Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
J.R.M. Magdelijns, H.J. Nalis, R.H.P. Proos, D.J. de Vries (red.), Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving (Arko Uitgeverij; Nieuwegein 1996). 355 p. Geïll. ISBN 90-72047-31-1. f 55, -.Het is een grootscheepse onderneming geweest, die heeft geleid tot de publicatie van dit imposante en fraai uitgevoerde boek. Zoals in de ‘Inleiding’ al wordt opgemerkt, is het schrijven van een boek met veertien auteurs geen sinecure; ik tel er overigens zeventien. In veel gevallen zijn zulke projecten bij voorbaat gedoemd te mislukken om voor de hand liggende redenen: auteurs vanuit verschillende vakgebieden wensen soms hun eigen discipline volledig tot haar recht te laten komen en willen die een primaire rol toebedelen ten opzichte van andere disciplines, er kunnen verschillen van inzicht en opvatting optreden, net als overlappingen in de diverse bijdragen en zo zijn er nog talloze voetangels en klemmen te bedenken die een onderneming als deze kunnen laten stranden. Des te meer waardering moet worden opgebracht voor auteurs en redactie van dit boek, als bij het lezen ervan blijkt dat hier een prestatie van formaat geleverd is. De afzonderlijke delen en hoofdstukken zijn met zorg gekozen, waardoor een grote hoeveelheid materiaal en veel nieuwe inzichten op een (meestal) aantrekkelijke manier bij elkaar zijn gebracht. Het boek is uit zes delen opgebouwd - en valt gelukkig niet in zes delen ‘uiteen’ - die elk bestaan uit verschillende hoofdstukken. Deel I behandelt het kapittel in de stad Deventer, deel II gaat over het kapittelgebied en de invloed ervan op de ontwikkeling van de stad. Het derde deel kan worden beschouwd als het kernpunt van het boek en hierin wordt de proosdij zelf (Sandrasteeg 8) behandeld. Na een uitvoerige bespreking van de huizen van het kapittel in deel IV wordt in deel V aandacht geschonken aan het cultuurhistorische beleid in Deventer, waarna het geheel wordt besloten met een slotbeschouwing. De bruikbaarheid van de bundel wordt sterk vergroot door de noten, literatuuropgaven en niet in het minst door het uitvoerige register. Al uit het eerste hoofdstuk blijkt dat niet alleen de geschiedenis van het kapittel in de stad Deventer aan de orde komt, maar ook het belang van het kapittel voor de bisschop van Utrecht. Onder de titel ‘Van missiebasis tot stadskapittel’ beschrijft Kaj van Vliet de opkomst van het kapittel. Rond 770 stichtte Lebuïnus in Deventer een kerkje, dat later door Liudger werd herbouwd. Bekend zijn de effecten die de noormanneninvallen in Utrecht en omstreken ook op Deventer hebben gehad. Niet alleen vond de bisschop van Utrecht er een veilige residentie, maar ook werd Deventer door de verwoesting van Dorestad in de tweede helft van de negende eeuw een handelsnederzetting van belang. Toen bisschop Balderik in de tiende eeuw de zetel van het bisdom weer naar Utrecht terugbracht, bleef Deventer toch een speciale positie houden. In het volgende hoofdstuk wordt de merkwaardige geschiedenis en het feitelijke einde van het kapittel in de roerige zestiende eeuw beschreven. Daarmee is dan ook de opmaat voor de rest van het boek gegeven: opkomst, bloei en ondergang van het | |
[pagina 55]
| |
kapittel van Lebuinus vormen de historische onderlegger voor het onderzoek naar zijn invloed in de stad Deventer. Het tweede deel vangt aan met een uitvoerig artikel over de ‘Nederzettingsontwikkeling van Deventer tot 1200’. Zonder Romeins verleden groeide Deventer in de ‘vroegstedelijke’ periode (late negende-twaalfde eeuw) uit tot een belangrijk centrum met stedelijk trekken. Daarmee behoort de stad tot een kleine groep die vanaf de twaalfde eeuw de stedelijke samenleving tot stand bracht, die sindsdien zo wezenlijk is gebleven. Via volgende hoofdstukken wordt toegewerkt naar het derde deel, over de proosdij, waarvan het eerste hoofdstuk de veelzeggende titel ‘Kennismaking met de kern’ heeft gekregen. Het betreffende pand, Sandrasteeg 8, kreeg al eerder de nodige aandacht; er werd in 1992 uitvoerig over gepubliceerd (Bulletin KNOB) en De Vries schreef er opnieuw over in zijn dissertatie uit 1994. Af en toe werd het pand wat ronkend betiteld als het oudste huis van Nederland, een aanduiding waarvan De Vries overigens al eerder afstand had genomen. En terecht, want de oorspronkelijk functie van dit gebouw is niet met zekerheid vast te stellen. Waarschijnlijk werd het in de tweede helft van de elfde eeuw gebouwd als kapel, waarbij vooral opmerkelijk is dat hier met tufsteen gewerkt werd. Het was die tufsteen die mensen deed spreken over het oudste huis. Duidelijker is de vorm van het gebouw van rond 1130, die na de restauratie weer duidelijk zichtbaar is gemaakt. Vermoedelijk gaat het om een poort met verdedigbaar karakter, wat kan blijken uit de weinige openingen op de begane grond en de erg dikke muren. Geheel zeker is dit niet, zoals ook diverse keren in de bijdragen in dit boek wordt opgemerkt, zeer waarschijnlijk lijkt het echter wel. In verschillende volgende bijdragen wordt het bouwhistorisch en archeologisch onderzoek zeer uitvoerig en grondig beschreven, wat in wetenschappelijke zin lofwaardig is, maar toch teksten oplevert die door niet-ingewijde lezers als zware kost kunnen worden ervaren. Voor de specialist zeer nuttig, maar de vaart wordt enigszins uit het boek gehaald. Dat is zeker niet het geval bij de heldere bijdrage van Carry Martin, waarin ze het gebouw vergelijkt met relevante voorbeelden en typen die van elders bekend zijn. Zo ontrafelt zij de verschillende mogelijkheden die bedacht kunnen worden voor de functies van het gebouw. Want behalve (het oudste) huis is het pand in de Sandrasteeg ook poort en proosdij genoemd. De juiste determinatie van de functie is bovendien lastig, omdat waarschijnlijk verschillende functies samengingen. Typologisch kan het een poorthuis genoemd worden, hoewel de woonfunctie voor de twaalfde eeuw niet vaststaat. Als poort gaf het gebouw toegang tot de immuniteit van het kapittel, terwijl het door vorm en vooral materiaalgebruik als representatief gebouw moest opvallen. Mogelijk kwam hierbij al in de twaalfde, maar zeker in de dertiende eeuw de functie van proosdij, waarbij de functie als poort werd opgegeven. Het is niet onwaarschijnlijk dat de bouw (rond 1130) plaatsvond toen Philipp von Katzenelnbogen proost van Deventer was, wat enige ruimte laat voor de interpretatie van de proosdij. Martin doet dat zorgvuldig en kan aan het einde van het artikel de verleiding om een keuze uit verschillende mogelijkheden te maken onderdrukken. Mij lijkt dat terecht bij een gebouw waarvan toch zoveel onzeker is. Als mogelijkheden oppert zij dat de proosdij als teken van verbondenheid met de Roomse koning gebouwd werd, dan wel als ‘statussymbool van een ambitieuze telg uit een geslacht van graven’. | |
[pagina 56]
| |
Ondanks verbouwingen, samenvoegingen en splitsingen is het toch een tamelijk uniek gegeven, dat de kern van het gebouw overeind is gebleven. Spaanse en Staatse militaire commandanten huisden in de zestiende en zeventiende eeuw in de Sandrasteeg, veel later ook particulieren. Het deel in het boek over de ‘kern’, Sandrasteeg 8 dus, wordt dan ook afgesloten met artikelen over de bewonings- en restauratiegeschiedenis. De restauratie van de proosdij vormde de aanleiding tot verder onderzoek, dat heeft geleid tot dit boeiende boek. Samen met de bundel opstellen uit 1992 over de Lebuinuskerk is er nu veel en boeiende informatie over wezenlijke delen van de geschiedenis van Deventer beschikbaar. Zoals ik indirect al aangaf, is daarbij niet steeds helemaal duidelijk tot welk publiek men zich in deze bundel richt: wetenschappers, wetenschappelijk geïnteresseerden of liefhebbers van de Deventer geschiedenis in het algemeen. Waar de meeste bijdragen voor alle groepen geschikt lijken te zijn, is dat niet het geval met de zeer specialistische archeologische bijdragen. Anderzijds valt simpelweg te stellen, dat het materiaal er is voor wie het lezen wil, een ander kan het overslaan. Zeker met de opvallend lage prijs hoeft dat geen bezwaar te zijn. Lex Bosman |
|