Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
[pagina 251]
| |
Het aloude, waarschijnlijk twaalfde-eeuwse paaslied ‘Christus is opgestanden’ wordt hedentendage nog steeds gezongen door de poaskearls tijdens het vlöggeln te Ootmarsum.Ga naar eindnoot1. Hoewel het lied momenteel niet algemeen bekend isGa naar eindnoot2., bewijst alleen al de lange overlevering dat dat vroeger wel het geval was. Er zijn namelijk uit de zestiende eeuw enkele contrafacten, nieuwe teksten op een bestaande melodie, op dit lied overgeleverd. Dit impliceert dat de melodie en de tekst wijd verbreid waren. Juist omdat het lied zo bekend was, leende het zich bij uitstek voor spottende bewerkingen. Zo werd tijdens het beleg van Haarlem in 1573 gezongen: Christus is opgestanden,/ ons is een buit voorhanden,/ Dus vvillen vvy alle vrolick sijn,/ Haerlem sal ons troost sijn, KyrieleysGa naar eindnoot3., in plaats van de oorspronkelijke tekst:
Christus is opgestanden,
van der marter alle,
des sullen wy ons alle vro zyn,
Christus wil ons aller troost zyn.
Kierieleyson.Ga naar eindnoot4.
Dit spotlied is een van de vele liederen die opgenomen worden in het ‘Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600’. In ‘A priori’ van Madoc 9 (4) was het verslag van Clara Strijbosch te lezen over de eerste fase van het project: een door haar samengestelde lijst van de middelnederlandse handschriftelijke liedbronnen tot 1500.Ga naar eindnoot5. Momenteel wordt door de uitvoerders, Clara Strijbosch (handschriften) en Martine de Bruin (drukken), gewerkt aan een bronnenlijst van alle zestiende-eeuwse drukken en handschriften met daarin minstens één lied. Dit laatste criterium heeft als voordeel dat de lastige beslissing over waar precies de grens ligt tussen liedboek en boek met enkele liederen uit de weg gegaan wordt. Een nadeel is dat, zoals Clara Strijbosch al schreef in Madoc, losse liederen zich moeilijker laten zoeken. Het gevaar van onvolledigheid is dus levensgroot aanwezig, maar in het andere geval zouden mooie, vaak nog onbekende staaltjes van liedkunst verloren gaan. Het resultaat is dat de nu beschreven gedrukte bronnen variëren van de bekende liedboeken zoals het zogenaamde Antwerps liedboek (1544) en de Souterliedekens (1540) tot een enkel lied of een liedstrofe in een toneelstuk of een kroniek. Voor het geval van ‘Christus is opgestanden’ bijvoorbeeld betekent het dat zowel bovengenoemde versie wordt opgenomen, als een zeer uitgebreide, 12-strofige versie in Een suyverlick Boecxken/ begrypende alle de Gheestelicke Liedekens gemaeckt eertydts by de salighe Tonis Harmansz van Warvershoef (Amsterdam, Harmen Jansz. Muller, [± 1600]), als de regie-aanwijzing in het Spel van Sinne dat de kamer van Rijnsburg in 1561 speelde te RotterdamGa naar eindnoot6.. Hier moet namelijk tijdens de vertoning van de verrijzenis van Jezus vanuit de coulissen worden gezongen: ‘Christus is opghestaen, oft een ander liedeken daerop sluytende’.Ga naar eindnoot7. De inhoud van het repertorium is niet alleen qua typen bronnen gevarieerd. Op liedgebied (zowel voor wat betreft de inhoud als de melodieën) ontstaat in deze eeuw veel nieuws, maar er blijft ook veel bij het oude. Een van de opvallendste ontwikkelingen is dat de gezongen psalmen in de volkstaal tot grote bloei komen; zowel de Souterliedekens, als de psalmen van Jan Utenhove, Petrus Datheen, Marnix van St. Aldegonde, Lucas de Heere en Willem van Haecht | |
[pagina 252]
| |
worden in de zestiende eeuw voor het eerst gedrukt. Dat neemt niet weg dat een scala aan bekende (geestelijke) liederen populair blijft. Neem bijvoorbeeld het eerste gedrukte Nederlandstalige liedboek, Dit is een suuerlijc boecxken in welcke staen scone leysen en veel scone gheestelike liedekens. (Antwerpen, Adriaen van Bergen, 1508), waarin veel oudere liederen opgenomen zijn. Dit boekje wordt tot ver in de achttiende eeuw heruitgegeven. Zo kan het gebeuren dat naast het vernieuwende, zich aan het rijmdrang ontworstelende Onrijmich vreuchden-liedt der stadt Leyden door Jan van Hout tegen het einde van de zestiende eeuw en andere ‘renaissancistische’ werkjes van Jan vander Noot en Lucas de Heere zonder probleem ‘Christus is opgestanden’ gezongen wordt. Niet alleen de (fragmenten van) teksten kennen een ‘lange looptijd’. Het effect van de contrafactuur blijkt nog duidelijker bij de melodieën. In lang niet alle gevallen grijpt de nieuwe tekst namelijk zo duidelijk terug op de woorden van het oudere lied als het geval is bij ‘Christus is opgestanden’ in de Haarlemvariant. Soms heeft de dichter totaal geen rekening gehouden met de woorden, noch met de strekking van de oorspronkelijk tekst. Op de melodie van een geestelijk lied wordt dus bijvoorbeeld niet altijd een geestelijk lied geschreven. Het bekendste voorbeeld van deze werkwijze zijn de Souterliedekens (1540). De dichter van deze psalmen in de volkstaal wist zijn teksten, die hij schreef met de bedoeling dat de jeugd nu ‘in die plaetse van sotte vleescelike liedekens wat goets te moghen singhen, daer God doer gheeert, en si doer ghesticht mogen worden’, aantrekkelijk te maken door ze op die ‘sotte’, wereldlijke wijzen te zetten.Ga naar eindnoot8. Door het project zijn al ongekende combinaties aan het licht gekomen. Wat te denken van de beschrijving van het leven en de dood van de heilige Margareta op de wijs van het WilhelmusGa naar eindnoot9.? Over het algemeen wint het lied in de zestiende eeuw aan prestige - onder meer af te lezen aan de toegekende prijzen op de rederijkersbijeenkomsten - maar we moeten tot de zeventiende eeuw wachten tot de liedboeken fraai en rijk geïllustreerd en in groter formaat gaan verschijnen. Dat neemt niet weg dat ook in de zestiende eeuw juweeltjes van liedboekjes en -bladen uitgegeven zijn. Er is ons dus een prachtige, gevarieerde ‘buit’ voorhanden, waaruit we tot het jaar 2001 - de subsidieverstrekkers hebben zich welwillend betoond - alle liederen kunnen beschrijven. Martine de Bruin |
|