als je de Karolingische brievencollecties leest, En dan hebben we het nog niet eens over de liefdespoëzie van Gottschalk: ‘Waarom gebied je me te zingen, jongen, wie ben je dat je me dit vraagt?’ Doet het er iets toe wat voor soort liefde dat was in hedendaagse termen? Nee, want dat is een onhistorische vraag.
Maar toch. Onhistorische vragen voeden het historisch onderzoek. Zo blijf ik diep begaan met Wolo, een jonge monnik uit de kroniek van Ekkehard IV van St. Gallen (ca. 1050). Wolo kwam als geschonken kind in het klooster en bleek onhandelbaar, zelfs toen de wanhopige monniken zijn ouders te hulp riepen om hem in het gareel te krijgen. Die strategie mislukte. Wolo hunkerde naar de wijde verten buiten het klooster, en beklom regelmatig de klokketoren. ‘Omdat hij niet naar buiten mocht keek hij naar de bergen en velden en bevredigde zo zijn onrustige geest.’ Op een dag begaf de vloer van de toren het, Wolo viel naar beneden en brak zijn nek.
Natuurlijk ziet Ekkehard hierin een duivelse list, maar Hans Haefele interpreteert het als een zelfmoord. Voor mij - ben ik postmodern geworden? - doet het antwoord er niet zoveel toe, al vermoed ik dat Haefele gelijk heeft. Maar zit niet de duivel achter menige zelfmoord? Wat er wel toe doet is het vervolg van Ekkehards verhaal. Wolo stierf niet onmiddellijk - hij gaf pas de geest nadat hij zijn zondige ziel had toevertrouwd aan de gemeenschap en zijn leermeester Notker Balbulus. Het was Notker die, eenzaam, het lijk van zijn leerling waste en hem begroef. Nadien biddend in de kerk dacht hij zijn oude vriend Ratpert te zien, de schoolmeester van de gemeenschap, die tegen hem zei: ‘hem (Wolo) zijn vele zonden vergeven, want hij heeft veel liefgehad’ (vrij naar Luc. 7:47). Achteraf bleek Ratpert al die tijd in bed gelegen te hebben, maar zijn verschijning bracht de rouwende Notker veel troost. Het verhaal gaat, denk ik, over de liefde tussen een volwassene en een kind, een begaafde leraar en dito leerling en over de diepe treurnis wanneer dit kind uiteindelijk te gronde gaat. Maar ook over de warmte van vrienden met wie je bent opgegroeid, zoals Ratpert, die de treurende substituut-ouder bijstonden in een moment van diepe wanhoop.
Kortom, het verleden is een vreemd land, maar soms komt het ons bekend voor. Verdriet en liefde zijn elementaire menselijke gevoelens. De motieven zijn vaak anders in het verre verleden, maar fundamentele en zeer herkenbare emoties presenteren zich in gestileerde en vervreemdende vorm, in de teksten waarmee wij het nu moeten doen. Mijn ervaring met het materiaal van voor 1100 is dat basale emoties zich kristalliseerden rondom kinderen - hun welzijn, hun opvoeding, hun kuren, hun vaak onvermijdelijke dood en de rouw die dan volgde. Ik begon me als student voor middeleeuwse kinderen te interesseren omdat in de jaren zeventig door Ariès en anderen zo stellig werd beweerd dat ze niet bestonden. Zo kwam ik terecht bij oblaten, kinderen die opgroeiden in kloosters. Dat onderzoek ligt nu achter me; terugkijkend kan ik zien hoezeer ik persoonlijk betrokken ben geraakt bij ‘mijn kinderen’. Of dat mijn werk beter of slechter heeft gemaakt? Ik weet het niet. De tijd zal het leren.
Mayke de Jong