Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
• Pascal Bertrand
| |
Een stichtelijk reisverslagHierboven staat in een notendop de inhoud van de Historia Monachorum in Aegypto, een reisverslag dat rond 395 in het Grieks werd geschreven door een onbekende auteur en dat in de loop der tijden veel veranderingen onderging. In 397 vertaalde en (bewerkte) Tyrannius Rufinus van Aquileia de tekst in het Latijn. Deze versie is overgeleverd vanaf de achtste eeuw.Ga naar eindnoot2. Rufinus' bewerking werd opgenomen in compilaties van vroegchristelijke vitae, die bekend staan onder de naam Vitae Patrum. De Nederlandse jezuïet Heribert Rosweyde vervaardigde in 1615 de enige volledige uitgave van alle teksten die tot deze compilaties gerekend worden. Hij verdeelde de teksten over tien boeken. In Rosweyde's uitgave beslaat de Historia Monachorum het gehele tweede boek. De Vitae Patrum waren zeer populair. Zij kenden een grote verspreiding en werden in de volkstalen vertaald. In het Middelnederlands ontstonden twee afzonderlijke vertalingen die bekend staan onder de naam Vaderboec. Beide werken bevatten een vertaling van de Historia Monachorum in Aegypto. Het oudste (of Zuid-Middelnederlandse) Vaderboec is van de hand van de Bijbelvertaler van 1360. De identiteit van deze persoon is helaas niet bekend. Veron- | |
[pagina 90]
| |
dersteld wordt dat hij afkomstig was uit het Karthuizerklooster te Herne bij Edingen. De auteur dankt zijn naam aan een vertaling van grote stukken uit de bijbel in de volkstaal, waarmee hij rond 1359 begon. Naast deze bijbelvertaling en het Vaderboec heeft hij nog elf (misschien twaalf) geestelijke werken uit het Latijn in het Middelnederlands vertaald.Ga naar eindnoot3. Het Noord-Middelnederlandse Vaderboec werd aan het begin van de vijftiende eeuw vervaardigd door een anonieme auteur. In dit artikel komt uitsluitend de Zuid-Middelnederlandse Historia Monachorum aan de orde. Daarbij gaat de aandacht uit naar de specifieke kenmerken van de Zuid-Middelnederlandse Historia Monachorum, het cultuurhistorisch kader en het beoogde publiek. Bij de bespreking van dit laatste punt zal niet alleen van de Middelnederlandse Historia Monachorum, maar van het hele Vaderboec worden uitgegaan. | |
Het Zuid-Middelnederlandse VaderboecHet belangrijkste afschrift van het Zuid-Middelnederlandse Vaderboec wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eindnoot4. Dit afschrift dateert uit 1461 en is vervaardigd door ‘suster Marie Doeghens’ voor het klooster Groenendaal. De Bijbelvertaler heeft de Latijnse tekst, zoals deze in zijn legger stond, praktisch letterlijk vertaald.Ga naar eindnoot5. Wel heeft hij de proloog vervangen door een eigen tekst en op één plaats een woord verduidelijkt. Het betreft hier een uitleg van het Dietsche woord cokentrise (krokodil). Het vervangen van de proloog past in de werkwijze van de Bijbelvertaler. In tegenstelling tot de Latijnse proloog van de Historia Monachorum, die gedetailleerd ingaat op de inhoud van de tekst en daardoor onlosmakelijk met deze ene tekst verbonden is, geeft de Bijbelvertaler een ‘meta-proloog’, die betrekking heeft op alle teksten in het Vaderboec. Hierdoor worden de losse teksten meer als een eenheid gepresenteerd. In zijn proloog verstrekt de vertaler helaas geen gegevens over zijn opdrachtgever of het beoogde publiek; hij schrijft voor iedereen die de levenswijze van de woestijnvaders wil navolgen. Het werk heeft geen echte epiloog. Het is niet zeker wanneer de Bijbelvertaler van 1360 zijn Vaderboec vervaardigd heeft, aangezien de tekst in tegenstelling tot de meeste van zijn werken niet gedateerd is. Toch kan er een mogelijke datering voor het werk gegeven worden. In de proloog op het Vaderboec maakt de vertaler zich bekend als degene die grote stukken uit het Oude en het Nieuwe Testament ‘in Dietscher talen’ heeft omgezet. In een ander werk van zijn hand, de XIX boeckelkine vander heyleghere vader collaciën, dat gedateerd is op 1382, verwijst hij terug naar het Vaderboec. Het Vaderboec moet dus tussen 1360 en 1382 tot stand zijn gekomen. Daarnaast citeert de Bijbelvertaler in zijn proloog op het Vaderboec uit de Homiliae XL in Evangelia van Gregorius de Grote. Deze tekst vertaalde hij in 1380 in het Middelnederlands. Indien de Middelnederlandse vertaler uit Gregorius' werk citeert omdat hij dit nog vers in zijn geheugen had, zou het Vaderboec op 1381 gedateerd kunnen worden. Gelet op de grote werkijver van de Bijbelvertaler (hij schreef dertien of veertien werken in 30 à 35 jaar en in 1386 vervaardigde hij minstens twee vertalingenGa naar eindnoot6.) is het zeker mogelijk dat hij in drie opeenvolgende jaren jaarlijks een omvangrijk werk uit het Latijn in het Middelnederlands heeft vertaald.Ga naar eindnoot7. | |
[pagina 91]
| |
1. De proloog van het Vaderboec in het Groendendaalse handschrift, dat in 1461 werd afgeschreven door die arme scriversse suster Marie Doeghens (K.B. Brussel, hs. 15.134). Uit: J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften... (zie noot 4), plaat 56.
| |
De Historia Monachorum en haar cultuurhistorisch kaderDe Historia Monachorum is een belangrijke tekstgetuige van het vroegchristelijk oosters anachoretisme (kluizenaarsleven) en cenobitisme (monachaal leven). Het werk bevat korte vitae van 28 woestijnvaders, waaronder Evagrius Ponticus (346-399) en Paulus Simplex (overleden rond 339), een leerling van An- | |
[pagina 92]
| |
tonius de Grote. De monniken hebben deze woestijnvaders niet allemaal zelf gezien; voor een deel zijn de levensbeschrijvingen uit de mond van anderen opgetekend. Vandaar dat het mogelijk is dat in de Historia Monachorum vitae van anachoreten zijn opgenomen die in 394 al lang overleden waren. Daarnaast brengen de reizigers een bezoek aan twee ascetische nederzettingen en een klooster. Vanwege enkele schijnbare inconsequenties in het verhaal is de authenticiteit van het reisverslag niet onomstreden. Het aantal reizigers varieert namelijk tussen zeven en drie, er zijn verschillende schrijfstijlen door elkaar gebruikt en het zou niet mogelijk zijn om een logische reisroute te reconstrueren. Deze argumenten zijn echter te weerleggen. Het aantal monniken wisselt omdat het gezelschap zich op een gegeven ogenblik splitst. De groep van vier monniken neemt de gemakkelijke route over de Nijl, terwijl de overige drie verder de woestijn intrekken. Mede op basis van dit gegeven zijn Benedicta Ward en Norman Russel erin geslaagd de reisroute te reconstrueren (zie afb. 2).Ga naar eindnoot8. Het reisverslag is waarschijnlijk aangevuld met informatie uit andere bronnen, hetgeen de verschillende schrijfstijlen verklaart. Dit materiaal kan bij het op schrift stellen van de Historia Monachorum al zijn toegevoegd, het kan echter ook van later datum zijn.Ga naar eindnoot9. De woestijnvaders die in de Historia Monachorum beschreven worden, waren uiteraard niet de eerste christelijke bewoners van de Egyptische woestijn. Reeds vanaf het begin van het christendom waren kluizenaars de zandvlakte ingetrokken, en hun levenswijze vervulde een voorbeeldfunctie.Ga naar eindnoot10. In het algemeen worden twee verklaringen gegeven voor deze vestiging in de woestijn: de christenvervolgingen in de eerste eeuwen en de sociaal-economische omstandigheden, waarbij men met name vanwege de belastingdruk zou vluchten. Voor deze verklaringen is echter te weinig bewijsmateriaal te vinden; het zal voornamelijk een bewuste persoonlijke keuze zijn geweest om zich in de woestijn te vestigen.Ga naar eindnoot11. Het sleutelwoord hierbij is ‘ascese’, waaronder ondermeer zelfkastijding, vasten en het afzien van bezit wordt verstaan. Bij ascese staat het hele leven in het teken van God. Het gaat de asceet uitsluitend om het geestelijke leven: het aardse is slechts tijdelijk en te versmaden. In de woestijn kon dit ideaal het best bereikt worden. Ook de toenemende organisatiegraad van de christelijke leefgemeenschappen beïnvloedde de vlucht naar de woestijn. Voor asceten die onafhankelijk hun geloof wilden belijden en hun leven zelf wilden inrichten, was geen plaats meer. Onderwerping aan de kerkelijke hiërarchie betekende immers, dat zij hun levenswijze hadden moeten opgeven. Om toch de eigen zelfstandigheid te kunnen behouden, was het noodzakelijk zich uit de maatschappij terug te trekken. Een belangrijke impuls voor een leven als kluizenaar in de woestijn werd gegeven door de Vita Antonii, kort na 356 geschreven door Athanasius, bisschop van Alexandrië. Dit is de oudste bron voor het anachoretisme in Egypte. Niet alle kluizenaars leefden in absolute eenzaamheid. Sommigen hielden contact met de buitenwereld doordat mensen naar hen toekwamen voor raad, hulp of genezing. Ook hadden zij contact met kooplieden. Om in het levensonderhoud te kunnen voorzien, vlochten de woestijnvaders matten en manden die tegen levensmiddelen geruild werden. Daarnaast sloten zich vaak leerlingen bij de vaders aan. Vooral Egyptische leerlingen gingen zoveel mogelijk bij verschillende woestijnvaders in de leer, om daarna uit de ervaringen en adviezen díe elementen te distilleren die pasten bij de persoonlijke ascese. De Historia Mon- | |
[pagina 93]
| |
2. De gereconstrueerde reisroute door Egypte. Uit: The Lives of the Desert Fathers... (zie noot 8), p. X.
achorum kan tot op zekere hoogte dan ook gezien worden als het verslag van een studiereis. De woestijnvaders en hun leerlingen vormden christelijke gemeenschappen, die een losse structuur kenden. De woestijnvader was niet de leider van een gemeenschap: zijn woord gold als raadgeving of mogelijke richtlijn.Ga naar eindnoot12. | |
De Vitae Patrum als inspiratiebron bij kloosterhervormingenDe geschriften over de vroege woestijnvaders vormden niet alleen voor hun tijdgenoten, maar ook voor vele generaties na hen een belangrijke inspiratiebron. Tot in de elfde eeuw was de regel van Benedictus de religieuze levensvorm bij uitstek. De benedictijner monniken werden in het algemeen beschouwd als de volmaaktste navolgers van de apostelen. Het leven dat zij leidden was de vita apostolica of de vita angelica. In de loop der eeuwen wisten kloosters evenwel veel rijkdom te vergaren. Dit neemt niet weg dat er desondanks nog enkele waren, die de oude ascetische idealen van de woestijnvaders strikt naleefden. Daarnaast vormden vele kloosters machtscentra van wereldlijke heren. Naast de gebruikelijke taken op geestelijk gebied, verzorgden de monniken ook onderwijs en legden zij zich toe op het transcriberen van teksten en kunstnijverheid. De ascetische idealen van het apostolische leven zwakten af. De pracht en praal van de kloosters waren oorspronkelijk bedoeld als eerbetoon aan God, waarbij de uiterlijke rijkdom de spirituele rijkdom weerspiegelde. In de elfde eeuw nam evenwel de kritiek op dit uiterlijk vertoon en de verwereldlijking van het monachale leven toe. Ondanks de hervormingspogingen | |
[pagina 94]
| |
- onder andere die van de cluniazensers - scheidden zich groepen monniken, die een terugkeer wensten naar de oude idealen, af van de traditionele orden. Dit leidde ondermeer tot de stichting van de orde der cisterciënzers, die een grote populariteit kende. De periode tussen 1050 en 1250 - ten tijde van de religieuze armoedebeweging - wordt gekenmerkt door een diep religieus élan. Vooral vrouwen wensten in kloosters in te treden. Nieuwe orden en semi-religieuze groeperingen kwamen tot stand. Nieuw waren de bedelorden, zoals de franciscanen en de dominicanen die de vita apostolica en het armoede-ideaal hoog in het vaandel droegen. Vooral in de dertiende eeuw was hun populariteit en invloed zeer groot. Ook werden in het midden van de dertiende eeuw talrijke kleinere religieuze groeperingen en gemeenschappen, die in de twaalfde en dertiende eeuw waren ontstaan, samengevoegd in de orde van de augustijner-eremieten. De levens van de woestijnvaders speelden bij deze orde een grote rol. Het tekstcorpus van de Vitae Patrum gold als uitgangspunt voor de inrichting van hun leven. Daarnaast gingen leken een grotere rol spelen op spiritueel gebied. Steeds vaker zochten zij aansluiting bij een religieuze levensvorm buiten de erkende klooster- en bedelorden. Deze semi-religieuzen, zoals de begijnen, leefden niet volgens een bepaalde kloosterregel. Zij legden bovendien geen geloften af, konden elk moment de groep verlaten en hielden een hechte band met de samenleving.Ga naar eindnoot13. De meeste van deze groeperingen ontstonden in steden. Ook de Moderne Devotie deed vanaf omstreeks 1400 in de steden haar invloed gelden. | |
Het publiek van het VaderboecDe kloosterzusters en de semi-religieuzen veroorzaakten een verschuiving op het gebied van de geestelijke letterkunde. Omdat zij nauwelijks Latijn beheersten, werd voor hen geestelijke literatuur in de volkstaal vertaald, zoals de werken van Cassianus en de Vitae Patrum. Deze vertalingen werden onder andere vervaardigd door de Moderne Devoten.Ga naar eindnoot14. Daarnaast werden er ook geestelijke teksten in de volkstaal geschreven door bijvoorbeeld Jan van Ruusbroec en enkele van zijn medebroeders uit het klooster Groenendaal. Het grootste deel van deze Middelnederlandse geestelijke literatuur was in eerste instantie niet bedoeld voor de gewone leek, maar voor personen die een (semi-) religieus leven leidden. Dat valt ondermeer af te leiden uit de monastieke thematiek die in veel teksten centraal staat. Geschriften die voor leken bedoeld zijn, bevatten veeleer teksten van cathechetische aard, zoals de dagelijkse gebeden, het credo en de tien geboden. Daarnaast komen ook profane onderwerpen als huwelijk, handel en rechtspraak aan bod.Ga naar eindnoot15. De handschriften voor personen uit semi-religieuze milieus zijn meestal eenvoudig uitgevoerd, in tegenstelling tot handschriften voor de leek. Deze gegevens vormen een aanknopingspunt voor het vaststellen van het beoogde publiek van het Vaderboec en daarmee ook van de Middelnederlandse Historia Monachorum. De inhoud van het Vaderboec is moreel-religieus en monastiek van aard, waarbij een deugdzaam leven, onderdanigheid aan God en het herkennen van de listen van de duivels en demonen een zeer grote plaats innemen. De handschriften | |
[pagina 95]
| |
en drukken waarin het werk is overgeleverd, zijn sober uitgevoerd. Al deze elementen wijzen eerder in de richting van een publiek van semi-religieuzen of kloosterlingen die zelf in de volkstaal schreven dan op een lekenpubliek. Gelet op de inhoud van de Historia Monachorum en in het bijzonder de taal waarin het Vaderboec geschreven is, zal de tekst niet gebruikt zijn tijdens de liturgische dienst. Waarschijnlijk is, dat het werk gebruikt is voor privé-lezing of lezing in de refter en als inspiratiebron diende voor een goed en deugdzaam (semi-)monachaal leven. Toch hebben ook leken kennis kunnen nemen van stukken uit het Vaderboec, doordat delen uit dit werk werden opgenomen in de Tafel van den Kersten Ghelove. Dit werk werd rond 1404 geschreven door Dirc van Delf. Hij was hofkapelaan aan het Hollandse Hof onder Albrecht van Beieren, en droeg het werk aan de vorst op. De Tafel is een theologische-moraliserende uiteenzetting over de schepping. Het hofpubliek, voor wie de tekst in eerste instantie bedoeld was, kan ervan op de hoogte zijn geweest dat de auteur delen uit het Vaderboec gebruikt heeft. Hij geeft dit namelijk keurig aan in de inhoudsopgave van zijn werk: ‘Dat .XLIIII. capittel van exempel, mirakel, heilich leven gueder menschen die na Christus tiden sijn gesciet. Item hier veel gueder exempelen uuten Vaderboic’.Ga naar eindnoot16. Daarnaast werden delen uit de Vitae Patrum opgenomen in de Speculum Historiale van Vincentius de Beauvais. Door de bewerking van deze tekst door Jacob van Maerlant in zijn Spieghel Historiael zijn wederom delen uit dit tekstcorpus bij een geïnteresseerd adellijk publiek terechtgekomen, namelijk bij graaf Floris V en zijn hof.Ga naar eindnoot17. Hoewel de Bijbelvertaler in eerste instantie niet voor de gewone leek geschreven heeft, zal het hem veel deugd gedaan hebben dat de teksten bij een breed publiek bekend werden. Zijn Vaderboec staat immers ook voor iedere geïnteresseerde open, aangezien hij schreef ‘te exemple ende te leeringhen alder gheenre die hem om die minne Gods van allen willen afscheeden ende haren voetstapen volghen in willegher armoeden ende breke, om te ghecrigene den loen der dese vadere voerin ghetorden sijn, om dat si wandelen selen doerden nauwen yngen wech diese ten eweghen levenne heeft ghebracht’. |
|