Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
Ockeghem. Missa De plus en plus & chansons. Orlando Consort. Archiv 453 419-2, 1997, 72:56 min. Cat. A (ca. f 45, -).
| |
[pagina 184]
| |
zonder tekst. Ook de mis Au travail suis, voor sopraan, alt en twee bassen, wordt ingeleid door het gelijknamige chanson van Barbingant (ca. 1470) of van Ockeghem zelf. De melodie is hier veel duidelijker herkenbaar in het Kyrie. In de overige misdelen (Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus en het Agnus Dei) horen we het vooral canonisch uitgewerkt als kopmotief aan het begin van elk deel. Op de cd van het Orlando Consort staat eveneens Ockeghems mis De plus en plus. Dit nodigt uit beide uitvoeringen met elkaar te vergelijken. The Tallis Scolars benaderen waarschijnlijk het dichtst de uitvoeringspraktijk ten tijde van Ockeghem. Kerkmuziek werd toen niet meer door solisten maar door kleine koren gezongen, waarvan de acht tot twaalf stemmen rondom een koorboek waren opgesteld. Het bekende plaatje waarop Ockeghem zou zijn afgebeeld (zie: Madoc 11 (1997) 2, 104) laat dit op fraaie wijze zien. De bezetting van The Tallis Scholars (acht personen) maakt het mogelijk de mis uit te voeren met afwisseling van volle en kleine bezetting. De twee vrouwelijke alten (Sally Dunkley en Caroline Trevor) hebben vrij donkere stemmen. De voor Ockeghem kenmerkende mystieke, duistere sfeer van zijn missen wordt daarmee weliswaar opgeroepen, maar op de langgerekte, met name dalende melodische lijnen intoneren ze behoorlijk aan de lage kant. De strakke bogen van de alten tegen het vibrato van de bassen vormen geen eenheid. Het maakt een onevenwichtige indruk, waarbij verschillende stemmen niet goed op elkaar afgestemd lijken te zijn. Het Orlando Consort heeft met zijn enkele bezetting van vier heren (Robert Harre-Jones, alto, Charles Daniels, tenor, Angus Smith, tenor, Donald Greig, bariton) een scherpere klank. Dezelfde mis krijgt daardoor een hele andere, heldere sfeer. Een aardig detail is dat de altus Robert Harre-Jones en de bariton Donald Greig zowel op de opname van The Tallis Scholars als die van het Orlando Consort zingen. Een muzikaal leentjebuur dat wel vaker voor voorkomt in de oude muziek. (Zo zingen Donald Greig en Charles Daniels bijvoorbeeld ook bij de Gothic Voices.) Het Orlando Consort koos naast de mis ook zeven van Ockeghems chansons. Ze zijn gebaseerd op oudere veertiende-eeuwse vormen met veel herhalingen zoals de ballade, de virelai en het rondeau. Presque transi en Tant fuz gentement resjoy zijn bijvoorbeeld virelaivormen. Het Aultre Venus estes sans faille is een rondeau, evenals het meertekstige chanson S'elle m'amera je ne scay, waarin de tenor en beide countertenors het populaire volksliedje Petite camusette zingen. Hier hoort men twee teksten door elkaar. Een praktijk die we ook horen in het klaaglied dat Ockeghem schreef kort na de dood van zijn tijdgenoot en collega Binchois (1440): Mort tu as navré de ton dart. In deze ballade is de Franse tekst in de superiusstem te horen, terwijl de Latijnse cantus firmus Miserere pie Jesus wordt gezongen door de alt en beide countertenors. De meeste van deze chansons worden mooi en levendig gezongen. Alleen het O rosa bella op de tekst van Leonardo Giustinian is niet erg sterk. Het wordt vet neergezet, en aan het eind van de tweede regel uit de eerste strofe wordt een duidelijk te laag uitgevallen slottoon van een der zangers op een wel hele lelijke manier weer omhoog getrokken. Niet zo'n fraai moment. Beide cd's vormen desondanks een goede aanvulling op de documentatie van een bescheiden componistenoeuvre. Het Orlando Consort neemt wat meer muzikale risico's (versieringen), maar brengt daardoor ook wat meer spanning in het ge- | |
[pagina 185]
| |
heel. De grotere verscheidenheid van stemmen van The Tallis Scholars kan helaas niet voorkomen dat hun uitvoering na verloop van tijd wat dof en zelfs saai wordt. Anne Houk de Jong |
|