Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
• J.P. Gumbert
| |
Het gedrukte boekDe Middeleeuwen zijn uiteraard niet plotseling geëindigd - veel van het ‘oude’ gaat door, en veel van het ‘nieuwe’ was allang aanwezig. Toch is er juist op het gebied van het boek een duidelijke breuk, handig te karakteriseren door te wijzen op ‘de uitvinding van de boekdrukkunst’ rond 1450. Het verschil tussen het middeleeuwse, primitieve handschrift - dat dan moeizaam met de hand vervaardigd heet te zijn, in lange arbeid van monniken, en voor een weetgierig persoon praktisch ontoegankelijk - en het gedrukte boek, dat aan een hele bevolking een onbeperkte massa ‘informatie’ beschikbaar maakt, lijkt sommigen wel een onoverbrugbare kloof toe, en ‘de geschiedenis van het boek’ begint, in die optiek, in 1450, en voor de Nederlanden zelfs pas in 1473. Alsof er vóór Gutenberg geen boeken geweest waren! Met meer reden zou men haast kunnen stellen dat er vóór Gutenberg alléén maar boeken waren, geen ‘handschriften’; wat Gutenberg uitvond, was niet een nieuw soort ding, maar een nieuwe techniek om hetzelfde ding te maken. Men kon wel, na 1450, als men daar aanleiding toe zag, ‘geschreven’ van ‘gedrukte’ boeken onderscheiden, maar een aparte term ‘handschrift’, om een ouderwets en derhalve curieus of eerbiedwaardig voorwerp aan te duiden, dateert pas van de late zestiende eeuw. Nieuw aan het gedrukte boek is niet alleen de technologie, maar ook de economische context. Boekschrijven is een weinig eisende bezigheid: iedereen kan een boek schrijven, precies zo als hijzelf of zijn klant het wil, en heeft daar (althans in de basisvorm) niet meer voor nodig dan een stoel en een tafel, wat papier pen en inkt en dergelijk klein gereedschap; het hele ambacht kost luttele stuivers, en kan in een tasje. En de meeste boeken worden geschreven in een | |
[pagina 205]
| |
‘persoonlijke’ situatie: voor de schrijver zelf, of voor zijn eigen gemeenschap, of voor een klant die persoonlijk in de winkel is geweest. Boekdrukken daarentegen is een industrie: het vereist aanmerkelijke investeringen in machines (persen), lettermateriaal, papiervoorraden, allemaal zowel dure als volumineuze behoeften. Bovendien kan je het vak eigenlijk niet uitoefenen zonder personeel. Al deze investeringen, plus de arbeidskosten, maken dat het niet zinvol is kleine oplagen te drukken; en grote oplagen (een relatief begrip - maar toch haast nooit minder dan enkele honderden) vereisen een afzet op een anonieme markt, die in een heel wijd gebied gevonden moet worden. Omdat de vraag op zo'n grote, anonieme markt niet altijd vanzelf ontstaat, vindt men ook al vroeg reclame, colportage en andere wat agressievere marketing-technieken.Ga naar eindnoot1. Maar voor de koper van een gedrukt boek zijn al deze aspecten (behalve de gunstige prijs, die er het gevolg van is) niet relevant. Voor hem is een boek een boek; en een geruime tijd bestaan geschreven en gedrukt boek dan ook in een soort symbiose naast elkaar: men heeft beide typen zonder onderscheid in zijn bibliotheek, bindt ze ook bij elkaar in convoluten, maakt een afschrift naar een druk even makkelijk als naar een handschrift. Dat neemt overigens niet weg, dat men toch wel verschillen voelt: het gedrukte boek is minder fraai, zodat millionairs als Raphael de Marcatellis (1437-1508) van de goedkope drukjes dure luxekopieën op perkament laten maken.Ga naar eindnoot2. En het gedrukte boek heeft blijkbaar toch ook iets onbevredigends over zich, dat men wellicht het beste als ‘iets kouds’ kan omschrijven. Het geschreven boek, althans het gotische en daarvan de betere exemplaren, heeft iets rijks en warms, dat een druk nu eenmaal niet hebben kan. Dat zit hem in het gebruik van kleuren, in versiering - dingen die men, desgewenst, in een druk ook aan kan brengen -, maar het zit hem ook in zoiets onopvallends als de liniëring, die in het typische handschrift van de vijftiende eeuw zeer zichtbaar is. Er zijn mensen geweest die bijvoorbeeld de 42-regelige Bijbel van Gutenberg heel mooi maar ‘ergens’ te kil en kaal vonden - en die daarom dit gedrukte boek achteraf van een nette liniëring in inkt hebben voorzien... Maar in elk geval werd het gedrukte boek zonder problemen geaccepteerd als equivalent van het geschreven boek. Het duurde desondanks nog een tijd, ongeveer tot 1470, voor het ‘marktaandeel’ van het gedrukte boek de 50% overschreed. En pas in de eerste helft van de zestiende eeuw werd het geleidelijk duidelijk dat de boekwereld ingrijpend veranderd was. Het geschreven boek was inmiddels numeriek verre overvleugeld en zelfs na ongeveer 1530 in een volstrekt marginale positie teruggedrongen. Men schreef toen alleen nog met de hand als het teksten betrof die nooit rendabel te drukken waren, zoals rechtsteksten van één streek of liturgica van één kerk; waar uitzonderlijke eisen van luxe en slijtvastheid gesteld werden, zoals aan koorboeken, èn in sommige milieus die, al dan niet met opzet, volstrekt niet met hun tijd meegingen, zoals Brabantse nonnenkloosters. Maar het gedrukte boek had zich ook, juist door zijn grote oplagen en anonieme afzet, een geheel andere positie in de maatschappij verworven dan het geschreven boek ooit gehad had. Daar komt nog bij dat vele van de teksten die in geschreven boeken gangbaar waren geweest, nu niet meer gelezen werden. Desalniettemin is het gedrukte boek sterk op het geschreven boek blijven lijken. Allereerst in allerlei technische aspecten, met name de opbouw uit katernen. Ook de manier om een aantal bladzijden tegelijk op een groot vel te plaatsen, dat | |
[pagina 206]
| |
dan, op de juiste wijze gevouwen, de tekst in de goede volgorde levert, is niet door drukkers uitgevonden maar was al in de latere Middeleeuwen bekend en waarschijnlijk zelfs gangbaar. Evenzeer middeleeuws zijn kneepjes van het vak als signaturen, reclamen en bladtelling (bladzijdentelling was echter in de Middeleeuwen uitzondering). De opmaak in een rechthoekig tekstblok, rechts uitgelijnd (behalve als het verzen betreft), de ‘sprekende hoofdregel’, alinea's, tussenkopjes; het gebruik van allerlei ‘typografische middelen’ als cursivering of verschil in lettergrootte; hoogst belangrijke zaken als voetnoten, inhoudsopgaven, indices - het zijn allemaal middeleeuwse dingen, of lichte modificaties daarvan.Ga naar eindnoot3. Het enige aan een gedrukt boek dat werkelijk nieuw is, is de titelpagina. Men kan dan ook aannemen, dat een auteur uit onze streken uit de tijd niet al te lang vóór Gutenberg - Ruusbroec bijvoorbeeld, of Dirc van Delft (± 1400) - met een hedendaagse editie van zijn eigen werk heel wel overweg gekund zou hebben. Hij zou zich over de regelmaat van het schrift verwonderd hebben, en over de linnen band, en over het feit dat de boeken met de ruggen naar voren in de kast staan; het papier zou hij ongelofelijk mooi dun en glad, maar wel wat slap gevonden hebben; maar in wezen zou hij zich, afgezien van enkele aspecten van de layout, met het moderne boek volkomen op zijn gemak gevoeld hebben en er goed de weg in hebben kunnen vinden. In een wereld vol fietsen, fornuizen, spijkerbroeken, bankstellen, kranten, tandenborstels (om van geavanceerdere technologieën te zwijgen) zouden boeken hem als welkome vertrouwde voorwerpen zijn voorgekomen, net als borden, lepels, hemden en stoelen. Het enige wat hem werkelijk verbaasd, ja geërgerd zou hebben, zijn de letters. Alleen als hij na 1400 enige tijd in Italië in intellectuele kringen had vertoefd, had hij geweten (maar niet gewaardeerd) wat er was gebeurd: zijn eigen gotische schrift was door het humanistische vervangen. | |
Het humanistische schriftHet humanistische schrift was rond 1400 in Italië uitgevonden als bewuste expressie van de culturele standpunten van een kleine, maar invloedrijke en welgestelde coteri (afb. 4). Het was in de aanvang eigenlijk beperkt gebleven tot boeken met de teksten die bij diezelfde culturele houding hoorden: antieke teksten (zowel van klassieke auteurs als van kerkvaders), geschiedschrijving, schone letteren in moderne stijl. Hele grote, belangrijke sectoren bleven vooreerst buiten deze perken: eigentijdse theologie, praktijk van het kerkelijk leven, rechten, medische en andere wetenschappen, teksten in de volkstaal... De meeste Noorderlingen, die voor studiedoeleinden in Italië kwamen, waren juist in de humanistische onderwerpen minder geïnteresseerd; bij hun reis-souvenirs hoorden soms wat ‘Italianiserende’ trekjes in hun schrift en boektechnieken, maar het humanistische schrift zei hun in het algemeen niets. Andere Noorderlingen daarentegen (onder hen verrassend veel Nederlanders), die niet voor de studie maar als ‘gastarbeiders’, namelijk als boekschrijvers, naar Italië kwamen, maakten zich het nieuwe schrift, dat onder draagkrachtige klanten veel aanhang had, snel en goed eigen. Naarmate de eeuw vorderde, nam de betekenis van het humanistische schrift in Italië toe. Toen de eerste drukkers in dat land verschenen, | |
[pagina 207]
| |
1. Voorwoord, alfabet in Gotisch en in Romein, in de Refereinen van 1539 van J. Lambrecht, Gent. Uit: Gent, duizend jaar kunst en cultuur (Gent 1975) afb. 5.
constateerden zij al gauw dat een goed deel van hun klanten humanistisch schrift op prijs stelde en zij pasten zich daar moeiteloos bij aan. Dat geldt ook voor enkele Nederlanders, die in Italië het drukkersvak zijn gaan uitoefenen.Ga naar eindnoot4. Van enkele drukkers is het vast te stellen, dat zij geprobeerd hebben hier te lande met moderne, humanistische letters te drukken - en dat dat ten enen male niet ging.Ga naar eindnoot5. Een hele tijd later, in 1539, probeerde een Gentse drukker weer eens een Nederlandse tekst (de Refereinen van het Gentse landjuweel van dat jaar) in een fraaie Romein te publiceren; hij voegde er een voorwoordje aan toe: ‘Ick schaems mij der plompheyt, datmen in onzen landen zo menyghen mensche vindt, die ons nederlantsch duutsch of vlaemsche sprake, in Romeynscher letteren gheprentt, niet ghelezen en can, zegghende dat hy de letteren niet en kendt, maer het dijnckt hem latijn of griecx te wezen.’ Om de lezers te helpen, geeft hij in parallelle rijtjes gotische en romeinse hoofd- en kleine letters (afb. 1), ‘op dat een yghelic, de zelve daer by zaude moghen zien ende leeren kennen, om alzoo te meerder affeccye ende ionsten totter zelver te cryghen.’ Maar het hielp niet: al zijn volgende drukken zijn weer gotisch. Het is duidelijk: hier te lande moest men van die kale, nieuwe letters niets hebben. Omdat wij tegenwoordig zo aan de ‘Romein’ gewend zijn, lijkt het ons een natuurlijk schrift, het voor ons oog moeilijker leesbare Gotisch lijkt een afwijking, en het verzet tegen het ‘toch evident betere’ humanistische schrift een onbegrijpelijke vergissing. Maar zo is het niet, het gotische schrift is niet inherent slechter, het is maar waar je aan gewend bent. Een verwant verschijnsel is heel mooi te zien in het beroemde, negende-eeuwse Aratea-handschrift in Lei- | |
[pagina 208]
| |
2. Gotisch schrift aan het begin van de achttiende eeuw: eedsformulier van de meesterknechten van de pakhuizen in Enkhuizen uit 1713, Gemeente-archief Enkhuizen 1616. Uit: F. van Anrooy e.a., Nederland in stukken (Haarlem 1979).
den (afb. 3): de tekst is in de zogenaamde capitalis rustica geschreven, een familielid van onze hoofdletters, en maakt op ons de indruk van onmiddellijke en overtuigende leesbaarheid (wat overigens, als je het probeert, een beetje tegenvalt); maar een dertiende-eeuwse lezer was zó gefrustreerd door die haast onontcijferbare capitalis, dat hij de tekst maar eens in mooie, duidelijke gotische textualis eronder heeft geschreven (en gelijk ook maar in een wat modernere spelling) - dan kan je het tenminste lézen... | |
Het Gotisch houdt standZelfs in Italië drong het moderne schrift niet onmiddellijk door. Het was aan een bepaalde culturele stroming gelieerd, had dus een ‘kleur’, en de groei ervan vond plaats dankzij de toename van die stroming, niet dankzij de grafische kwaliteiten van het schrift zelf. Wel is er, naast het humanistische boekschrift, ook een humanistische cursief of gebruiksschrift, en dàt heeft blijkbaar, behalve zijn culturele kleur, ook een aanwijsbaar praktisch voordeel: het laat zich, naar het schijnt, bijzonder snel schrijven.Ga naar eindnoot6. In de vroege zestiende eeuw beginnen er zogenaamde ‘schrijfmeesterboekjes’ te verschijnen (het eerste is dat van Arrighi, 1523, het compleetste dat van Palatino, 1540Ga naar eindnoot7.); vele daarvan bevatten niet alleen instructies voor de huma- | |
[pagina 209]
| |
3. Leiden Aratea, Lotheringen (?), tweede kwart negende eeuw. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Voss. Lat. 4o.79. Onder de negende eeuwse capitalis rustica heeft een dertiendeeeuwse lezer de tekst in een gotische textualis gekopieëerd.
nistische cursief, maar ook voor nog steeds actueel (Italiaans) gotisch schrift. In omringende landen ging het langzamer. Frankrijk stond relatief open voor het Humanisme, en ook voor het humanistische schrift; Engeland veel minder; Duitsland, de Nederlanden en de landen ten oosten en noorden nog minder. Het resultaat is, dat er in deze landen een tweedeling ontstaat: de ontwikkelde kringen gaan met de Romein en de bijbehorende cursief (‘italic’) mee, en met name geldt dat voor wat in het Latijn wordt geschreven; het schrift van de minder geleerde bevolkingslagen, en voor alles wat in de volkstaal wordt geschreven, blijft het Gotisch. Dat pakt per land verschillend uit. In Engeland is gotisch schrift na 1600 in de minderheid (alleen voor officiële oorkonden blijven de verschillende instanties met verbluffende hardnekkigheid aan hun onderscheiden typen van middeleeuwse kanselarijhanden vasthouden, tot in de negentiende eeuw toeGa naar eindnoot8.). In Frankrijk is de overgang, naar het schijnt, sneller. In de Nederlanden is hij langzamer (het eerste humanistische schrijfboekje, van Gerard Mercator, is al van 1540, maar bleef lang eenzaam). In de tweede helft van de zestiende eeuw is het zo, dat Latijn en Frans normaliter in Romein of cursief gedrukt worden, en Nederlands in gotische textualis; zo is bijvoorbeeld van de Bewysinghe van de onschult van Philips grave van Hoorne, van 1568, de Nederlandse tekst in textualis, de tegelijk verschenen Franse paralleleditie in humanistische cursief.Ga naar eindnoot9. Intellectuelen, zoals de kring van Hooft, beginnen in de zeventiende eeuw ook Nederlands in modern schrift te schrijven; maar gewone mensen doen daar nog steeds niet aan mee: klerken schrijven archiefstukken nog steeds in gotische cursieven, steden drukken voor het gewone volk bestemde proclamaties in textualis, en wel tot diep in de achttiende eeuw (afb. 2). En de Bijbel blijft ook in ons land nog veel langer in gotisch schrift: de laatste drukken ervan - voor Urker vissers, naar men zegt - verschijnen nog midden in de negentiende eeuw. Ook Scandinavië heeft nog lang aan het gotische schrift vastgehouden. En het | |
[pagina 210]
| |
4. Valerius Maximus, Italië (Florence?), eerste helft vijftiende eeuw. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Voss. Lat. 4o.37, f.1r. Dit is hoe Humanisten het ‘oude schrift’ deden herleven.
taaist is, zoals bekend, Duitsland. Overigens gaat men daar subtiel met zijn schrift om: van de talrijke Franse leenwoorden, die de geleerde en ambtelijke taal in de zeventiende en achttiende eeuw sierden, werd de vreemde stam in Romein, de Duitse uitgang in Fraktur, het gotische schrift, gedrukt. Toen Duitsland eenmaal, in de loop van de negentiende eeuw, met zijn gotische schrift alleen was komen te staan, vatte de mening post dat dat een typisch ‘Duits’ schrift was; vervolgens werden er in die ‘Deutsche Schrift’ graag allerlei volkseigen wezenstrekken gelezen...Ga naar eindnoot10. Maar tot verbazing van velen werd juist in Nazi-Duitsland in 1941 het gotische schrift bij decreet afgeschaft. Wat de werkelijke reden was, is niet duidelijk; maar er bestaat een circulaire van Bormann, 3 januari 1941, waarin de schuld aan de Joden wordt gegeven, blijkbaar via het bestaan van een lettertype (een hybrida, zouden wij het nu noemen) dat ‘Schwabacher’ heette: ‘In Wirklichkeit besteht die sogenannte gotische Schrift aus Schwabacher-Judenlettern. Genau wie sie sich später in den Besitz der Zeitungen setzten, setzen sich die in Deutschland ansässigen Juden bei der Einführung des Buchdruckes in den Besitz der Druckereien...’ Zelden is groter paleografische waanzin verkondigd.Ga naar eindnoot11. | |
Ons middeleeuwse schriftZo is dan geleidelijk het middeleeuwse, gotische schrift geheel uit ons leven verdwenen (behalve voor speciale sier-gelegenheden, krantekoppen en andere marginale verschijnselen), en door het humanistische schrift verdrongen (afb. 4). En wat is dat voor schrift? Dat is even middeleeuws als het gotische schrift, of zelfs nog meer: het is niets anders dan een licht bijgestelde versie van het Karolingische schrift (afb. 5), in de vorm die het in Italië in de elfde en twaalfde eeuw had! De Humanisten vonden dat ‘oude schrift’, de lettera antica, veel mooier dan ‘het schrift van tegenwoordig’, de lettera moderna = het gotische schrift, en besloten uiteindelijk (rond 1400) ook zelf weer die lettera antica te gaan schrijven. (Men hoort soms, dat zij meenden dat dat het schrift van de Oudheid zelf geweest was; maar zij waren, wellicht op een enkeling na, precies op de hoogte van wat hun voorbeeld was.) De verschillen tussen (laat-) Karolingisch, humanistisch en hedendaags schrift zijn heel gering en feitelijk oppervlakkig (althans wat de letters betreft; in dingen als cijfers, interpunctie en woordscheiding zijn zij aanmerkelijk). Dirc van Delft zou onze boeken gemakkelijk hebben begre- | |
[pagina 211]
| |
5. Priscianus, Italië, twaalfde eeuw. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Voss. Lat. 4o.35, f. 157r. Dit is ‘het oude schrift’ dat Humanisten waardeerden.
pen, maar onze letters slechts met moeite en tegenzin; zijn tijdgenoten Cosmo de' Medici, Ambrogio Traversari, Poggio Bracciolini zouden ook die met vreugde als de hunne hebben herkend. Wat een breuk lijkt, de vervanging van gotisch door humanistisch schrift, legt alleen maar een hechtere band met de Middeleeuwen. |
|