stad was de verantwoordelijkheid van de prévöt, de proost. Dit ambt omvatte een aantal taken die tegenwoordig worden uitgeoefend door een rechter, een hoofdcommissaris van politie en een gevangenisdirecteur. De prévöt hield bureau in het Grand Châtelet op de rechteroever van de Seine. In het Châtelet - tegenwoordig voor velen vooral de naam van een groot metro-station - waren aan het eind van de vijftiende eeuw tegelijkertijd verschillende rechtbanken, een politiebureau en de grootste gevangenis van Parijs gehuisvest.
Onder verantwoordelijkheid van de prévöt handhaafden in die tijd ongeveer 450 sergeants, zeg maar agenten van politie, de openbare orde in de straten van Parijs. Ter vergelijking: in Amsterdam waren in de zeventiende en achttiende eeuw een schout, vijf substituut-schouten en circa 28 schoutsknechten daarmee belast. Zij die wegens ordeverstoring door de Parijse sergeants werden aangehouden, werden gevankelijk weggevoerd en opgeborgen in één van de dertien afdelingen van de gevangenis in het Châtelet. Overeenkomstig koninklijk voorschrift werden alle arrestanten die het Châtelet werden binnengebracht, geregistreerd. Hoewel er zeker vanaf 1425 voortdurend een arrestantenregister is bijgehouden, is er uit de vijftiende eeuw slechts één registerdeeltje bewaard gebleven. Dit kleine register bevat de inschrijvingen over de periode 14 juni 1488 tot 31 januari 1489. In die zeveneneenhalve maand werden in totaal 2.000 mensen in het Châtelet gevangen gezet. Het aantal dat per dag werd binnengebracht kon variëren van twee tot zesentwintig. De klerk die de binnengebrachte gevangenen inschreef in het register, noteerde van iedere gevangene de naam, het adres (of het ontbreken daarvan), het beroep, de tijd en de plaats van arrestatie, de namen van de sergeants die de arrestatie verrichtten en de reden van de arrestatie. In de marge van de inschrijvingen werd dikwijls het uiteindelijke lot van de arrestanten vermeld. De meesten verbleven niet lang in het Châtelet: een tiende van de gevangenen verliet het vrijwel direct om te worden overgedragen aan de rechtsmacht onder wier jurisdictie zij ressorteerden (bijvoorbeeld geestelijken en studenten); ongeveer een vijfde werd vrijgelaten na een korte gevangenschap en de rest werd snel berecht, gestraft en binnen een paar dagen weer vrijgelaten. In feite werden de meeste gevangenen -
na te zijn gestraft - binnen vierentwintig uur na hun arrestatie weer op straat gezet. De reden voor deze snelle vrijlating was niet alleen gelegen in de permanente overbevolking van de gevangenis, maar bovenal in de aard van de delicten: de meeste gevangenen verdienden geen langdurige opsluiting. In het overgeleverde register vindt men weinig (zware) criminelen. De meeste arrestanten waren kleine schuldenaars (die werden opgesloten om ze te dwingen hun schulden te betalen), ordeverstoorders (publieke dronkenschap, vechtpartijen en overtreding van stedelijke verordeningen) en kijvende huisvrouwen. Prostituées, dieven en andere criminelen vormden de minderheid onder de gevangenen. Het bewaard gebleven register getuigt bovenal van de overheidsbemoeienis met de ordehandhaving; over de toenmalige strafrechtspleging informeert het ons nauwelijks.
Esther Cohen heeft dit register gebruikt als uitgangspunt voor een kleine historisch-antropologische studie naar de handhaving en de verstoring van de openbare orde in Parijs aan het eind van de vijftiende eeuw. De auteur, die de afgelopen jaren enkele cultureel-antropologische monografieën over misdaad en strafrechtspleging in laat-middeleeuws Frankrijk heeft gepubliceerd, typeert