I. Robert had een zoon, die toen (nl. toen hij het besluit nam naar Jeruzalem te gaan) zeven jaar oud was, en die bij een maîtresse verwekt was. De jongen die door haar ter wereld was gebracht, was naar zijn betovergrootvader ‘Willem’ genoemd. Een droom van zijn moeder, waarin zij had gezien dat haar onderlichaam zich uitstrekte over geheel Normandië en Engeland, voorspelde zijn toekomstige belang. Bovendien vulde het jongetje dadelijk nadat hij het levenslicht gezien had - toen de bevalling op gang gekomen was -, en nadat hij op de grond gekomen was, zijn beide handjes met het stro waarmee het stof op de grond bestreden werd, stevig in zijn vuistje knijpend wat hij te pakken gekregen had. Dit voorteken werd door de met instemming kwebbelende vrouwen waargenomen. Op grond van dit gunstige voorteken verklaarde de vroedvrouw dat het jongetje eens koning zou zijn.
II. En hij [= Giraldus] was de jongste van vier volle broers, afkomstig uit dezelfde moederschoot. En terwijl de drie anderen bij hun kinderspel in het zand of in de aarde nu eens legerkampen, dan weer steden of paleizen op schaal uittekenden of bouwden, zoals op die leeftijd normaal is, legde hij zich er als enige op toe met volle overgave bij dergelijke spelletjes altijd kerken te verkiezen of kloosters aan te leggen. Zijn vader had dat dikwijls met verwondering aangezien als hij naar hem keek, en hij besloot - door dit voorteken op een idee gebracht - met visionaire blik dat zijn zoon moest worden bestemd voor letteren en vrije kunsten. Hij noemde hem gewoonlijk ook schertsend en met instemming ‘zijn bisschop’.
vertaling Rycklof Hofman
I: William of Malmesbury, De Gestis Regum Anglorum, Lib. III, §229. W. Stubbs (ed.). Rolls Series no. 90 (London 1887-9; herdrukt Liechtenstein 1964). 2 dln.
II: Giraldus Cambrensis, De rebus a se gestis libri III, Lib. I, cap. 1. In: J.S. Brewer e.a. (eds.), Giraldi Cambrensis Opera Dl. 1. Rolls Series no. 21 (London 1861; herdrukt Wiesbaden 1966).