column
De macht van roddel
In zijn Historiën (II, 1) vertelt Gregorius van Tours over bisschop Brictius, de opvolger van de heilige Martinus. Een aan God gewijde vrouw, die gewoonlijk de bisschoppelijke was deed, werd zwanger en baarde een kind. De woedende bevolking verdacht Brictius ervan de vader te zijn. Men wilde hem stenigen, maar hij ontkende bij hoog en bij laag. Hij liet zich de baby brengen, die - dertig dagen oud - publiekelijk verklaarde: ‘U bent mijn vader niet’. De mensen riepen echter dat er toverkunst in het spel was. Brictius bewerkte een tweede zuiveringswonder: hij liep met gloeiende kolen onder zijn kleed naar het graf van de heilige, waar bleek dat zijn kleren niet geschroeid waren. Maar de mensen wilden hem niet geloven, en gooiden hem de stad uit.
De moraal van dit verhaal: niemand beledigt de heilige ongestraft. Brictius had zich ooit tegenover Martinus misdragen en kreeg nu zijn verdiende loon. Verder keert Gregorius zich tegen onkuise bisschoppen. Maar het gaat ook om een typisch zesde-eeuwse bisschoppelijke nachtmerrie. De angst van geestelijken voor verlies van goede naam en faam duikt op in vele concilieteksten uit deze periode. Deze gaan over ‘het geklets van kwaadwilligen’ en de manier waarop de geestelijkheid haar reputatie moet beschermen. Wat uit die teksten verrijst is niet van alle tijden. De context is de zesde-eeuwse Gallische bisschopsstad, een hechte en fiere gemeenschap wier aanzien stond of viel met de reputatie van lokale heiligen en geestelijke leiders. De mensen in Tours waren niet langer van zins zich ‘te bezoedelen door het kussen van onwaardige handen’. Daaraan vooraf ging veel geroddel, met als inzet de goede naam van Tours.
Ik moest aan Brictius denken toen ik de leukste en meest inspirerende oratie van de afgelopen jaren las: Chris Wickhams Gossip and Resistance among the Medieval Peasantry (Birmingham 1995). Wickham spoort zijn vakgenoten aan om ‘roddel’ serieus te nemen. Praten over mensen achter hun rug (zijn simpele definitie) is niet per se malicieus, typisch vrouwelijk, of niet ter zake doende; het hoeft niet te gaan over iets heimelijks, en al evenmin hoeft het geklets onwaar te zijn. De meeste effectieve roddel gaat over zaken die op waarheid berusten. Wat het verschijnsel interessant maakt voor de historicus is dat sociale groepen hun identiteit construeren en in stand houden door roddelen. Ze halen gezamenlijke herinneringen op (‘social memory’) en leveren commentaar op openlijk en heimelijk gedrag van groepsleden. De grens tussen ‘wij’ en ‘zij’ wordt gedefinieerd door het recht om over buitenstaanders te roddelen, en interne cohesie wordt voortdurend versterkt door geklets.
Daar is niets middeleeuws aan. Een paar van Wickhams mooiste voorbeelden komen uit de universitaire koffiekamer van Birmingham (‘Don't you know about this? Well, let me tell you about it’). Maar uit de notulen van de vergadering van die middag valt niets op te maken over de gesprekken in de koffiekamer. De historicus van roddel heeft het dus lastig - lastiger, doorgaans, dan Wickham met zijn prachtige archiefmateriaal over twaalfde-eeuwse Italiaanse dorpen. Of moeten we gewoon beter opletten? Sinds ik dat doe stuit ik op het ene schandaal na het andere, zelfs in mijn