Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
C.7- Mihi uidetur, quod uespertina hora prope sit modo. - Sic et nobis. Sed non est uespera tamen adhuc. - Domne magister, licet nobis ludere paulisper, quia modo scimus bene nostros acceptos et nostras lectiones et responsoria nostra et antiphonas nostras? - Etiam licet, quia festiuitas est; ideo uobis licentiam do modo has uice iocandi usque ad signum uespertinum. - Bene est nobis modo, quod uiuimus. Pergamus omnes simul iocare foris cum baculis nostris et pila nostra seu trocho nostro. - Tu, puer, commoda mihi unum baculum, et ego accommodare uolo tibi duos baculos statim, si uis. - Habeo satis, et si tu uis mecum ludere trocho, ego dabo tibi unum flagellum, ut in inuicem ambo possimus iocare. Si uis cum pila ludere, commodabo tibi et pilam meam et baculum meum ad ludendum. | |
C.28:- <P>ueri nostri, quis uestrum hesterna die furatus est poma monasterii huius? Dicite, et intimate mihi, si aliquis ex uobis ea furatus sit. - Nescimus, pater. - Estimamus quod iste fur noster furatus sit illa et complex eius. - Sic puto et ego. O maligni pueri, cur ambo sic furati estis poma nostra? - Non, domine, non. - Noli credere illis; non est ita, ut aiunt. Ipsi soli fuerunt ibi in pomerio heri diluculo, et furati sunt multa poma, et impleuerunt sinus suos sic, et postea reuersi sunt ad lectulos suos, et recluserunt ea in loculis suis ad tenendum. Mihi quoque ad manducandum pauca reddiderunt ex illis. - Mentiris, crede mihi, et falsum faris contra nos, Deus scit, filiole diaboli! | |
[pagina 273]
| |
Kapittel 7:- Volgens mij is het uur van de vespers nabij. - Dat dacht ik ook, maar het is nog geen tijd. - Heer, meester, laat ons een nog even spelen want we hebben alles goed geleerd: onze lezingen, responsoria en antifonen. - Nou goed dan, omdat het vandaag een feestdag is, mogen jullie voor deze keer tot aan de vespers pret maken. - Wat is het leven goed! Laten we meteen naar buiten gaan om te spelen met onze stokken en speren of met onze hoepel. - Jij, jongen, geef mij een stok dan zal ik er jou twee brengen, als je dat wilt. - Ik heb er genoeg. En als jij met mij met de hoepel wilt spelen, zal ik jou een hoepelstok geven, zodat we samen kunnen spelen. Als je met speren wilt spelen, mag je mijn speer en stok hebben om mee te spelen. | |
Kapittel 28:- Jongens, wie van jullie heeft gisteren appels van ons klooster gestolen? Zeg op en vertel het mij als iemand van jullie ze gestolen heeft. - Geen idee, vader. - Wij denken dat die dief van ons en zijn helper ze gestolen hebben. - Dat denk ik ook. Oh, boosaardige jongens, waarom hebben jullie twee van onze appels gestolen? - Nee, heer, nee! - Geloof ze niet. Het is niet zoals ze zeggen. Alleen zij zijn gisteren een tijdje daar in de boomgaard geweest en ze hebben een hoop appels gestolen. Ze hebben ze in hun pij gestopt, zijn daarna naar hun bed teruggekeerd en hebben ze op hun plekje verstopt om ze te bewaren. Mij hebben ze er ook een paar van gegeven om op te eten. - Je liegt, geloof mij, en God weet dat je de onwaarheid over ons spreekt, duivelsjong!
vertaling Rob Meens
Aelfric Bata, Colloquia in: S. Gwara (ed.), Latin colloquies from pre-Conquest Britain. Edited from Oxford, St. John's College, Ms. 154 and from Oxford, Bodleian Library, Ms. Bodley 865, Toronto medieval Latin texts 22 (Toronto 1996), 46-7 en 84-5. |
|