gepast voor een breder lezerspubliek, maar zijn niet allemaal even gemakkelijk te lezen. Dat geldt met name voor de bijdragen waarin specialistische onderwerpen worden behandeld. Het artikel over het schrijven op onopengesneden vellen bijvoorbeeld, vereist enig doorzettingsvermogen, maar is een doorwrocht artikel dat volledig overtuigt, mede dankzij de illustraties en tekeningen. Wie het uitleest, heeft beslist iets bijgeleerd.
De keuze voor het artikel ‘De opkomst van een nieuw schrifttype: de littera hybrida’ vind ik minder gelukkig. De lijn van het betoog, dat voornamelijk gebaseerd is op cijfermateriaal, is goed te volgen, maar door de veelvuldig voorkomende verwijzingen naar plaatmateriaal in de catalogi van gedateerde handschriften in Nederland en België (Catalogues des Manuscrits datés) laat de bijdrage wel erg veel aan de fantasie van een niet-ingevoerde lezer over. Enkele goed gekozen illustraties hadden dat misschien enigszins kunnen ondervangen.
Blijkbaar ook tot spijt van de auteur heeft het inleidende artikel op één punt geleden onder de heruitgave; het ontbeert de ‘overdaad aan kleurenplaten’, zoals hij het zelf omschrijft in de noot bij de titel. ‘Van schrijven naar drukken’ verscheen oorspronkelijk in 1979 in Grafisch Nederland bij gelegenheid van het jubileum van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond. Dat voor deze speciale uitgave kosten noch moeite gespaard werden, zal duidelijk zijn, maar het zou wel heel erg makkelijk zijn en beslist geen recht doen aan het artikel om het met deze opmerking af te doen. Het artikel heeft na zeventien jaar namelijk nog niets aan waarde verloren. Het is een prachtig, voor een groot publiek begrijpelijk geschreven, overzicht van de complexe geschiedenis van het handgeschreven boek. De schrijver schetst met een paar goed gekozen lijnen een volstrekt helder beeld. Bovendien beschrijft Obbema de handschriftenproductie niet als een geïsoleerd fenomeen, maar laat zien dat het aan de wieg staat van en verweven is met de boekdrukkunst. Tenslotte heeft het artikel nog een andere waarde: Obbema schreef het in een tijd dat het handschriftenonderzoek zich nog nauwelijks in de belangstelling van een groot publiek kon verheugen. Met zijn artikel heeft hij een aanzet gegeven tot de (her)waardering van het geschreven en verluchte boek en de bestudering ervan. Wie na het lezen nog steeds teleurgesteld is over het gebrek aan kleurenplaatjes, moet de oorspronkelijk uitgave ernaast leggen en zal ontdekken dat de ‘andere selectie van illustraties’, zoals Obbema het noemt, ook betekent dat er in de nieuwe bewerking illustraties voorkomen die in de oorspronkelijke versie niet afgebeeld zijn.
Er zijn meer artikelen in deze bundel die het karakter van een overzicht hebben. De artikelen 6 en 7 behandelen achtereenvolgens de overlevering van de literaire handschriften en de overlevering van de geestelijke literatuur. Artikel 7 is sterk uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke versie. Met de frustratie, waarvan Obbema bij verschijning van de oorspronkelijke tekst in Ons Geestelijk Erf (1985) blijk gaf: ‘binnen de beperkte ruimte die deze bundel bood, moest mijn bijdrage drastisch worden omgewerkt en bekort’, rekent hij hier af: ‘Tekst en noten zijn ...[]... teruggebracht naar de oorspronkelijke opzet’.
Dat Obbema niet uitsluitend schrijver van overzichtsartikelen is, bewijzen de bijdragen 8 tot en met 10. Zij handelen over boekenregisters en -catalogi. De bijdragen vinden hun oorsprong in Obbema's dissertatie (1973) over de bibliotheekcatalogus van het Deventer fraterhuis. Obbema laat in deze artikelen zien