzelfde jaar in druk zijn afgebeeld. De reeksen portretten van panelen en muurschilderingen zijn ook later nog vaak gepubliceerd, als losse prentenreeks of als illustratie bij een geschiedenis van de graven, zoals thans dus weer in het boek van De Boer en Cordfunke. Behalve genoemde muurschilderingen heeft de panelenreeks nog enkele andere voorgangers gehad, zoals een portretreeks op het stadhuis van Leiden (1462-65) en reeksen van beeldjes op het oksaal van de Hofkapel in Den Haag (1373-1390/91) en het oksaal van de abdij van Egmond. Zullen voor de jongere portretten betrouwbare afbeeldingen van de graven model hebben gestaan, bij de oudere graven kan dit | |
[pagina 52]
| |
natuurlijk niet het geval zijn geweest. Daar hebben we te maken met fantasieportretten. Sommige graven lijken wel heel erg op elkaar; Floris IV wordt bij gebrek aan gezicht zelfs met gesloten vizier afgebeeld. Wel is zeker dat de hele reeks door één kunstenaar is vervaardigd. De auteurs van de bundel-Van Anrooij gaan grondig in op allerlei facetten van de gravenportretten: voorgeschiedenis, ontstaan en historische context, latere geschiedenis van de panelen en de vele restauraties, en de opeenvolgende prentenreeksen gebaseerd op de muurschilderingen en de panelen. Die prentenreeksen hebben op hun beurt weer tot nieuwe geschilderde reeksen geleid, zoals de tot borstbeelden gereduceerde reeks Haagse gravenportretten, die recentelijk is gerestaureerd en in het gebouw van de Eerste Kamer opgehangen.Ga naar eindnoot1. In bijlagen worden achtereenvolgens de techniek van de kunstenaar behandeld en de onderschriften van de panelen afgedrukt, alsmede de versie uit een laat-zestiende-eeuws Haarlems handschrift, die dicht bij de oorspronkelijke tekst moet staan, en het in Karlsruhe bewaarde exemplaar van een Franse vertaling uit 1516/18. Uiteraard zijn alle panelen afgebeeld, maar helaas niet in kleur. Daarvoor moet men bij het boek van De Boer en Cordfunke zijn, waar echter één paneel ontbreekt. In hoeverre is het boek van laatstgenoemden geslaagd te noemen? Wat betreft de verwerking van recente onderzoeksresultaten is het dat zeker. Het boek plaatst de graven duidelijk in de context van hun familielijn en de geschiedenis van het graafschap Holland en is vlot geschreven. Wel blijven de schetsen van de zestiende-eeuwse graven - Filips de Schone, Karel V en Filips II en hun hoogste vertegenwoordigers, de landvoogden en landvoogdessen - nogal aan de oppervlakte. Stamboomfragmenten verduidelijken de opvolging. Met de portretten wordt naar mijn smaak echter te weinig gedaan. Want behalve met de ‘rode draad’ van de Haarlemse gravenportretten is het boek ook rijk geïllustreerd met allerlei andere al of niet vermeende afbeeldingen van de graven: op panelen, zegels en penningen, in handschriften en als beeldhouwwerk. Deze dienen echter louter als illustratie; een kunsthistorische of iconografische invalshoek ontbreekt. Dit is ook te merken aan de literatuurlijst, waarop bijvoorbeeld Onghena's iconografie van Filips de Schone en Hugenholtz' boekje Floris V vermoord en getekend afwezig zijn. De afbeeldingen van de helmen en harnassen van de Habsburgse vorsten uit de Real Armeria in Madrid lijken ontleend aan de catalogus Keizer Karel. Wandtapijten en wapenrustingen uit de Spaanse Koninklijke verzamelingen (tentoonstelling Brussel 1994), welke publicatie niet wordt vermeld. Bij een ondertitel als ‘Portretten in woord en beeld’ dacht ik in eerste instantie aan een op de persoon van de graaf gerichte beschrijving in nauwe relatie met de van hem bekende portretten. Zeker voor de graven vanaf het midden van de dertiende eeuw zijn er veel geschreven bronnen voorhanden, die het schrijven van dergelijke schetsen mogelijk hadden gemaakt. Een eeuw later begint de iconografie steeds breder te stromen. De auteurs hebben voor een andere richting gekozen, zodat het boek met biografische schetsen nog steeds geschreven moet worden. Jammer is dat enkele slordigheden het boek ontsieren: ‘de Neuss’ voor Neuss (p. 132), Sigismund was geen keizer in 1418 (p. 119) en Maximiliaan volgde zijn vader wel in 1493 op, maar nog niet op de keizerstroon | |
[pagina 53]
| |
(p. 145). De transcriptie van passages uit de gravengedichten wijkt soms af van wat op de afbeeldingen te lezen is, waarbij vooral de y in plaats van de ij opvalt. J.G. Smit |
|