Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||
artikel• P.C.M. Hoppenbrouwers
| ||||||||||||||||||
Mucchietto en StoltarellaVoor de beschrijving van de geschiedenis van het gezin is het even verleidelijk als gevaarlijk om uit te gaan van een concreet geval; verleidelijk omdat aan de rijke bronnen voor de gezinsgeschiedenis de prachtigste anecdoten te ontfutselen zijn, gevaarlijk omdat het alledaagse en vaak ook herkenbare van de inhoud te gemakkelijk de schijn wekt ‘dat het vroeger zo was’. Maar goed, hier is een geval, of liever een verhaal. Op een dag trouwden in Parma twee welgestelde jongelieden, Mucchietto en Stoltarella. Na afloop van de vrolijke bruiloft in het huis van de bruidegom gingen de twee echtelieden naar bed en daar sloten ze voor de grap een weddenschap af: wie het eerste zou praten, moest de volgende dag de afwas doen. Toen de vrouwelijke verwanten van de bruid 's ochtends op bezoek wilden komen, kwamen ze voor een gesloten deur te staan. Omdat ze ook binnen niets hoorden en roepen of bonzen niet hielp, sloegen ze alarm. De familie van Mucchietto werd erbij gehaald en de hele buurt liep uit. De voordeur werd geforceerd en men trof het pasgetrouwde stel in bed aan, doodgemoedereerd maar zwijgend. Er volgden hilarische pogingen om de echtelieden aan de praat te krijgen. Door list en bedrog van Mucchietto ging Stoltarella als eerste voor de bijl. Je zou nu kunnen redeneren dat dit verhaal, ontleend aan de Novelle van Giovanni Sercambi uit Lucca (1348-1424)Ga naar eindnoot1., onder zijn theater-van-de-lach-achtige patina twee fundamentele opvattingen over huwelijk en gezin weerspiegelt: (1) trouwen betekende de vorming van een nieuw huishouden en (2) binnen het huwelijk moesten een goede verstandhouding, intimiteit, genegenheid en een belangrijke mate van gelijkwaardigheid tussen de partners bestaan. Daarmee | ||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||
1. Ouders wijzen hun kinderen terecht. Houtsnede uit de Freidank van Sebastian Brant. Uit: S. Shahar, Kindheit im Mittelalter(München 1991).
komen we bij de kern van de zaak waar het in deze bijdrage om draait: de twee opvattingen die zojuist zijn genoemd sluiten naadloos aan op de definitie van wat verwarrend genoeg in het sociaal-wetenschappelijk onderzoek het ‘moderne’, in het hedendaagse spraakgebruik het ‘traditionele’ en in de Dikke van Dale gewoon ‘het’ gezin heet. Deze definitie heeft twee hoofdaspecten of, zo men wil, een ‘harde’ en een ‘softe’ kant. De eerste heeft te maken met vorm en reproduktie, de tweede met relaties, gedragingen en emoties. In concreto: het moderne gezin is een samenlevingseenheid die uitsluitend bestaat uit een echtpaar en (eventueel) kinderen die weinig verplichtende contacten met familie en woonomgeving heeft en gebaseerd is op een grote mate van onderlinge affectie. De vertelling over Mucchietto en Stoltarella suggereert nu dat dit samenlevingstype al in de (latere) Middeleeuwen als normaal werd beschouwd. En dat is nog altijd omstreden. Sedert de jaren '50 overheerst onder gezinssociologen en historici de mening dat het moderne gezin een betrekkelijk recente ‘inventie’ is. Deze ‘uitvinding’ is het gevolg van een reeks veranderingen in economie en samenleving, religieuze beleving en educatie die in de periode tussen ongeveer 1500 en 1800 hun beslag kreeg. Pas tegen het einde van deze periode ging het geheel méér vormen dan de som der delen: het gezin werd verpakt in een ‘coherent systeem van mentale voorstellingen’, in een ‘full-blown ideology (..) that blotted out most of the older ideas and ideals and altered the significance of those that remained’.Ga naar eindnoot2. Overigens | ||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||
gaat het dan nog slechts over de elite. Pas in de eerste helft van deze eeuw zou het nieuwe gezinsmodel door een proces van maatschappelijke convergentie gemeengoed zijn geworden. ‘Revisionisten’ - waartoe ik op grond van een artikel uit 1985 zelf ben gerekend - hebben geprobeerd bressen te slaan in deze gedachtengang door meer nadruk te leggen op de continuïteit, zowel in de morfologie van het gezin als in de emotionele binding tussen de gezinsleden. Hierdoor is ons beeld thans aanmerkelijk genuanceerd. De vraag is echter, of met deze nuancering het orthodoxe paradigma aan het wankelen is gebracht. Over die vraag gaat deze bijdrage. Mijn betoog is opgebouwd uit drie delen. Ten eerste zal ik de factoren op een rij zetten die de formatie van het ‘moderne’ gezin beïnvloed hebben. Vervolgens maak ik een afweging tussen elementen van continuïteit en discontinuïteit in op huwelijk en gezin gerichte sentimenten. Het derde deel behandelt de kwestie van de vooral sociaal-economisch bepaalde variatie in gezinservaring, toegespitst op de tegenstelling massa - elite. | ||||||||||||||||||
Gezin en huishoudenBizar als dat moge klinken gegeven de enorme berg literatuur die de laatste jaren is verschenen, bestaat over de inhoud van de begrippen gezin en huishouden nog altijd geen overeenstemming. In deze bijdrage heb ik gezin en huishouden gewoon door elkaar gebruikt. Dat is wat onorthodox, maar niet onlogisch. De zojuist gegeven, algemeen aanvaarde definitie van ‘modern gezin’ als samenlevingseenheid van uitsluitend echtpaar en (eventueel) kinderen enz. suggereert immers dat er daarnaast niet-moderne gezinnen zijn samengesteld uit méér dan alleen een echtpaar en kinderen. Dergelijke ‘gezinnen’ worden gewoonlijk aangeduid met huishoudens. Vervolgens kunnen huishoudens weer bestaan uit verschillende ‘gezinnen’, nu in de neutrale betekenis van configuraties van echtparen en (eventueel) kinderen. In deze terminologie kunnen huishoudens dus tegelijk ‘gezinnen’ en ‘meer dan gezinnen’ zijn. Mijn voorkeur heeft het om alle verwarring te vermijden en beide termen als synoniem te beschouwen. Ook aan die keuze zitten overigens haken en ogen. Een ervan is dat binnen gezinnen die uit meer personen bestaan dan alleen echtparen en hun eventuele kinderen, de laatsten in sommige opzichten wel degelijk een bijzondere positie innemen, bijvoorbeeld bij het doorgeven van erfgoed. Het lijkt me evenwel verstandiger om de module ‘echtpaar plus (eventueel) kinderen’ met de neutrale term ‘conjugale eenheid’ aan te duiden. Voor configuraties waarin gezin/huishouden en ‘conjugale eenheid’ samenvallen, zal ik in het vervolg de term ‘conjugaal gezin’ gebruiken. Op die manier kan ik het adjectief ‘modern’ vermijden: ‘conjugale gezinnen’ hebben namelijk weliswaar een ‘moderne’ vorm, maar het ‘moderne’ in ‘modern gezin’ omvatte, zoals we zagen, meer dan alleen de vorm. De gelijkstelling ‘gezin’ en ‘huishouden’ maakt termen als ‘één-’ of ‘meergezinshuishoudens’ onbruikbaar. Voor de beschrijving van niet-conjugale gezinnen/huishoudens ben ik daarom teruggevallen op de klassieke antropologische terminologie stem-/ joint-/ extended family, waarbij men family steeds moet opvatten als gezin/huishouden en niet als familie/verwantschapsgroep. | ||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||
Het middeleeuwse gezinstypeDe discussie rond de vorm van het Europese gezin in de preïndustriële periode is belast met de roemruchte ‘nul-hypothese’ van Peter Laslett. Volgens Laslett zijn alle gezinnen/huishoudens van het conjugale type, tenzij men het tegendeel kan bewijzen.Ga naar eindnoot3. Het allerbelangrijkste punt van kritiek op Laslett is dat hij te weinig oog heeft gehad voor de invloed van de sociaal-economische structuur op de formatie van huishoudens. Het vroegmoderne Engelse platteland, waar Laslett aanvankelijk vooral naar had gekeken, werd gekenmerkt door grootgrondbezit/pacht en proletarisering van landarbeid. Beide factoren werkten de vorming van conjugale gezinnen in de hand, omdat in die situatie elke uitbreiding van het gezin ‘more “another mouth”, than “another hand”’ betekende.Ga naar eindnoot4. Dat was echter lang niet overal het geval. Vooral in gebieden met een weinig ontwikkelde en weinig gespecialiseerde agrarische structuur kregen centripetale krachten een kans zolang de boeren zelf over hun grond beschikten en de neiging bleef bestaan om bedrijven intact te houden. Onder die omstandigheden ontstonden met regelmaat complexe gezinnen, omdat gehuwde kinderen bij hun ouders introkken (stem family) of omdat gehuwde kinderen (in casu broers) samen een huishouden gingen vormen (joint family). Deze tendens kon door factoren van zowel structurele als conjuncturele aard worden versterkt. Het praktizeren van unigenituur (= het vererven aan één nakomeling onder uitsluiting van de anderen) bij de doorgifte van onroerend goed is ongetwijfeld de belangrijkste factor van structurele aard. Volgens antropologen is de gedachte achter unigenituur in een dergelijke agrarische context dat de enige erfgenaam wordt beschouwd als de beheerder van een collectief bezit dat toebehoort aan een lineair gestructureerde verwantschapsgroep. De ‘boerderij’ is dus niet zomaar een stuk onroerend goed maar een ‘symbolische eenheid’, die geladen is met bepaalde sociale en culturele waarden.Ga naar eindnoot5. Van conjuncturele aard is de invloed van bevolkingsdruk, gepaard gaande met een krappe beschikbaarheid van cultuurgrond. Dit verband is echter minder dwingend. Zo heeft Richard Smith erop gewezen dat in Toscane - maar hetzelfde geldt zeker ook voor delen van Zuid-Frankrijk - juist de laatmiddeleeuwse contractiefase de vorming van complexe huishoudens onder de boeren heeft bevorderd. De langdurige bevolkingsachteruitgang zette grootgrondbezitters aan tot een meer kapitaal-intensieve exploitatie van hun landerijen via deelbouw (mezzadria). Dit bedrijfstype werkte de clustering van conjugale eenheden en ongehuwde verwanten in grote huishoudens in de hand.Ga naar eindnoot6. Blijkens het Florentijnse catasto van 1427 liep het percentage stem- en joint families onder mezzadri op sommige plaatsen in de omgeving van Florence op tot boven de veertig.Ga naar eindnoot7. | ||||||||||||||||||
Van ‘stem-family’ naar ‘conjugale eenheid’Vooral van neo-marxistische zijde is de laatste jaren geprobeerd deze door Laslett c.s. on(der)belichte tendens tot de vorming van complexe huishoudens in een breder verband te plaatsen. Alderson en Sanderson hebben voor de vroegmoderne tijd een zonering van gezinstypen voorgesteld, die min of meer overeenkomt met Wallersteins zonering naar economische specialisatiegraad. | ||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||
2. Een moeder leert haar kind lopen. Houtsnede uit 1520. Uit: S. Shahar, Kindheit im Mittelalter (München 1991).
In de relatief progressieve kerngebieden (Engeland, Nederlanden) met veel pacht en vrije, steeds verder geproletariseerde arbeid ging (let wel, naar de vorm) het conjugale gezin domineren; in het economisch onderontwikkelde, ‘gerefeodaliseerde’ Oost-Europa daarentegen het grote, complexe huishouden. Het mediterrane gebied zat daar een beetje tussenin, maar neigde meer, om de boven al genoemde redenen, naar het Oosteuropese dan naar het Noordwesteuropese patroon. Veel minder statisch is de visie die Seccombe recentelijk heeft gegeven op gezinsvorming in Europa. Hij koos als invalshoek de overgang van feodalisme naar kapitalisme. Dit proces, dat vele eeuwen in beslag nam, gaf volgens hem tevens de overgang te zien van een neiging tot de vorming van stem families naar een neiging tot de vorming van conjugale gezinnen, waarbij de voortschrijdende proletarisering van arbeid als belangrijkste motor fungeerde. Dat het belang van de formatie van stem families in de late Middeleeuwen niet wordt onderkend, heeft een aantal oorzaken. Ten eerste worden we gemakkelijk misleid, wanneer de bronnen uitsluitend een berekening van de gemiddelde gezinsgrootte toelaten en geen inzicht geven in de gezinssamenstelling. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het Florentijnse catasto van 1427, dat dit inzicht wèl biedt, zij het niet volledig. In Florence en omgeving bedroeg de gemiddelde gezinsgrootte 4,4 personen. Toch had ‘slechts’ 55% van alle huishoudens een conjugale vorm - evenveel als Nederland anno 1988.Ga naar eindnoot8. Eénderde deel was van het type extended-, stem- of joint family en de ruimte voor die uitgebreide huishoudens werd geschapen door het hoge percentage éénpersoonshuishoudens (14%).Ga naar eindnoot9. Kortom, gemiddelden kunnen een verkeerde impressie van de werkelijkheid geven. Een tweede oorzaak is dat maar weinig bronnen volledige informatie geven over het aantal inwonende ongehuwde verwanten, meiden en knechten. Zo laat het Florentijnse catasto inwonend personeel weg uit de beschrijvingen van de afzonderlijke huishoudens. Wat oppervlakkig beschouwd een conjugaal gezin was, moet in werkelijkheid heel vaak een extended family zijn geweest: een huis- | ||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||
houden bestaande uit één ‘conjugale eenheid’ plus één of meer ongehuwde inwonenden. Zo'n extended family kon vervolgens weer het relict zijn van een stem- of joint family. Critici van Laslett hebben er immers terecht op gewezen dat het typeren van huishoudens op basis van bronnen die slechts een momentopname weergeven (zoals vroege fiscale bronnen doen), de valse indruk van immobiliteit geven. Dat is het derde punt: in werkelijkheid veranderen huishoudens in de loop der tijd van omvang en samenstelling. Dat geldt in het bijzonder voor complexe huishoudens, waarin het inwonen van verwanten of personeel, of het samenwonen van verschillende ‘conjugale eenheden’ ook als tijdelijk bedoeld is. Dit veranderingsproces werd in de preïndustriële tijd sterk geaccentueerd door de hoge sterfte en de hoge huwelijksleeftijd. Vooral over deze laatste factor is veel geschreven. De hoge huwelijksleeftijd staat centraal in twee paradigmatische demografische modellen in respectievelijk de historische demografie en de sociologie: Hajnals ‘Europese huwelijkspatroon’ en het zogenaamde ‘ambachtelijk-agrarisch voortplantingspatroon’, in Nederland onlosmakelijk verbonden met de naam van E.W. Hofstee. In combinatie komen beide erop neer dat mensen in preïndustrieel Europa relatief laat trouwden en vaak zelfs ongehuwd bleven, omdat de gewoonte bestond dat men pas kon trouwen als men over voldoende eigen bestaans- (lees: produktie-)middelen beschikte. Dit patroon zou zich pas na de Middeleeuwen hebben gevestigd. De gevolgen waren cruciaal: er werd als het ware een cultureel genormeerde rem op bevolkingsgroei gezet, die na demografische crises heel eenvoudig tijdelijk losgelaten kon worden (de zogenaamde ‘nuptial valve’). Het debat hierover heeft zich zowel op de ouderdom als op het vermeende algemene karakter van het patroon gericht. Voor de late Middeleeuwen heeft dat tot tenminste één belangrijke bevinding geleid waar bijna iedereen het over eens is: het laatmiddeleeuwse huwelijkspatroon past voor de helft in Hajnals model: gegevens uit zowel mediterraan (Toscane) als uit Noordwest-Europa (Engeland), uit grote steden (Gent) en uit minuscule dorpen (Montaillou) wijzen er allemaal op dat mannen relatief laat, vrouwen daarentegen relatief jong trouwden. Pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw lijkt de huwelijksleeftijd ook voor vrouwen omhoog te zijn gegaan. Zuiver demografisch bezien was dat laatste van groter gewicht: als vrouwen op hogere leeftijd trouwen, krijgen ze in de regel minder kinderen. De huwelijksleeftijd van de man was echter zeker zo belangrijk vanuit het oogpunt van gezinsformatie. Een hoge leeftijd van de vader bij de geboorte van het eerste kind verkleinde immers de kans op realisatie van een stem family. Overigens is die hoge huwelijksleeftijd voor mannen eigenlijk nogal vreemd als men bedenkt dat in de eeuw na de Zwarte Dood grond en kapitaalgoederen overvloedig beschikbaar waren. Enkele auteurs geloven dan ook niet dat de regel ‘no land, no marriage’ toen als zodanig functioneerde. Voor Hanawalt was dit een reden om ook te twijfelen aan het algemene karakter van een hoge huwelijksleeftijd voor mannen.Ga naar eindnoot10. Seccombe had de paradox ook gezien, maar accepteerde hem volledig en trachtte er een (overigens weinig plausibele) verklaring voor te vinden.Ga naar eindnoot11. Het ‘ambachtelijk-agrarische voortplantingspatroon’ zorgt voor nog een andere complicatie, omdat het per definitie lijkt te impliceren dat jonggehuwden apart gaan wonen (neolocaliteit) en daarmee de vorming van stem families zou | ||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||
uitsluiten. In werkelijkheid hoefde dat niet het geval te zijn. In Twente en de Achterhoek bijvoorbeeld trouwde de enige erfgenaam van een boerenplaats tot voor kort inderdaad pas nadat hij of zij het bedrijf had overgenomen. Vaak gebeurde dat wanneer de beide ouders nog leefden. Traditioneel trokken de jonggehuwden dan in, zodat (tijdelijk) een stem family ontstond. Als gevolg hiervan ontstonden óók veel gezinnen van het conjugale type, omdat de niet-ervende kinderen, wanneer erin waren geslaagd om in hun levensonderhoud te voorzien buiten de ouderlijke boerderij, trouwden en het ‘ouderlijk huis’ verlieten. Hierboven heb ik het vermeende overwicht van het conjugale gezinstype in de late Middeleeuwen zoveel als mogelijk proberen te relativeren. Helemaal lukken zal dat nooit, daarvoor werkten teveel krachten de formatie van kleine gezinnen in de hand: demografische (hoge mortaliteit), culturele (neolocaliteit) en - in toenemende mate - economische (proletarisering van arbeid) factoren. Daarnaast leidden andere tradities een hardnekkig bestaan. Vooral onder grondbezittende boeren in weinig gecommercialiseerde en gespecialiseerde streken - en daarvan waren er toen veel - bestond een sterke neiging tot de formatie van stem- en joint families. Dat die tendens in de bronnen zelden duidelijk naar voren komt, heeft een aantal verklaarbare redenen, hetgeen niets af doet aan de intentie, en die weegt met het oog op de wording van het ‘moderne’ gezin zwaarder dan de realisatie. Het Oostnederlandse voorbeeld bewijst bovendien de taaiheid van de centripetale traditie, die daar zeker teruggaat op middeleeuwse, domaniale verhoudingen. Nog in 1950 was in de Achterhoek meer dan veertig procent van alle agrarische huishoudens van het stem family type - evenveel als in Toscane vijf eeuwen eerder! | ||||||||||||||||||
Het gezin en zijn omgevingHet ‘softe’, relationele aspect van de definitie van het ‘moderne’ gezin heeft twee kanten: een extraverte, die te maken heeft met relaties met de buitenwereld, en een introverte, waarin het gaat om de onderlinge verhouding tussen de gezinsleden. Uit de grote verscheidenheid van thema's die met dit aspect zijn verbonden, heb ik er drie uitgelicht waarin de gezinshistoricus zich met betrekking tot de overgang van Middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd nadrukkelijk voor het dilemma gesteld ziet tussen continuïteit en breuk met het verleden: de banden tussen gezin en directe leefomgeving, de relatie tussen huwelijkspartners en de opvoeding van kinderen. Van deze drie thema's is het eerste het meest problematische. Om te beginnen is er al discussie over de vraag of het familiebesef in de latere Middeleeuwen afof juist toegenomen is. Aan de hand van Hollands materiaal uit de veertiende en vijftiende eeuw heb ik gewezen op het terugdringen van de vetevoering (en daarmee samenhangende obligate familie-solidariteit) en de inperking van de traditionele rechten van de familie bij de voogdij over minderjarige (half)wezen. In beide ontwikkelingen speelde groeiende overheidsbemoeienis een belangrijke rol: overheden gingen serieuzer werk maken van de handhaving van de openbare orde en dat uitte zich onder andere in een actiever vervolgings- en bestraffingsbeleid bij de bestrijding van geweldsmisdrijven en in de institutionali- | ||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||
sering van controle op de voogdij-uitoefening. Ook heb ik in dit verband gewezen op een individualiseringstendens onder invloed van Romeins Recht. Daarin paste bijvoorbeeld het idee van de strikt persoonlijke aansprakelijkheid voor schendingen van de openbare orde, maar ook de uitbreiding van de individuele beschikkingsvrijheid van echtparen over hun huwelijksvermogen. In de Hollandse context heeft deze afbraak van familie-solidariteit betrekking op een zeer breed, cognatisch (= van moederszijde) gestructureerd verwantschapsbesef. Vooral auteurs die zich met Zuid-Europa bezighouden, hebben er echter op gewezen dat een andere vorm van familiebesef, dat van de geslachtslijn, zich gedurende de late Middeleeuwen en de Renaissance juist heeft versterkt, of liever maatschappelijk verbreed, want onder de aristocratie bestond dezelfde notie al veel langer. | ||||||||||||||||||
De privacy van het gezinLos van de kwestie van de relatie van gezin tot familie staat de vraag naar de mate van beslotenheid van het gezinsleven. Men ontkomt niet aan de indruk dat daarvan in de late Middeleeuwen nog nauwelijks sprake was. Sommige juridische bronnen onderstrepen de ‘Brueghel-kwaliteit’ van het dagelijkse leven, met zijn ‘sociabilité’ (Ariès), zijn schaamteloze onverhuldheid en zijn beklemmende sociale controle. Talloze stedelijke verordeningen demonstreren weliswaar - in een overigens zeer oude traditie - een bijna heilig respect voor het binnenhuiselijke. Niet voor niets gold ‘huisvredebreuk’ als een ernstig misdrijf, of minstens als een verzwarende omstandigheid. Daartegenover kun je echter bronnen als de Utrechtse vechtkeuren of de protocollen van de Zwolse seendwroegers (informanten van het geestelijk gerecht) stellen waaruit blijkt dat het persoonlijke leven blootgesteld was aan een voortdurende morele toetsing door de plaatselijke gemeenschap. Voor het minste of geringste liep men naar de autoriteiten, wat gewoonlijk verklaard wordt door te wijzen op een ander symptoom van de fundamentele openbaarheid van sociale relaties: een enorm eergevoel. Ruzies, scheldpartijen, meningsverschillen werden, zo gauw ze door derden gezien of gehoord waren, beschouwd als verlies van eer dat alleen via een openbare vorm van eerherstel goedgemaakt kon worden. Kortom, zelfs de meest overtuigde ‘revisionist’ zal moeten toegeven dat precies op dit punt het gezin zoals we dat kennen uit de latere Middeleeuwen nog het minst ‘modern’ was. Ik kom hier aan het einde op terug. | ||||||||||||||||||
Het huwelijkDe andere kant van het ‘softe’ aspect gaat over de introverte zijde van het gezinsleven, met de even intrigerende als moeilijke vraag: ‘hielden ze van elkaar’? Merkwaardig genoeg richt die vraag zich nooit meer op gezinnen/huishoudens maar op configuraties van ouders en kinderen (mijn ‘conjugale eenheden’). De hoofdthema's zijn echter steevast dezelfde: speelde affectie een rol bij de totstandkoming van huwelijken? Was er genegenheid tussen echtelieden? Hielden ouders van hun kinderen? Dat de affectieve basis van het huwelijk in de loop van de latere Middeleeu- | ||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||
3. De ontmoeting van Joachim en Anna. Sculptuur van de Meester van Joachim en Anna (werkzaam ca. 1460-1490). De heilige Anna als patrones van huwelijk en gezin. Uit: Heilige Anna, Grote Moeder. De cultus van de Heilige Moeder Anna en haar familie. Tentoonstellingscatalogus (Nijmegen 1992).
wen is versterkt, lijdt geen twijfel. De Kerk speelt in dat proces de hoofdrol. In de twaalfde eeuw had de Kerk in opmerkelijk korte tijd het huwelijk gemonopoliseerd, volgens Christopher Brooke ‘one of the central facts of medieval social and legal history’.Ga naar eindnoot12. Toen werden de basis-spelregels voor het huwelijk vastgelegd die eeuwenlang van kracht zouden blijven. De belangrijkste regel was consensus facit nuptias: een zonder dwang gedane wederzijdse trouwbelofte was de enige voldoende, noodzakelijke en tevens onherroepelijke voorwaarde om een huwelijk aan te gaan (mits de echtelieden de huwelijksgerechtigde leeftijd hadden bereikt). Vervolgens werd het huwelijk geleidelijk ‘gesacramentaliseerd’. In 1439 leidde dit tot de pauselijke erkenning van het huwelijk als kerkelijk sacrament. Ook de groeiende scepsis over de superioriteit van het celibaat bij filogame humanisten als Erasmus en Thomas More en de verwerping ervan door de hervormers, zullen hebben bijgedragen aan de versterking van de normatieve basis voor een affectieve partnerkeuze. Of dit in de praktijk ook effect heeft gehad, zal altijd wel een kwestie van speculatie blijven. Voor de periode die ons hier bezighoudt, is daarin geen patroon te ontdekken. | ||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||
Echtelijke liefde en seksualiteitDe opwaardering van het huwelijk is gepaard gegaan met een minstens zo opmerkelijke herwaardering van de binnenechtelijke relaties. Zag de vroegmiddeleeuwse Kerk het huwelijk toch meer als iets negatiefs, als een instituut tot procreatie en tot botviering van verwerpelijke lusten, vanaf de twaalfde eeuw wordt de waardering positiever. Echtelijke liefde kwam voorop te staan. Die omvatte óók seksualiteit. Gratianus canoniseerde de in Paulus gefundeerde opvatting dat huwelijkspartners elkaar gemeenschap verschuldigd waren, hetgeen Alanus van Rijssel aanzette tot speculatie over de vraag aan welke oproep horige boeren gehoor moesten geven als ze op hetzelfde moment door hun heer en hun vrouw tot verplichte arbeid werden gemaand. Alanus' verstandige antwoord was dat de echtgenote voorrang had mits haar nood hoog was.Ga naar eindnoot13. Aanzienlijk subtieler was het commentaar van Honorius van Autun bij het Hooglied. Hij verbond binnenechtelijke seksualiteit expliciet met de liefde tussen de echtelieden.Ga naar eindnoot14. Dergelijke ideeën blijven in de late Middeleeuwen resoneren, vooral vanuit de naturalistische onderstroom in de scholastieke filosofie en de lekenliteratuur, zoals Jean de Meungs continuatie van de Roman de la Rose. Daarin werd zelfs het gevaarlijke idee geventileerd dat seks überhaupt eigen was aan de menselijke natuur en dus ook best buiten het huwelijk mocht worden bedreven. Het laatmiddeleeuwse huwelijk vormde een vreemdsoortig mengsel boordevol ambivalenties: ondanks alle nadruk op genegenheid en gelijkwaardigheid tussen man en vrouw bleef een krachtige misogyne en patriarchale onderstroom werkzaam. Deze tweevoudige tweeslachtigheid komt prachtig naar voren in een sermoen over de echtelijke liefde van de wijdvermaarde predikant fra Bernardino van Siena.Ga naar eindnoot15. Volgens hem moest de keuze van de huwelijkspartner eerst en vooral een zaak van het hart zijn. Liefde tussen de echtgenoten was de blijvende basis van het huwelijk en die liefde omvatte ook seks, waarin man en vrouw gelijk waren. Maar van verdere gelijkwaardigheid tussen de partners kon natuurlijk geen sprake zijn. De man was de baas, al moest hij zich matigen en geduld hebben en er niet meteen met de stok op los slaan. De vrouw was vooral nuttig: een fruitboom die vruchten droeg, een veiligheidsklep tegen verleidingen van buiten, een tussenpersoon die onenigheid kon herstellen en natuurlijk degene die het huishouden deed. Vervolgens zijn deze wijsheden doorspekt met vrouwonvriendelijke terzijdes van het soort ‘vrouwen zijn net varkens: die kunnen ook krijsen en tekeergaan maar je hebt er toch geduld mee.’ We kunnen niet zeggen dat in dit complexe beeld rond 1500 veel verandering, laat staan verbetering is gekomen. In bepaalde opzichten lijkt de situatie voor vrouwen eerder slechter te zijn geworden. Ten eerste beginnen de negatieve stereotiepen dan (ook) angstaanjagende vormen aan te nemen, zoals de vrouwen als bijzit van de duivel - de aanloop tot de heksenhysterie van de vroegmoderne tijd. Ten tweede wordt het kerkelijke monopolie op het gebied van de huwelijksmoraal doorbroken met wat we kennen als het ‘burgerlijke beschavingsoffensief’. Dat had een sterk anti-naturalistisch of, zo men wil, anti-romantisch karakter met zijn nadruk op zelfbeheersing, redelijkheid, arbeidszucht en prestatiedrang. Tot de bijverschijnselen van deze nieuwe moraal hoorden een repressievere houding ten opzichte van seksualiteit (vooral buitenechtelijke) en | ||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||
4. Sombere gezichten bij een scheiding. Houtsnede. Uit: M.J. Schretlen, Dutch and Flemish woodcuts of the fifteenth century (New York 1969).
een versterking van het patriarchale gezag van de man, het gezinshoofd. Alweer is het moeilijk om precies te beoordelen, welke effecten dit op de emotionele relaties tussen de partners in (burger)huwelijken heeft gehad. Hetzelfde geldt voor de uitwerking van de Reformatie en de Contrareformatie. Sommige auteurs (Johnson bijvoorbeeld) relativeren de invloed van hervormingsleiders, zoals Luther, op het gezinsleven. Volgens anderen ontstond juist in deze tijd het idee dat het gezin het belangrijkste kader was voor de reproduktie van gewenste morele waarden. In die gedachtengang had de gehuwde vrouw / moeder een verantwoordelijke taak en dat verhoogde haar status. | ||||||||||||||||||
KinderenIn de discussie over de vraag of ouders in de preïndustriële periode van hun kinderen hielden, is Ariès' in 1960 verschenen L'enfant et la vie familiale sous l'Ancien Régime decennialang het richtpunt (en vooral mikpunt van kritiek) gebleven. Toch raakt niet alle kritiek op Ariès de kern van diens zaak. We weten nu wel dat kinderen in de Middeleeuwen over het algemeen met genegenheid werden behandeld (iets dat trouwens nooit door Ariès is ontkend); dat kinderen hun jeugd werd gegund en dat in intellectuele kring wel degelijk de notie bestond dat de kinderjaren een specifieke en bijzondere levensfase vormden en dat kinderen een eigen belevingswereld hadden, waarmee ouders of andere opvoeders rekening moesten houden. Maar daarmee is één van de centrale stellingen van Ariès nog niet ontkracht, namelijk dat pas vanaf omstreeks 1500 heel geleidelijk een nieuw ‘sentiment de l'enfance’ doorbrak. Een van de vroegste vertolkers hiervan was Erasmus, die | ||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||
schrijft dat ouderlijke liefde en zorg voor het fysieke welzijn van hun kinderen niet volstaan: het gaat om koestering van de geest, om een uitgekiende invulling van de intellectuele tabula rasa die kinderen bezitten, en om de cultivering van talenten via zorgvuldige educatie.Ga naar eindnoot16. Ook al mag dat geluid dan niet in alle opzichten als nieuw klinken, nieuw was wèl dat in die tijd gehoor en gestalte werd gegeven aan Erasmus' oproep, zij het wellicht niet op het door hem gewenste niveau. Want in de loop van de zestiende eeuw vond een wonderbaarlijke uitbreiding van het elementaire onderwijs plaats. Dit bestond in enigerlei vorm al in de stad, maar nu was het platteland aan de beurt. Vooral de boekdrukkunst en de verspreiding van reformatorische denkbeelden versterkten het besef van de enorme mogelijkheden die elementair onderwijs bood bij de vorming van religieus correct denkende gelovigen. Overigens is het niet zo dat lager onderwijs in onze streken pas van de grond is gekomen na de Reformatie. In het Land van Heusden, bijvoorbeeld, werd de eerste dorpsschool opgericht in 1525 te Baardwijk, geheel met collectieve middelen van de dorpsgemeenschap. Uit de aanstellingsacte van de schoolmeester blijkt duidelijk dat het de bedoeling was dat alle Baardwijkse kinderen, inclusief de armen die onder de bedeling vielen, het schooltje zouden bezoeken.Ga naar eindnoot17. In de praktijk zal het allemaal zo'n vaart niet hebben gelopen, want leerplicht lag nog ver in het verschiet. Toch is door de uitbreiding van het onderwijs niet alleen de opvoeding van kinderen, maar ook de kwaliteit van de relatie tussen ouders en kinderen op den duur ingrijpend van karakter veranderd. Een deel van de disciplinering vond voortaan plaats onder het toeziend oog (en de dreigende plak) van iemand die geen ouderlijk gezag had. Daardoor werd waarschijnlijk de affectieve ruimte binnen het gezinsleven vergroot. Tegelijkertijd gingen kinderen meer tijd doorbrengen in een gecontroleerd samenzijn met leeftijdsgenoten. Dat heeft weer bijgedragen tot een vergroting van de scheiding tussen de leefwerelden van jeugdigen en volwassenen en tot een bredere erkenning van het bestaan van de eerste. | ||||||||||||||||||
BesluitIn dit opstel is de status van het gezin als ‘los eindje’ van de middeleeuwse geschiedenis onderzocht. Naast elementen die die status bevestigen, zijn er wel degelijk ook breuklijnen aan te wijzen. Van de eerste noem ik de morfologie (waarbij ik bijzondere aandacht heb gegeven aan de ‘verborgen traditie’ van de stem family), het inkapselen van het gezin in zijn directe omgeving en de affectieve basis van het huwelijk; van de tweede de veranderingen in de opvoeding van kinderen. Het is in dit korte bestek ondoenlijk om recht te doen aan de rijke ruimtelijke verscheidenheid die Europa in de late Middeleeuwen, meer dan nu nog het geval is, kenmerkte. Ik beperk me daarom hier tot een globale aanduiding van de verschillen die de meest elementaire maatschappelijke tegenstelling - die tussen massa en elite - in de middeleeuwse gezinservaring veroorzaakte. Om andermaal met de gezinsvorm te beginnen: leden van de elite hadden relatief vaak uitgebreide huishoudens, want veel monden voeden moest men zich kunnen permitteren. Ook om die reden is de doorbraak van het ‘moderne gezin’ | ||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||
revolutionair te noemen. Voor de massa is, zoals hierboven beschreven, moeilijk een algemeen beeld te geven. Veel hing af van de sociaal-economische structuur. In de relaties naar buiten toe liggen de zaken duidelijk: voor de elite bleven familiebanden langer knellend, voor de massa betrof dit (op den duur) de banden met de directe woonomgeving. Voor de beoordeling van zowel de vrijheid in de keuze van huwelijkspartner als de positie van vrouwen bestaan in de gezinsgeschiedenis ‘vuistregels’, die (daarom) zelden algemene instemming ondervinden. De regel dat de keuze van de huwelijkspartner vrijer zal zijn geweest naarmate de materiële belangen in het geding kleiner waren, wordt bijvoorbeeld door Hanawalt voor het Engelse platteland ontkend. Ook onder eenvoudige boeren zouden huwelijken gewoonlijk door de naaste verwanten gearrangeerd zijn geweest.Ga naar eindnoot18. Met betrekking tot de positie van vrouwen is er de vuistregel van Mayke de Jong dat de speelruimte van vrouwen groter was naarmate de machtsverhoudingen minder ‘geïnstitutionaliseerd en geformaliseerd’ waren.Ga naar eindnoot19. Dat zou dan grosso modo inhouden dat vrouwen uit het volk zich vrijer konden bewegen dan vrouwen uit de elite. Dit wordt bevestigd door talrijke gegevens over de belangrijke economische functie van vrouwen op de boerderij, in de (detail)handel en in het handwerk. Het ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ pakte negatief uit voor gehuwde vrouwen, want daarin werd een taakverdeling binnen het huwelijk bepleit, die vrouwen slechts het huishoudelijke werk liet en bijdroeg tot de versterking van het gezag van de man. De elite tenslotte heeft een - laat ik het voorzichtig zeggen - pioniersrol vervuld in de ontwikkeling van nieuwe vormen van intimiteit en sentimentaliteit, gericht op de conjugale eenheid van ouders en kinderen. Paradoxaal genoeg was het daartoe nodig eerst de posities en rollen van de kerngezinsleden nader te compartimenteren. Privacy naar buiten toe kon kennelijk pas ontstaan nadat die ook intern gewaarborgd was. Voor de massa was dat niet weggelegd. Zij was klein behuisd en grote groepen leefden onder erbarmelijke omstandigheden. Wat affectie binnen huwelijk en gezin hier voorstelde, weten we eenvoudig niet, maar we zullen toch meer moeten denken aan een eigentijdse variant op de rauwe genegenheid in een ‘culture of poverty’ dan aan de ontwapenende kameraadschap tussen Mucchietto en Stoltarella. Toch is ook die prelude op het ‘moderne’ gezinsleven ‘echt’ in de zin dat de vertelling waarin zij was vervat, evident appelleert aan toentertijd herkenbare situaties en gedragingen. En precies die wetenschap wekt verwarring, want hier is een op-en-top burgerlijk tafereel geschilderd in een wereld die in nog zoveel opzichten absoluut on-burgerlijk was. En zo voert Sercambi's novelle ons terug naar ons uitgangspunt, naar die onoplosbare vraag naar de moderniteit van het middeleeuws gezin. | ||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||
LiteratuurJFH = The Journal of Family History
| ||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||
|
|