Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
• Jeroen Westerman
| |
Doornikse steenIn de directe omgeving van Doornik is een harde, donkere kalksteen in grote mate aanwezig en makkelijk te delven, daar de steenlagen zich dicht onder het aardoppervlak bevinden. Door zijn hardheid en fijne structuur is de steen geschikt voor beeldhouwwerk, zoals het aanbrengen van reliëf. De ruw gewonnen steen is grijs-blauw tot grijs-bruin van kleur, maar als het oppervlak ervan gepolijst wordt, krijgt het een diepzwart, glanzend aanzien, zodat het op zwart marmer lijkt. Een nadeel van de Doornikse steen is dat deze dikwijls een sterke horizontale gelaagdheid kent, die het steenhouwwerk kwetsbaar maakt voor weersinvloeden. Vooral als de stenen niet geplaatst worden conform hun oorspronkelijke (meestal min of meer horizontale) positie in het bed in de steengroeve, kan door vochtinfiltratie de steen bij vorst barsten met als consequentie dat de steenlagen afbladderen. Dat is met name het geval bij zuiltjes en colonetten, die naar de aard van hun verticale vorm, als het ware rechtop worden gezet (in het Frans en délit, Duits andersgelegt) bij hun toepassing in bouwwerken (afb. 1). Bij gebruik van stenen en délit aan de buitenzijde van gebouwen is het dan ook beter als de steen door een bepleistering wordt beschermd. Als dat niet gebeurt, kan | |
[pagina 34]
| |
1. Doornik, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, schip, loopgang voor de lichtbeuk, circa 1120-1130 (foto: Jeroen Westerman, 10/1995).
de steen in hoog tempo afbladderen. Het meest schrijnende voorbeeld hiervan zijn de twaalfde-eeuwse zijportalen van de kathedraal van Doornik, die hoognodig beschermd moeten worden tegen weers- en verkeersinvloeden (afb. 2). In de Romeinse tijd had de delving van steen in de toenmalige nederzetting zelf plaatsgevonden. In de Middeleeuwen lagen de voornaamste groeven in de zuid-oostelijke periferie, langs de oevers van de Schelde. De abdijen van Sint- 2. Doornik, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, Mantilius-portaal, detail: met het hoofd van Goliath nadert David de stad Jeruzalem, circa 1140 (foto: Jeroen Westerman, 5/1997).
| |
[pagina 35]
| |
3. Laon, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, pandgang (circa 1200), in het midden: gebruik van een achthoekige colonet in Doornikse steen (foto: Jeroen Westerman, 9/1996).
Maarten (gesticht 1092) en van Sint-Nicolaas of Sint-Medardus (gesticht 1126) bezaten belangrijke groeven op de linkeroever van de Schelde.Ga naar eindnoot2. | |
BouwmateriaalIn de allereerste plaats werd Doornikse steen gebruikt in Doornik zelf: de bewaard gebleven middeleeuwse bouwwerken zijn er bijna allemaal volledig in opgetrokken. Alleen voor de constructie van gewelven werd dikwijls gekozen voor lichtere steensoorten. Het vervoer van steen vormde een aanzienlijke kostenpost bij bouwactiviteitenGa naar eindnoot3., zodat de nabijheid van goede steengroeves een belangrijke besparing betekende voor de bouwheren. De aanwezigheid van goed en goedkoop bouwmateriaal is zeker één van de redenen voor de grote en vroege rijkdom aan monumentale kerkgebouwen en stenen woonhuizen in de stad. Ook buiten Doornik vond de donkere hardsteen zijn toepassing. In het stroomgebied van de Schelde zijn vele bouwwerken ten dele of geheel in Doornikse steen opgetrokken: de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Pamele in Oudenaarde, vele monumenten in Gent en Dendermonde, het Steen in Antwerpen, de Sint-Bavokerk in het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg, om slechts enkele voorname voorbeelden te noemen.Ga naar eindnoot4. Maar ook verder weg, op grotere afstand, zijn bouwelementen in Doornikse steen teruggevonden. Het gaat dan niet om ruwe bouwsteen voor muren, maar om duidelijk herkenbare elementen zoals zuiltjes, basementen en kapitelen. In de pandgang van de kathedraal van Laon (afb. 3) zijn achthoekige colonetten verwerkt van hetzelfde type dat in groten getale in de twaalfde-eeuwse gedeel- | |
[pagina 36]
| |
4. Rochester, kathedraal, oostzijde voormalige kloostergang (twaalfde eeuw): gebruik van Doornikse zuiltjes aan weerszijden van een deur in de kloostergang (foto: Jeroen Westerman, 6/1997).
ten van de Doornikse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal te vinden is (afb. 1). Zulke colonetten zijn ook aan te treffen aan weerszijden van een deur in de kloostergang van de kathedraal van Rochester (afb. 4), in de monumentale trap (de ‘Norman staircase’) in de precincts van de kathedraal van Canterbury en bij de Cluniacenzer priorij van Lewis in East-Sussex. Ook rond de kathedraal en het bisschoppelijk paleis van Winchester zijn zuilen en basementen in Doornikse steen teruggevonden. Bij opgravingen rond de abdijkerk van Saint-Denis bij Parijs zijn diverse fragmenten van basementen, zuilen en kapitelen in Doornikse steen aangetroffen, waarvan de oudste uit de Karolingische tijd zouden dateren.Ga naar eindnoot5. | |
GrafplatenDe grootste bekendheid kreeg Doornik als exportcentrum van grafplaten, doopvonten en altaartafelbladen. Vanaf de elfde eeuw werden grafplaten al naar relatief verre bestemmingen uitgevoerd (zie hieronder), maar het is vooral vanaf de twaalfde eeuw dat de productie en export van grafplaten een hoge vlucht nam. Tot in de zestiende eeuw was de vervaardiging van grafzerken in Doornik een belangrijke economische activiteit, die in principe ressorteerde onder het gilde van de steenhouwers. Er was een duidelijke werkverdeling tussen enerzijds de handwerkslieden die de gegraveerde zerken in hardsteen maakten en anderzijds zij die werkten in hout of in een zachtere kalk- of zandsteen.Ga naar eindnoot6. Het werk werd meestal in de groeve gedaan, zoals blijkt uit de vondst in 1909 van | |
[pagina 37]
| |
5. Winchester, kathedraal, noordzijde schip: doopvont (foto: Jeroen Westerman, 6/1997).
een bijna voltooide grafplaat in een oude steengroeve.Ga naar eindnoot7. De grafplaten zijn van zeer uiteenlopende kwaliteit en uitvoering. De elfdeen twaalfde-eeuwse platen zijn meestal trapeziumvormig, een traditionele vorm die al voorkomt in de Merovingische tijd. Er zijn zeer eenvoudige, nagenoeg decoratieloze zerken, maar ook rijk gedecoreerde exemplaren in bas-reliëf. Eenvoudig, maar mogelijk met een goudingelegde inscriptie, waren de verdwenen grafzerken van de eerste graven van Vlaanderen in de crypte van de Sint-Pietersabdij te Gent. Tot de beeldenstorm van 1566 rustten de graven ‘elc onder eenen blauwen saerck.’ Het exacte moment waarop deze grafelijke grafmonumenten zijn gerealiseerd is niet bekend; aangenomen wordt dat het onder graaf (988-1035) Boudewijn IV was.Ga naar eindnoot8. | |
DoopvontenTot de fraaiste voorbeelden van Doornikse exportproducten behoren de stoere doopvonten die nog op vele plaatsen in België, Engeland en Frankrijk zijn aan te treffen. De overgeleverde doopvonten dateren vooral uit de twaalfde eeuw. De datering ervan is overigens een hachelijke zaak. Er zijn namelijk geen nauwkeurig gedateerde exemplaren bekend. In de meeste gevallen kan men slechts tot een zeer globale datering komen op basis van vergelijking met beter gedateerd beeldhouwwerk, want over opdrachtgevers is vaak niets bekend, laat staan over de beeldhouwers. In Engeland is een achttal doopvonten bewaard gebleven, waaronder fraaie exemplaren in Winchester en het nabijgelegen East-Meon. De doopvont in de kathedraal van Winchester (afb. 5) wordt toegeschreven aan het episcopaat (1129-1171) van bisschop Henry van Blois, omdat hij ook gebruik maakte van Doornikse steen bij de bouw van zijn bisschoppelijk paleis. Ook de drie andere doopvonten in het bisdom Winchester, in East-Meon, St Michael's in Southamp- | |
[pagina 38]
| |
6. Detail van afb. 5: de heilige Nicolaas redt de eer van de dochters van de verarmde edelman (foto: Jeroen Westerman, 6/1997).
ton en St Mary Bourne - alledrie bisschoppelijke eigenkerken - worden toegeschreven aan het mecenaat van Henry van Blois.Ga naar eindnoot9. De Doornikse doopvonten hebben dikwijls een sokkel bestaande uit een dikke centrale zuil, geflankeerd door vier dunnere zuiltjes op de hoeken. Dit geheel draagt het bassin dat uitgehakt is in een groot gelijkzijdig blok. Zowel de vier zijden van het blok, als de uitgespaarde hoeken rond het bassin zijn gedecoreerd. Op de zijden kunnen dier- of plantmotieven voorkomen, zoals leeuwen en wijnranken, maar ook monsterachtigen en andere fabeldieren treft men aan. De afbeeldingen zijn meestal binnen een medaillon of een rechthoekig kader. De rijker gedecoreerde exemplaren hebben een christelijke iconografie: Adam en Eva in het paradijs, de zondeval, de geschiedenis van Sint Nicolaas (afb. 6), het Laatste Avondmaal. Met name het thema van de zondeval is zeer toepasselijk voor een doopvont. Immers, bij de doop wordt de dopeling beschermd tegen het kwaad, dat mogelijk op vele doopvonten verbeeld wordt door de vele monsters en fabeldieren. | |
Productie en exportHet is niet toevallig dat vooral in het Scheldebekken Doornikse steen werd gebruikt. Hoewel vervoer over land ook voorkwam, waren de waterwegen bij uitstek geschikt voor goedkoop en eenvoudig transport, zelfs over grote afstanden. Ook de verfijndere producten van de Doornikse steenexport, zoals grafplaten en doopvonten, zijn vooral te vinden op plaatsen die vanuit Doornik over water te bereiken waren. Zo is het mogelijk dat de Doornikse doopvont in kathedraal van Châlons-en-Champagne niet - vanaf het punt waarop de Schelde stroomopwaarts niet meer bevaarbaar was - over land is vervoerd, maar dat via het vijf keer zo lange traject over de Schelde stroomafwaarts, het Kanaal, de Seine en de Marne is gekozen. | |
[pagina 39]
| |
Behalve de in situ bewaarde exportproducten zelf, geven ook de toltarieven een indruk van de handel, zoals bijvoorbeeld de tarieven uit 1246 van de tolheffing bij Mortagne aan de samenvloeiing van Schelde en Scarpe: li navée de pierre doit à Mortagne 29 deniers et une lame de marbre ounie doit là aussi 6 deniers et li auteus et li fons il doit 6 deniers (voor een met steen geladen schip betaalt men in Mortagne 29 deniers en voor een plaat onbewerkt marmer 6 deniers en voor altaren en doopvonten 6 deniers).Ga naar eindnoot10. Het toltarief maakt duidelijk dat altaren of doopvonten als zodanig verhandeld werden. Alleen de afwerking zou eventueel nog op de plaats van bestemming kunnen gebeuren. De vele frappante overeenkomsten in stijl en iconografie van de geëxporteerde Doornikse steensculptuur hebben echter tot de conclusie geleid dat de producten in Doornik volledig voltooid waren, alvorens ze werden verscheept. Zo is bijvoorbeeld de sterke gelijkenis tussen reliëfs op doopvonten in Winchester en Gent moeilijk anders te verklaren. Het feit bovendien dat de zeer harde zwarte kalksteen niet eenvoudig is te bewerken en om specifieke ambachtelijke ervaring vraagt, maakt het aannemelijk dat deze in Doornik vervaardigd werden. Waarschijnlijk werden de doopvonten en grafplaten gemaakt in dezelfde ateliers, waar ook de bouwsculptuur (basementen, kapitelen, portalen) voor de monumenten in Doornik zelf werd gehouwen.Ga naar eindnoot11. Hoe de export precies georganiseerd was, is nog slechts ten dele te achterhalen. De verwoesting van nagenoeg het complete stadsarchief van Doornik in mei 1940 heeft veel bronnen hiervoor verloren doen gaan. Wel is bekend dat een handelsgilde actief was in de uitvoer, la Charité Saint-Christophe, maar onduidelijk is hoe belangrijk haar rol was. Waarschijnlijk was het gilde vooral betrokken bij de uitvoer naar verre streken: in de jaren 1160 gaf de al eerder genoemde bisschop Henry van Blois toestemming aan la Charité Saint-Christophe om in Winchester te opereren.Ga naar eindnoot12. | |
Met of zonder beschildering?Daar het tegenwoordig algemeen aanvaard is dat nagenoeg al het middeleeuwse beeldhouwwerk was gepolychromeerd, rijst de vraag of dat in het geval van de Doornikse steen ook zo was. Ludovic Nys kwam tot de conclusie dat sommige producten, zoals bijvoorbeeld epitafen, normaliter kleurrijk beschilderd waren, maar bij de grafzerken ligt de zaak minder duidelijk.Ga naar eindnoot13. Inscripties konden ingevuld worden met kleur of goud, maar de rest van het gepolijste oppervlak zal zichtbaar zijn geweest, zoals ook de beschrijving van de zerken van de graven van Vlaanderen aangeeft. Dit aspect verdient meer specifieke aandacht. Immers een kleurrijke beschildering heeft grote implicaties voor de esthetische waardering van het beeldhouwwerk en plaatst ook de relatie met handschriftverluchtingen in een ander daglicht. In het geval van de Doornikse steen is het in dit kader interessant om te kijken naar de Engelse import ervan: in het laatste kwart van de twaalfde eeuw komt deze vrij abrupt tot een einde. In plaats van Doornikse steen gebruiken beeldhouwers en bouwmeesters vanaf dan de karakteristieke harde kalksteen uit Purbeck, gewonnen in Dorset aan de Engelse zuidkust. Ook deze steen heeft | |
[pagina 40]
| |
- weliswaar niet zo sterk als Doornikse steen - de eigenschap om in gepolijste toestand te schitteren als donker marmer. Het is mogelijk dat de overeenkomstige fysische eigenschappen van Purbeck en Doornikse steen, zoals de hardheid en de fijne structuur, maakten dat het niet meer nodig was de steen van het continent te betrekken. Als echter de uiterlijke gelijkenis met zwart marmer een belangrijke reden was, dan lijkt het aannemelijker dat de Doornikse producten in Engeland gewaardeerd werden om hun zwart glanzende kwaliteit en niet veelkleurig beschilderd waren.Ga naar eindnoot14. Mogelijk werden de doopvonten in de was gezet, om ze flink te laten glimmen, zoals ook nu nog in Winchester gebeurt. | |
Opdrachtgevers in de hoogste kringenHenry van Blois was niet de enige die zich interesseerde voor de continentale Doornikse steen. De Engelse opdrachtgevers die de import van Doornikse steen begunstigden, kwamen veelal uit de hoogste kerkelijke kringen. Bisschop (1123-1148) Alexander van Lincoln bestelde voor zijn kathedraal een doopvont en voor zichzelf een grafmonument. Hij was een neef van Nigel, bisschop van Ely (1133-1169), die ook onder een Doornikse grafsteen rust, evenals hun oom, bisschop (1107-1139) Roger van Old Sarum.Ga naar eindnoot15. Alexander was een groot mecenas en reislustig man. Hij was twee keer in Rome en maakte vele andere reizen op het continent. Op de gevel van zijn kathedraal liet hij een fraai gebeeldhouwd fries aanbrengen dat hoort tot de hoogtepunten van de middeleeuwse beeldhouwkunst in Engeland. Zijn neef Nigel behoorde evenzeer tot de klerikale elite. Van Normandische afkomst werd hij, na een studie in Laon, bij zijn oom Roger in Old Sarum aartsdiaken. In 1126/1127 benoemde koning Henry I hem tot schatbewaarder en in 1133 werd hij de tweede bisschop van het recent gecreëerde bisdom Ely. Na de roerige tijd onder koning Stephen (1135-1154) bekleedde Nigel opnieuw zeer belangrijke posities in de regering van Henry II. Het is de tombe van Nigel in Ely die het best een indruk geeft van de hoge kwaliteit van de Doornikse ateliers (afb. 7). Onder een baldakijn is een staande engel afgebeeld, die in een gedrapeerde doek een klein naakt mannetje draagt. De bisschopsstaf die het mannetje vasthoudt, laat zien aan wat voor iemand deze graftombe behoorde. De engel is geïdentificeerd door de inscriptie boven zijn hoofd: s[an]c[tu]s michael[is] oret pro me (Heilige Michael bidt voor mij). Het is de aartsengel Michael, de zielenweger, die de bisschop ten hemel voert. In de strijd om de Engelse troon tussen koning Stephen en de pretendent Mathilde vielen Roger en zijn twee neven in ongenade, maar dankzij de interventie van Henry van Blois, behalve bisschop van Winchester ook nog pauselijk legaat en broer van de koning, konden de bisschoppen hun zetels behouden. We zien hier de contouren van een netwerk waarin Doornikse steen blijkbaar en vogue was. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat ook andere doopvonten zich juist bevinden in de bisdommen van Lincoln en Winchester.Ga naar eindnoot16. Bij hun keuze voor Doornikse steen plaatsten deze Engelse bisschoppen zich in een voorname traditie: de grafplaat van hun koningin Mathilde († 1083), dochter van graaf Boudewijn V van Vlaanderen, in de kerk van de Heilige Drie- | |
[pagina 41]
| |
7. Ely, kathedraal, noordzijbeuk koor: graf van bisschop Nigel († 1169): de ziel van de overledene wordt ten hemel gevoerd (foto: Jeroen Westerman, 7/1997).
eenheid te Caen is ook van Doornikse steen. Het grafschrift spreekt van egregie pulchri [...] hec structura sepulcri, de edele bouw van deze prachtige tombe.Ga naar eindnoot17. Of de verloren gegane zerk van haar echtgenoot Willem de Veroveraar ook van Doornikse steen was, is niet bekend. In Engeland werd de Doornikse steen al voor het eind van de twaalfde eeuw verdrongen door Purbeck steen. Op het continent bleef het in Vlaanderen, Brabant, Henegouwen en Noord-Frankrijk nog eeuwen een geliefd materiaal. Zo liet koning Lodewijk de Heilige voor de altaren van zijn nieuwe paleiskapel in Parijs - de in 1248 gewijde Sainte-Chapelle, waarvoor niets te kostbaar was - in 1241 en 1242 altaarbladen in Doornikse steen naar Parijs halen.Ga naar eindnoot18. |
|