Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| ||||
serie• Rob Meens
| ||||
De eetbaarheidsfactorElke cultuur heeft zo zijn eigen opvattingen over de dierenwereld, hetgeen onder andere zijn neerslag vindt in het menselijke consumptiepatroon. Je kunt zeggen dat we er een culturele classificatie van de dierenwereld op nahouden, die verschilt van de wetenschappelijke classificatie. Biologisch is er weinig | ||||
[pagina 143]
| ||||
1. De paarden van de drie koningen. Plafondschildering (ca. 1130) in de kerk van St. Martin in Zillis (Graubünden), Zwitserland.
verschil tussen een varken en een paard, maar in de keuken en op tafel is er blijkbaar een levensgroot onderscheid. Onderzoek van gevoeligheden ten aanzien van de consumptie van bepaalde soorten van vlees kan derhalve licht werpen op de achterliggende culturele classificatie van de dierenwereld. Deze achterliggende classificatie blijft vaak onuitgesproken. De mensen die vlees van bepaalde diersoorten mijden, kunnen hun afschuw dikwijls maar moeilijk onder woorden brengen. Vaak stelt men ook een ‘verklaring achteraf’ op. Zo zouden joden geen varkensvlees eten omdat dat in een warm klimaat ongezond zou zijn. Varkensvlees zou in dergelijke omstandigheden sterk aan bederf onderhevig zijn. Dit mag waar zijn, maar dit verklaart niet waarom de joden dit wel ingezien hebben en bijvoorbeeld de Egyptenaren niet.Ga naar eindnoot1. Of moeten we veronderstellen dat de joden een grotere medische kennis hadden dan de Egyptenaren? Hindoestanen eten in vaak vergelijkbare klimatologische omstandigheden juist wel varkensvlees, maar weer geen runderen. Mary Douglas heeft laten zien dat het meer zin heeft dergelijke voorschriften te interpreteren tegen de achtergrond van het heersende wereldbeeld. Het classificatiepatroon van de dierenwereld, dat nauw samenhangt met het totale wereldbeeld, levert een bevredigendere verklaring van voedselverboden op dan de ‘medisch-materialistische’ benadering van dergelijke voorschriften.Ga naar eindnoot2. De door Douglas gepropageerde benadering kunnen we ook toepassen op de | ||||
[pagina 144]
| ||||
voedselvoorschriften uit de vroege Middeleeuwen. Op deze wijze zouden we een beeld kunnen krijgen van de indeling van de dierenwereld in deze aan bronnen zo schaarse periode. Een probleem bij een dergelijke benadering blijft dat ideeën over de eetbaarheid van dieren vaak niet uitgesproken worden, hetgeen in nog sterkere mate geldt voor de verklaring van dergelijke opvattingen. Als het verklaren van consumptiepatronen voor de moderne tijd al niet eenvoudig is, dan is het begrijpelijk dat het voor de vroege Middeleeuwen nog moeilijker zal zijn. Desondanks zijn er ook hier mogelijkheden om enig zicht te krijgen op de classificatie van de dierenwereld, al blijven er genoeg vragen onbeantwoord. Bestonden er in de vroege Middeleeuwen dan voedselvoorschriften? Het antwoord is een volmondig ja.Ga naar eindnoot3. Wij zijn geneigd bij voedselvoorschriften vooral aan het jodendom, de islam of het hindoeïsme te denken, maar ook in het christendom bestaan er voorschriften betreffende toegestane en niet toegestane spijzen. In de Latijnse kerk kennen we expliciete voorschriften, vooral uit de vroege Middeleeuwen. De belangrijkste bronnen voor onze kennis hiervan zijn de handboeken die de priesters richtlijnen moesten bieden bij het afnemen van de biecht, de zogeheten boeteboeken.Ga naar eindnoot4. Deze werken bevatten vaak, maar niet altijd, uitvoerige voorschriften over de boete die een biechtvader diende op te leggen indien iemand opbiechtte dat hij van verboden voedsel gegeten had. Verboden was vooral vlees van bepaalde dieren of voedsel dat met bepaalde dieren in contact gekomen was. Nadere beschouwing van deze voorschriften geeft inzicht in de houding ten aanzien van deze dieren in de vroege Middeleeuwen en in de culturele classificatie van de dierenwereld. | ||||
Onreine dierenEr bestond blijkbaar een onderscheid tussen reine en onreine dieren, al wordt dit slechts een enkele keer expliciet uitgesproken. Een boeteboek dat we slechts kennen omdat het in de achttiende eeuw uitgegeven is op basis van een2. Een gespikkelde wilde kat. MS Bodley 546, The Master of Game (c. 1425-1450), fol. 40v.
| ||||
[pagina 145]
| ||||
handschrift dat toentertijd bewaard werd in het Ardense klooster van St. Hubert, spreekt van reine en onreine dieren in de context van seksueel verkeer tussen mens en beest. Als iemand zich aan bestialiteit schuldig maakt met reine dieren schrijft dit achtste- of negende-eeuwse boeteboek een boete van twaalf jaar vasten voor. Betrof het echter onreine dieren dan was de boete vijftien jaar. In het laatste geval zegt dit Paenitentiale Hubertense niets over de eetbaarheid van het desbetreffende dier, waarschijnlijk omdat onreine dieren toch niet gegeten werden. In het eerste geval wordt echter bepaald dat men het door menselijke seksualiteit bezoedelde dier niet mag eten, hetgeen ook geldt voor haar jongen, terwijl men tevens moet voorkomen dat het dier geslachtsgemeenschap met een ander beest heeft.Ga naar eindnoot5. Men meende kennelijk dat de aan het dier klevende bezoedeling op haar jongen overgedragen kon worden. Het Paenitentiale Hubertense maakt dus een onderscheid tussen reine en onreine dieren, maar helaas geeft de tekst niet aan welke dieren als rein of onrein gezien werden. Hetzelfde boeteboek onderscheidt ook reine en onreine vogels, opnieuw zonder specifiek te worden. Als een reine vogel in een vat met wijn, olie of honing viel kon men ermee volstaan de aldus verontreinigde vloeistof te heiligen waardoor dit weer geschikt werd voor consumptie. Als daarentegen een onreine vogel of een muis in een dergelijk vat gevallen was, dan diende men het voedsel weg te gooien.Ga naar eindnoot6. Maar welke vogels werden nu als onrein beschouwd? In Ierse bronnen vinden we opsommingen van vogels die klaarblijkelijk als onrein beschouwd werden. De Canones Hibernenses en een in het Oudiers geschreven boeteboek noemen de adelaar, de havik, de raaf, de kraai, de kauw, de ekster, de kip en de haan.Ga naar eindnoot7. Het is niet altijd even duidelijk welke soorten precies bedoeld worden, omdat het niet zeker is of de gebruikte Latijnse en Oudierse termen wel precies overeenkomen met door ons gebruikte soortnamen. Gerald van Wales (ca. 1146-1223) beweert bijvoorbeeld dat de zwarte kraai in Ierland niet of slechts uiterst zelden voorkwam en de ekster totaal onbekend was.Ga naar eindnoot8. Ondanks deze terminologische onzekerheid lijken deze opsommingen enig patroon te vertonen. Roofvogels en aaseters zijn blijkbaar taboe. Dit is ook te rijmen met een uitspraak van Theodorus van Canterbury († 690) wanneer hij in een opsomming van dieren die voedsel kunnen verontreinigen spreekt van ‘een onrein dier dat bloed eet’.Ga naar eindnoot9. Het consumeren van bloed en aas blijkt een dier onrein te maken. Als een varken aas gegeten had was het niet meer geschikt voor menselijke consumptie.Ga naar eindnoot10. Theodorus houdt de Engelsen voor dat de Grieken hun varkens geen aas te eten gaven; maar als varkens, of ook kippen, zulk voedsel gegeten hadden hoefde men ze niet af te wijzen. Anders werd dit als ze mensenvlees tot zich genomen hadden. In dat geval mocht men pas na een jaar van het varken eten, wanneer, zo meende men waarschijnlijk, alle aas het dierenlichaam weer verlaten had.Ga naar eindnoot11. Dat dieren beoordeeld werden op het voedsel waarmee ze zich voedden, blijkt uit enkele bepalingen in de Canones Adomnani. Voedsel dat door een koe aangeraakt was kon men zonder meer eten want koeien voeden zich alleen met gras en bladeren van de bomen (van gemalen schapenbotten was nog geen sprake). Bij door varkens verontreinigd voedsel lag de zaak gecompliceerder want varkens eten zowel reine als onreine zaken; en door kraaien beroerde spijzen waren van elke menselijke consumptie uitgesloten omdat niemand wist met welk onrein vlees het dier zich gevoed had.Ga naar eindnoot12. In | ||||
[pagina 146]
| ||||
3. Katten, muizen en hostie. Detail van de Chi-Rho-bladzijde in het Book of Kells (Dublin, Trinity College). Uit: The Book of Kells. Reproductions from the Manuscript in Trinity College Dublin. With a study of the Manuscript by F. Henry (Londen 1974), 107.
de Oudierse heldensaga's blijkt een belangrijke eigenschap van het heldenpart, het eervolle voedsel dat aan de held voorbehouden was, hierin te bestaan dat de geslachte dieren op bijzondere wijze gevoederd waren: Daar is een zevenjarig everzwijn; vanaf de tijd dat hij een kleine big was, ging er niets door zijn bek dan melkpap en meelbrij in de lente, en in de zomer verse wrongel en verse melk. Noten en tarwekorrels in de herfst, en vlees en bouillon in de winter. Daar is een op stal gemeste koe die net zeven jaar oud is; vanaf de tijd dat ze een klein kalf was, ging er geen heidekruid of stekelbrem door haar bek, alleen maar verse melk en fijn, groen gras en graan.Ga naar eindnoot13. | ||||
Dieren op afstandEen dier dat zich met onreine zaken voedde was blijkbaar taboe. Maar het lijkt erop dat er nog andere redenen waren om dieren als onrein te beschouwen. Muizen, honden en katten werden ook als bezoedelend ervaren. Bij de laatste twee speelt mogelijk mee dat ze zich met muizen voedden. Cummeanus, auteur van een zevende-eeuws Iers boeteboek, spreekt bijvoorbeeld van voedsel dat verontreinigd is doordat het aangeraakt is door een ‘Familiaris bestia ... quae est muriceps’ (door een huisdier dat muizen vangt).Ga naar eindnoot14. Maar in deze gevallen lijkt ook een ander motief mee te spelen. Het gaat hier om ‘huisdieren’, mogelijk katten en honden: dieren die zo dicht in de nabijheid van mensen verkeren dat ze bedreigend worden voor de menselijke identiteit. Met name dieren | ||||
[pagina 147]
| ||||
die ons zo dicht op de huid zitten, die onder hetzelfde dak slapen, het huis inen uitlopen, dienen op afstand gehouden te worden om het onderscheid tussen mens en dier niet te vervagen. Het bewaren van afstand tot dieren blijkt vooral van belang als het gaat om het heilige. Boeteboeken bevatten uitvoerige voorschriften die moeten voorkomen dat de eucharistie door dieren bezoedeld wordt. Als de celebrerende priester de eucharistie op de grond laat vallen moet hij deze oprapen, de vloer met een bezem schoonvegen, het bijeengeveegde stro verbranden en de as onder het altaar verbergen. Als hij de eucharistische gaven echter niet kan vinden, dan moet alles wat aangetroffen wordt op de plaats waar deze gevallen zijn, verbrand worden en onder het altaar opgeborgen. Eerbied voor het heilige speelt hier een rol, maar waarschijnlijk ook angst voor een mogelijke bezoedeling van het heilige door dieren. Als de eucharistie immers niet goed bewaakt wordt en een muis eraan knaagt, moet de verantwoordelijke priester veertig dagen boeten. Angst voor bezoedeling van het heilige door dieren zien we ook in de aanzienlijke verzwaring van de op te leggen boete in het geval iemand de eucharistie uitbraakt. De boete varieert hier al naar gelang de reden waarom iemand moet braken, maar de boete wordt enorm verhoogd in het geval honden van een dergelijk braaksel likken.Ga naar eindnoot15. | ||||
Katten en honden in de margeTegen de achtergrond van dergelijke bepalingen wordt ook een detail in het Book of Kells interessant. Hier zien we de eucharistie die aangevreten wordt door twee muizen, die op hun beurt weer gevangen worden door twee katten. Dit is een onderdeel van het Chi-rho monogram dat Christus symboliseert. Op het eerste gezicht wekt dit tafereel verbazing omdat hier het heilige op ernstige wijze bezoedeld wordt. Gaat het hier om een verbeelding van primaire angsten van een geestelijke? Of is er wellicht sprake van een diepere betekenis van dit tafereeltje? Lewis heeft de symbolische betekenis van deze pagina uitvoerig besproken, maar het aspect van bezoedeling niet genoemd. Symboliseert juist het contact met bezoedelende materie echter niet bij uitstek de vleeswording van Christus?Ga naar eindnoot16. Overigens is, zoals Willem van Bentum in de eerste bijdrage aan de serie over dieren in Madoc constateerde, het afbeelden van een kat in deze periode uiterst zeldzaam, evenals haar voorkomen in literaire bronnen. Volgens Robert Delort komt dit doordat de kat in de vroege Middeleeuwen in West-Europa bijna niet voorkwam.Ga naar eindnoot17. Naast het ontbreken van schriftelijke bronnen wijst Delort op het ontbreken van botten van katten in archeologisch vondstmateriaal. Nu ontbreken vermeldingen van katten niet volledig in het vroegmiddeleeuwse teksten. De kat lijkt wel degelijk in de vroege Middeleeuwen rondgewandeld te hebben, maar bleef waarschijnlijk een zeldzame verschijning. Vermeldingen van honden zijn veel talrijker. Een episode uit het heiligenleven van de Ierse heilige Declanus benadrukt nogmaals dat hondenvlees taboe was. Als een zekere Dercanus, een vir gentilis, een heiden, de heilige ontvangt, wil hij de christenen een streek leveren. Hij laat zijn dienaren in het geniep een hond doden, waarvan ze het hoofd en de poten moeten begraven. Het vlees moeten ze goed bereiden en aan de leerlingen van de heilige aanbieden. Ze moe- | ||||
[pagina 148]
| ||||
4. Het slachten van het paard en het eten van het vlees. Uit: Gerald of Wales, The History and Topography of Ireland (Harmondsworth 1982), 109.
ten hiervoor een vette hond uitzoeken en het doen voorkomen alsof het om schapenvlees gaat. Declanus vermoedt dat het aangeboden vlees niet kosjer is en ontdekt in het vlees een hondeklauw, die de dienaren van Dercanus bij vergissing toch meegekookt hadden. Zo voorkomt de heilige dat zijn discipelen iets ongeoorloofds (illicitum) eten. Dercanus blijkt zo onder de indruk dat hij het christelijke geloof aanneemt.Ga naar eindnoot18. | ||||
PaardenvleesValt het paard in dezelfde categorie van onreine dieren als hond en kat? Ierse teksten verbieden het eten van paardenvlees. Als de heilige Moling incognito op reis is en nergens onderdak vindt, wordt hij ontvangen door een vrouw die aan de rand van een dorp woont. Zij biedt hem koeienmelk aan. Verder is er niets in huis behalve paardenvlees. De heilige zegent echter het huis van zijn gastvrouw en verandert daarbij en passant het paardenvlees in een smakelijke schapenbout.Ga naar eindnoot19. Deze scène uit dit elfde- of twaalfde-eeuwse heiligenleven toont dat paardenvlees hoewel niet geoorloofd, in sommige omstandigheden toch gegeten werd. Hetzelfde blijkt wanneer de heilige Columba een man terechtwijst met de woorden: ‘Er komt een tijd dat je in een bos samen met dieven het vlees van een gestolen merrie zult kauwen.’ In het door Gerald van Wales beschreven inauguratieritueel van de koningen van het Ierse vorstendom Kenellcunill wordt weliswaar paardenvlees genuttigd maar in een ritueel dat bol staat van bezoedelende handelingen. Dit suggereert dat, althans in Ierland, paardenvlees taboe was.Ga naar eindnoot20. Dit lag echter anders in Engeland. Op de synode van Chelsea (787) berispen de pauselijke legaten Georgius en Theophactylus de Engelsen voor het feit dat ze paardenvlees aten.Ga naar eindnoot21. Mijn Britse kennissen moesten eens weten! | ||||
literatuur
| ||||
[pagina 149]
| ||||
|
|