Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
artikelen• Reinout Rutte
| |
Stedenpolitiek en stadsplanningKort voor 1300 gaven de graven van Holland en die van Gelre hier te lande een belangrijke impuls aan de stichting van nieuwe steden. Zij creëerden, in enkele gevallen in samenwerking met lokale edellieden, enige nieuwe steden in omstreden grensregio's van hun landsheerlijkheden. Floris V (1256-1296) moet verantwoordelijk worden gehouden voor de totstandkoming van Arnemuiden en Brouwershaven in Zeeland en Nieuwpoort langs de Lek in de laatste decennia van de dertiende eeuw. Net als bij de bouw van de ‘Grote Zaal’ te 's-Gravenhage en een reeks kastelen, volgde hij hiermee zijn machtige bondgenoot Edward I (1272-1307), koning van Engeland.Ga naar eindnoot1. Edward stichtte in dezelfde jaren in Zuidwest-Frankrijk en Wales series nieuwe steden om zijn greep op die omstreden delen van het Engelse koninkrijk te verstevigen. In groten getale werden dergelijke zogenaamde bastidesteden in Zuidwest-Frankrijk niet alleen door de Engelse, maar ook door de Franse koning en door lokale edellieden gesticht. Het waren politieke en economische steunpunten die met ideologische motieven tot stand kwamen.Ga naar eindnoot2. Doelbewust plande de vorst, de landsheer of de leenman de bouw van deze steden op maagdelijke grond, waarbij veelal wel reeds bestaande elementen zoals een kasteel, een hoeve of kleine nederzetting uitgangspunt waren. Daarbij speelden prestige, symbolische bezegeling van machtsverhoudingen en gebiedsafbakening een belangrijke rol. Graaf Reinoud I van Gelre (1271-1326) stichtte omstreeks 1300 eveneens drie nieuwe steden: Staverden, Hattem en Wijk bij Duurstede. Wellicht werd hij hier- | |
[pagina 15]
| |
1. Kaart met daarop aangegeven in de tekst genoemde plaatsen, rivieren, territoria en Noordse benden (kaart auteur).
toe geïnspireerd door Floris V die juist enige jaren eerder het initiatief had genomen tot de aanleg van nieuwe steden. Maar ook Reinoud I lijkt zich hiermee al eerder te hebben beziggehouden, getuige de Nieuwstad waarmee Zutphen in de laatste decennia voor 1300 werd uitgebreid en zijn bemoeienis rond 1280 met de totstandkoming van het plaatsje Nieuwstadt, gelegen in het huidige Limburg.Ga naar eindnoot3. De aanzetten tot deze ‘Nieuwsteden’ kunnen reeds zijn gegeven door Reinouds vader Otto II van Gelre (1227-1271). De bouwplannen van de graven van Gelre moeten worden geplaatst in de lange traditie van stedenpolitiek in het Duitse Rijk. Sinds de twaalfde eeuw voerden de Duitse keizers en koningen, en vooral ook verscheidene machtige geslachten als de Zähringer, de Welfen en de Van Lippes een veelomvattende stedenpolitiek. Bestaande nederzettingen werden voorzien van privileges en uitbreidingen en nieuwe steden werden aangelegd. Bij deze stadsstichtingen gingen strategie en economie vaak hand in hand. Veel van deze steden werden dan ook niet gesticht op initiatief van één persoon, maar door een heer, een koning, een graaf of een bisschop in samenwerking met kooplieden en burgers, op een zowel voor de politiek als de handel gunstig gelegen plaats. In de loop van de dertiende eeuw gingen machts- en gebiedsverhoudingen echter een steeds grotere rol spelen. In Westfalen en het Rijnland bijvoorbeeld, kwamen op initiatief van Keulse aartsbisschoppen, Münsterse bisschoppen en verschillende adellijke geslachten waaronder die van Kleef en Gelre, stedenpatronen tot stand waarvan de ligging in grote mate werd bepaald door hun functie als strategische grensmarkering.Ga naar eindnoot4. De impuls die Floris V en Reinoud I aan de stichting van steden als instrument voor de politieke organisatie van de ruimte gaven, stond dus in de tradities van zowel het Duitse Rijk als de Engelse en Franse koninkrijken. Het is opmerkelijk dat in de veertiende eeuw, de tijd dat stadsstichtingen in die gebie- | |
[pagina 16]
| |
den zeldzaam werden, in Holland, Gelre en de Stichten, en dan vooral in de grensgebieden daartussen, de bouw van nieuwe steden een grote opleving kende. In navolging van de graven van Holland en van Gelre ging namelijk een groot aantal lokale heren over tot het stichten van een stad als symbolisch en economisch machtscentrum van hun domein. Dit fenomeen manifesteerde zich heel duidelijk in het rivierengebied ten zuiden van Utrecht. In deze grensregio bij uitstek, gelegen tussen Holland, het Nedersticht, Gelre en Brabant, wisten onder meer de geslachten Van Arkel, Van Buren en Van Beusichem/Culemborg steden te stichten, in eerste instantie met hulp van de elkaar bestrijdende landsheren, die verlegen zaten om goede steunpunten. Door deze nieuwe machtsbasis konden zij zich van hun leenheer losmaken.Ga naar eindnoot5. De landsheren zelf bleven gedurende de veertiende eeuw echter ook succesvol actief met het stichten van nieuwe steden, zo ook de Utrechtse bisschop Jan van Arkel (1342-1364). | |
Stichtse stedenIn 1362 oorkondde bisschop Jan van Arkel: ‘Dat wij voor de rust en bescherming van ons land een veste hebben getimmerd te Hardenberg. En dat wij de vrijheid en het recht dat onze voorvaderen aan Niensteden gaven, vernieuwen en verleggen naar Hardenberg binnen de veste. En dat de burgers die te Hardenberg zullen wonen het recht en de vrijheid van onze stad Zwolle krijgen. [..] Verder zal de kerspelkerk van Niensteden met haar toebehoren voortaan binnen Hardenberg liggen.’Ga naar eindnoot6. Op gezag van de bisschop werd dus een oudere nederzetting ‘verplaatst’ naar een nieuwe locatie: de Hardenberg. Dit was een natuurlijke verhoging direct langs de Vecht bij een doorwaadbare plaats, gelegen in de noordoosthoek van het huidige Overijssel. Hier was reeds omstreeks 1230 een bisschoppelijke burcht gebouwd. Op een kaart gemaakt door Jacob van Deventer rond 1560 staat in het midden de nieuwe stad Hardenberg afgebeeld, voorzien van een ronde omwalling met daarbinnen een eenvoudig, regelmatig opgebouwd grondplan. Iets ten oosten van het stadje is het wegennet van het oudere plaatsje Niensteden nog te herkennen (afb. 2). Toen Jan van Arkel zich in 1358 op slot Hardenberg bevond, gaf hij de aanzet tot de stichting van de nieuwe stad met de opdracht een stuk grond naast het slot te omgraven, bemuren en te voorzien van sterke torens en bolwerken.Ga naar eindnoot7. Blijkbaar wilde de bisschop Hardenberg versterken. In het licht van de politieke situatie in het Oversticht was dit niet verwonderlijk. Het gezag van de Utrechtse bisschoppen was er zwak. Van verschillende kanten werd het gebied bedreigd: vanuit het noorden vielen geregeld Friese en Drentse benden binnen, in het oosten aasden de graven van Bentheim en de bisschoppen van Münster op machtsuitbreiding en aan de zuidkant waren de graven van Gelre uit op expansie. Bovendien waren er binnen Het Oversticht naast de bisschop zelf vele anderen, waaronder verschillende lokale edelen uit Salland en Twente, die aanspraak maakten op rechten en goederen.Ga naar eindnoot8. De stichting van kasteel Hardenberg omstreeks 1230 was in de eerste plaats gericht tegen de opstandige heren van Coevorden. Gedurende de dertiende en veertiende eeuw bleef de machtsstrijd echter voortduren. In het bijzonder Rei- | |
[pagina 17]
| |
2. Stadsplattegrond van Hardenberg door Jacob van Deventer uit circa 1560. Uit: Door Jacob van Deventer in kaart gebracht. Kleine atlas van de Nederlandse steden in de 16e eeuw. Samengesteld en ingeleid door J.C. Visser (Weesp 1995), nr. 60.
noud van Coevorden (1338-1370) moet een machtig man zijn geweest, die sterk profiteerde van de gunstige ligging van Coevorden: de voornaamste weg door Drenthe naar Groningen werd door deze plaats beheerst.Ga naar eindnoot9. Vandaar dat Jan van Arkel besloot tot de stichting van de stad. Hij buitte de strategische ligging van Hardenberg bij een kruising van verkeersroutes uit: bij een landweg in oostelijke richting en de Vecht naar de Zuiderzee. Daar creëerde hij een bevestigde ommuurde handels- en nijverheidsplaats, tevens markt, waardoor de betekenis van het nabijgelegen Coevorden afnam. Bewoners werden onder gunstige voorwaarden direct uit de nabijgelegen oudere nederzetting Niensteden aangetrokken. Behalve als bestaansvoorwaarde voor de stad was het voor de bisschop van groot belang burgers aan zich te binden. Zo wist hij zich in tijden van oorlog verzekerd van manschappen die behalve hun eigen goed ook de stad zouden verdedigen. Bovendien zouden ze in de vorm van belastingen voor inkomsten zorgen. Ook de bevoorrechting door Jan van Arkel van Vollenhove, zeer strategisch gelegen in de noordwestpunt van het Oversticht op een in de Zuiderzee stekend stuk land, kan in verband worden gebracht met de machtsstrijd die woed- | |
[pagina 18]
| |
3. Stadsplattegrond van Vollenhove door Jacob van Deventer uit circa 1560. Uit: Door Jacob van Deventer in kaart gebracht. Kleine atlas van de Nederlandse steden in de 16e eeuw. Samengesteld en ingeleid door J.C. Visser (Weesp 1995), nr. 67.
de in dat gebied.Ga naar eindnoot10. Evenals in Hardenberg hadden de Utrechtse bisschoppen reeds eerder in Vollenhove een burcht gebouwd, vooral tegen vijandige Friese benden. Van Arkel verleende in 1354 stadsrechten ‘[...] om de trouwe dienst die onze goede luiden die voor ons huis te Vollenhove wonen onze voorvaderen hebben bewezen en ons nog dagelijks bewijzen [...].’Ga naar eindnoot11. Naast het bisschoppelijke kasteel lag dus reeds een nederzetting, met een kerk. Het stadsrecht gold echter ‘[...] binnen de palen, zoals wij die zullen aanwijzen [...].’Ga naar eindnoot12. Niet slechts het reeds bewoonde gebied direct naast het kasteel en bij de kerk, op de plattegrond door Jacob van Deventer uit circa 1560 te zien in de westhoek van de stad, maar een groter gebied werd bevoorrecht (afb. 3). De kaart van Van Deventer toont dat Vollenhove een uitzonderlijk regelmatige, rechthoekige vorm kreeg. Dit valt te verklaren. Jan van Arkel moet namelijk ten tijde van de verlening van de privileges een rechthoekig stuk land hebben laten afpalen. De bedoeling daarvan was het te omgrachten en te omvesten en binnen dit gebied aansluitend aan de bestaande nederzetting een nieuwe stad tot stand te laten komen. Het stratenpatroon werd bepaald door een paar parallel lopende landwegen, waaraan in het zuiden nog een parallelstraat werd toe- | |
[pagina 19]
| |
gevoegd. Deze werden loodrecht gekruist door enkele dwarsstraten. Zo kreeg Vollenhove niet alleen stadsrechten, maar ook een stadsplan. De opzet van Vollenhove was veel ruimer dan die van Hardenberg. Dit valt te wijten aan het feit dat Hardenberg primair als goed verdedigbare militaire grensvesting werd gesticht, terwijl in Vollenhove de burgers een belangrijkere rol speelden. Vermoedelijk hing dit samen met de aanwezigheid van een nederzetting van enige omvang ter plaatse, maar vooral ook met het aanzienlijke aantal edellieden dat zich in Vollenhove in omvangrijke huizen, de zogenaamde havezaten vestigde. Daarnaast werden door middel van juridische en fiscale voordelen bewoners uit de directe omgeving, het Land van Vollenhove, naar de stad gelokt.Ga naar eindnoot13. Desondanks bleef een deel van het stadsplan onbebouwd en kan de omvang van de stadsstichting als te prestigieus worden beschouwd. Niettemin slaagde Jan van Arkel er zeker in een politiek en economisch machtscentrum te creëren waarmee hij zijn greep op de westhoek van het Oversticht versterkte. De initiatieven die Jan van Arkel te Hardenberg en Vollenhove ontplooide, maakten deel uit van zijn machtspolitiek om het bisschoppelijk gezag in de Stichten te herstellen. Na een periode waarin onder sterke invloed van de Hollandse en Gelrese graven de ene zwakke bisschop de andere opvolgde, wist Jan door krachtig optreden een steviger greep te krijgen op de Utrechtse landsheerlijke gebieden en wist hij de bisschoppelijke machtspositie te versterken.Ga naar eindnoot14. Op militair en bestuurlijk gebied realiseerde hij dit onder meer door de verwoesting of juist de bouw van kastelen, maar ook door samenwerking met de burgerij en kapittels in steden zoals Utrecht, Deventer en Zwolle. Ook de stichting van nieuwe steden vormde hierbij een belangrijk instrument. De Utrechtse bisschop zal bekend zijn geweest met dit fenomeen, want hij stamde uit het geslacht Van Arkel. Dit geslacht was verantwoordelijk voor de totstandkoming van meerdere nieuwe steden in het rivierengebied ten zuiden van Utrecht, waaronder Asperen en Leerdam.Ga naar eindnoot15. In deze context kan ook de totstandkoming van de stad Bunschoten worden verklaard. Bunschoten, gelegen in de Eemvallei ten noorden van Amersfoort, moet tussen 1336 en 1355 stad zijn geworden. Vóór die tijd werd het in schriftelijke bronnen ‘kerspel’ genoemd. Van stadsrechten is niets bekend; een stadsplan is echter overduidelijk aanwezig. Op de topografische kaart uit de Grote Historische Atlas van Nederland (1830-1855) is te zien dat een langgerekte veenontginningsnederzetting als basis voor de stadsaanleg diende: een raster van straten werd uitgezet met die nederzetting als middenas (afb. 4). Opmerkelijk genoeg raakte dit stratenraster nooit bebouwd, maar bleven de straten eeuwenlang als walletjes zichtbaar. Uit historisch-geografisch onderzoek is gebleken dat deze stadsplattegrond met omgrachting ten tijde van de stadswording werd aangelegd.Ga naar eindnoot16. Wat kunnen de redenen zijn geweest voor deze geforceerde, zeer prestigieuze stadsstichting? In de veertiende eeuw vormde de Eemvallei een omstreden grensregio van het Nedersticht. Vanuit het westen werd het bedreigd door de Hollandse graven, vanuit het oosten door die van Gelre. Het lag dus ingeklemd tussen twee graafschappen die uit waren op expansie van hun gebied en verzwakking van de macht van de Utrechtse bisschoppen. Voor de bisschoppen was het van groot strategisch belang de vallei in handen te houden. Deze grensde namelijk aan de | |
[pagina 20]
| |
4. Topografische kaart van Bunschoten en omgeving, uit: Grote Historische Atlas van Nederland, 1:50.000 (4 vols) (Groningen 1990) vol. 3: Oost-Nederland, 1830-1855, blad 69.
Zuiderzee, waarin de Eem uitmondde, terwijl de Vecht werd gecontroleerd door Holland. Gedurende de eerste helft van de veertiende eeuw oefenden de Hollandse graven vanuit het westen grote invloed uit op het Eemgebied. De graven van Holland, Willem IV (1337-1345) en Willem V (1349-1358) slaagden er zelfs in de bewoners van Eemnes, de zogenaamde Oost-Hollanders, aan zich te binden. Jan van Arkel wenste deze invloed een halt toe te roepen en trad daarom ook hier krachtig op. Rond 1350 vonden bij Eemnes en Bunschoten verwoede gevechten plaats tussen hem en de Hollandse graaf.Ga naar eindnoot17. In dezelfde tijd moet hij het nodig hebben geacht in dit omstreden gebied een nieuwe stad te stichten als machtsbasis. De stad bleek echter weinig levensvatbaar. De bebouwing van de langgerekte veenontginningsnederzetting werd weliswaar geconcentreerd binnen de omwalling, maar beperkte zich tot de middenas. Wel kreeg de stad een haven, waarmee de bisschop de economische opbloei van de nieuwe stad zal hebben willen bevorderen. Dit had echter weinig succes, want Bunschoten bleef een plaats die voor het overgrote deel werd bevolkt door boeren die reeds in Bunschoten en omgeving woonden.Ga naar eindnoot18. Toch slaagde Jan van Arkel erin om, evenals in het Oversticht, de politieke instabiliteit te bezweren, terwijl het blijkens het onbebouwd blijven van het stratenraster niet lukte om meer mensen aan te trekken. De vraag rijst wat de bisschop gedreven kan hebben dit stadsplan, dat een oppervlakte had ongeveer gelijk aan dat van het toenmalige Amersfoort, aan te laten leggen of, in bredere zin: wat werd er verstaan onder het stichten van een nieuwe stad? | |
[pagina 21]
| |
Aanleg en opbouwOp het gebied van de middeleeuwse architectuur is reeds intensief onderzoek gedaan naar de manier waarop een gebouw tot stand kwam. Het probleem waar men bij die onderzoeken steeds mee wordt geconfronteerd, is dat uit contemporaine schriftelijke bronnen niet goed duidelijk wordt hoe het ontwerp van een gebouw tot stand kwam.Ga naar eindnoot19. Voor de stedenbouw geldt iets soortgelijks: schriftelijke bronnen waarin de aanleg van een stad wordt beschreven zijn zeer schaars en ontwerpen voor stadsplannen van middeleeuwse nieuwe steden ontbreken. In die bronnen wordt slechts melding gemaakt van aspecten waaruit zijdelings iets blijkt over de stedenbouw, zoals de mededeling in het stadsrecht van Hardenberg over de ‘getimmerde veste’.Ga naar eindnoot20. Door het gebrek aan duidelijke schriftelijke bronnen lopen de meningen nogal uiteen over de precieze gang van zaken bij de totstandkoming van een gebouw. De één legt de nadruk op de ideologisch-symbolische kant van een ontwerp en tracht daarmee de vorm te verklaren. De ander hecht meer waarde aan de bouwtraditie van pragmatische, in de praktijk geschoolde vaklieden.Ga naar eindnoot21. Hierin valt echter onderscheid aan te brengen. In de beperkte kring van opdrachtgever en zijn raadgevers werd het gebouw geconcipieerd. Deze fase was tamelijk ideologisch van aard. Vervolgens werd dat concept uitgevoerd door een bouwploeg in een ambachtelijke traditie waarin deze was gevormd.Ga naar eindnoot22. Dergelijke onderscheiden kunnen ook worden gemaakt bij de totstandkoming van een nieuwe stad. Degenen die het initiatief namen tot het stichten van een stad, waren de opdrachtgevers en tevens ontwerpers van het concept voor het stadsplan. Dat concept werd gevormd aan de hand van bestaande voorbeelden, een gebruikelijke werkwijze in de Middeleeuwen.Ga naar eindnoot23. Het betrof navolgingen die wel de nodige betekenis van het voorbeeld in zich droegen, maar die werden aangepast aan de omstandigheden ter plaatse en in overeenstemming werden gebracht met de status van de opdrachtgever. Bij de nieuwe steden ging het enerzijds om een algemene betekenis van het stadsplan als geheel voor de stad en het gebied waarin die lag. Anderzijds ging het om specifieke, door de heer en de geografie ter plaatse bepaalde betekenissen zoals representatieve of ook economische functies van openbare ruimten. Overigens werden de nieuwe steden in bredere zin natuurlijk naar het voorbeeld van de oudere geschapen: het doel was het creëren van een handels- en nijverheidsplaats, tevens markt, met een strategische ligging, die fungeerde als financiële bron van de stadsheer zodat een stevig steunpunt tot stand kwam. Ook het verlenen van stadsrechten van oudere steden aan nieuwere, zoals Hardenberg de rechten van Zwolle kreeg, kan in dit licht worden beschouwd. Meestal wordt ervan uitgegaan dat een nieuwe stad bij voorkeur een regelmatig grondplan kreeg om praktische redenen: het uitzetten van rechte straten was eenvoudiger dan van kromme. Vermoedelijk werden rechte straten en een regelmatig rasterpatroon echter tevens als esthetisch bevredigend ervaren en opgevat als verbeelding van orde en goed bestuur.Ga naar eindnoot24. Dat was precies hetgeen een nieuwe stad - een met ideologische motieven gesticht, politiek en economisch steunpunt - moest symboliseren. Zo werd de stichting van een nieuwe stad een daad waarmee politieke instabiliteit viel te bezweren. Het rasterplan lijkt voor nieuwe steden het ideale | |
[pagina 22]
| |
conceptgrondplan met een algemene ordenende betekenis te zijn geweest en kaarsrechte straten gaven een representatief aanzien. Niet de kavels en de uitgifte daarvan als bouwpercelen vormden het uitgangspunt maar het stratenplan als geheel. Dus niet alleen aan stadsrechten, maar ook aan het stadsplan dat bij de stichting werd uitgezet, ontleenden heer en stad hun status, ook al bleef het soms onbebouwd. Dit verklaart de vele schaars of onbebouwde straten in Bunschoten en Vollenhove en ook de omvang van deze steden. De stadsplattegronden werden uitgezet door landmeters, in de praktijk geschoolde vaklieden.Ga naar eindnoot25. Deze voerden het concept van de opdrachtgevers uit in hun eigen ambachtelijke traditie. Die traditie moet voor een belangrijk deel zijn bepaald door de wijze waarop kavels werden uitgezet tijdens de grootschalige ontginningen van het Hollands-Utrechts veengebied, en natuurlijk die van de Eemvallei en de veengebieden rond het Land van Vollenhove.Ga naar eindnoot26. Dit inzicht werkt verhelderend op het stadsplan van nieuwe steden zoals Vollenhove en Bunschoten, waar de plannen pasten in de voor de stichting aanwezige ontginningsstructuren. De landmeters werden gedwongen het concept van het geheel, het stadsplan, te volgen, maar voerden dat uit op de hun eigen werkwijze: het uitzetten van kavels met een bepaalde lengte en diepte, rekening houdend met de geografische gegevens in het bewuste gebied. Overigens zal hierover door de opdrachtgevers en uitvoerders zeker van gedachten zijn gewisseld. Samen droegen zij de zorg voor het eindresultaat. Bovendien moet de organisatie - al of niet strak geleid, door meer of minder getalenteerde lieden - bij de aanleg van een nieuwe stad ook bepalend zijn geweest voor de meer of minder regelmatige vorm die deze uiteindelijk kreeg. Met het uitzetten van het plan begon de aanleg van de stad. De opbouw begon met de uitgifte van kavels als bouwpercelen. De stichter probeerde kopers voor die percelen te lokken met juridische, financiële en fiscale voordelen. De kopers van die percelen voerden het concept van de opdrachtgever verder uit, weer volgens een oude traditie. Zij bouwden hun huizen net zoals die toen in andere steden werden gebouwd. Ze moesten zich echter schikken naar het concept van de heer: langs rechte rooilijnen bouwen en wel zo dat mooie, aaneengesloten gevelrijen ontstonden. In Vollenhove, maar vooral in Bunschoten werd deze opbouwfase nooit voltooid. Jan van Arkel schijnt zoveel waarde te hebben gehecht aan een omvangrijk en prestigieus stadsplan, dat hij de realiteit, de mogelijkheid om voldoende bewoners aan te trekken, uit het oog verloor. Zou bij de totstandkoming van de plattegrond van Bunschoten ook het feit hebben meegespeeld dat Naarden, nadat het in 1350 was verwoest in het strijdgewoel van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, in opdracht van Van Arkels grote vijand, graaf Willem V van Holland, opnieuw werd aangelegd volgens een zeer omvangrijk, prestigieus rasterplan?Ga naar eindnoot27. |
|