Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
artikel• Gabri van Tussenbroek
| |
Wie was Notger van Luik?Over Notgers afkomst is zo goed als niets bekend. Vaak wordt aangenomen dat hij omstreeks 930 in Schwaben is geboren, terwijl menig handboek vermeldt dat hij proost van het klooster van St. Gallen is geweest, en dat hij in dit klooster ook zijn opleiding heeft gehad. Er zijn redenen om aan te nemen dat Notger niet rond 930, maar zo'n tien jaar later is geboren. Het was namelijk niet ongebruikelijk dat geestelijken in het tiende-eeuwse Duitse rijk al op betrekkelijk jonge leeftijd tot bisschop werden benoemd.Ga naar eindnoot2. Notger zou, wanneer hij in 930 was geboren, bij zijn wijding in 972 al over de veertig zijn geweest; hij zou dus al een hele carrière achter zich hebben gehad. Hierover is echter niets bekend.Ga naar eindnoot3. Voordat hij tot bisschop werd gewijd is Notger verbonden geweest aan de hofkapel van de Duitse koningen. Hoeveel jaar hij hier heeft doorgebracht valt niet met zekerheid te zeggen, maar waarschijnlijk is dit niet veel meer dan vijf jaar geweest.Ga naar eindnoot4. Het lijkt waarschijnlijk dat men in deze hofkapel zijn mogelijkheden en kwaliteiten heeft onderkend, en hem op grond daarvan naar Luik heeft gezonden, een bisdom waar nodig orde op zaken moest worden gesteld. Dit valt ook op te maken uit de Vita Notgeri, zijn levensbeschrijving uit de eerste helft van de twaalfde eeuw, waarin het volgende wordt vermeld over Notgers tijd aan het hof: ‘Daar, tussen verstandige en goede mannen, die in die tijd alleen in keizerlijke dienst waren, heeft hij geschitterd door de voortreffelijkheid van zijn advies en zijn werkzaamheid, zozeer, dat hij op grond van de voorrechten van zijn eerzaamheid, op het verzoek van | |
[pagina 173]
| |
1. Beeltenis van bisschop Notger van Luik, 972-1008. Foto: auteur.
de clerus en het volk en door de gunst van de keizer, het bestuur van de kerk van Luik heeft overgenomen.’Ga naar eindnoot5. Notger van Luik was een van de veertien bisschoppen die afkomstig waren uit de Hofkapel van keizer Otto de Grote (936-973). Deze hofkapel, die zijn oorsprong vindt in de Karolingische tijd, werd na het jaar 950 langzaam maar zeker uitgebreid en versterkt. Hoewel deze ontwikkeling zich aarzelend lijkt te hebben voltrokken is het tegen het einde van de regeringstijd van Otto I duidelijk dat de leden van zijn hofkapel uit ander hout gesneden zijn dan dertig jaar eerder: het aantal monniken is over het geheel genomen verminderd, maar het totale aantal leden van de hofkapel is aanzienlijk toegenomen en zij zijn van hogere komaf dan die uit het begin van Otto's regeringstijd: er zijn meer adellijken, wereldlijke geestelijken en kanunniken gekomen.Ga naar eindnoot6. Deze versterking van de hofkapel werd ingegeven door een duidelijk gerichte politiek. Dit blijkt uit het feit dat pas in de laatste jaren van Otto's keizerschap een grote toename te zien is van bisschopsbenoemingen van leden van de hofkapel. In de laatste zes jaar vonden er maar liefst tien van de veertien benoemingen plaats.Ga naar eindnoot7. De keizer wilde zich zoveel mogelijk verzekeren van de loyaliteit van zijn bestuurders. Het aanstellen van bisschoppen bracht voor de keizer een aantal voordelen met zich mee: zo waren de bisschoppen meestal niet afkomstig uit de streek waarnaar ze werden uitgezonden, en hadden zij hun opleiding meestal aan het keizerlijk hof genoten. Het grote voordeel voor de koning lag hierin dat hij op deze manier een weloverwogen selectie kon maken en een krachtig en bekwaam bestuurder kon uitvaardigen naar een belangrijk gebied, om daar een tegenwicht te bieden aan de macht van de lokale heren, die zich tegen de koning verzetten. Dit was ook de reden dat de bisschoppen vreemdelingen waren in de streken waar ze terechtkwamen: op deze manier trachtte men corruptie tegen te gaan en te voorkomen dat de bisschop dubbele belangen zou hebben, waardoor | |
[pagina 174]
| |
hij alsnog de kant van de feodale heren zou kiezen of hen zou begunstigen. Een ander voordeel van het aanstellen van geestelijken was dat deze niet konden trouwen, en dat zij zodoende dus ook geen dynastieën konden stichten. De invloed van de Ottoonse bisschoppen was van tweeërlei aard: enerzijds hadden zij, voor zover zij de geestelijke stand vertegenwoordigden, zeggenschap over hun diocees; anderzijds vertegenwoordigden zij ook de Duitse koning, en in deze hoedanigheid hadden zij zeggenschap over wereldlijk gebied, dat niet altijd overeenkwam met de grenzen van het bisdom.Ga naar eindnoot8. | |
Een bisdom rijk aan bezittingenToen Notger op 14 april 972 door Géro van Keulen in Bonn tot bisschop van Luik werd gewijd, kreeg hij zeggenschap over een bisdom dat rijk was aan bezittingen: Tongeren, Maastricht, Hoei, Namen, Dinant en verschillende kloosters, behoorden allemaal toe aan Luik. Het bisdom was er echter minder goed aan toe dan men op het eerste gezicht zou vermoeden en het was dan ook niet voor niets dat Otto I een man van het kaliber van Notger naar een uithoek van het rijk stuurde om orde op zaken te stellen. In het verleden was een poging om de greep op het bisdom te versterken al eens mislukt. In 959 veranderde deze situatie. In dit jaar werd de keizersgezinde Evraclus tot bisschop van Luik benoemd en gewijd, en daarmee werd een poging gedaan om de macht van de feodale heren in te tomen. Het gevolg hiervan was dat Luik onder invloed van de opgelopen spanningen ten prooi viel aan plunderingen. Bisschop Evraclus was niet sterk genoeg om aan de zwakke positie van het diocees een einde te maken.Ga naar eindnoot9. Vooral vanuit het kasteel van Chèvremont werd een grote druk op de stad Luik uitgeoefend: de stad lag open voor gewelddadige invallen en naar men uit de Vita Notgeri kan opmaken werd zij dikwijls door rovende bendes bezocht. Bovendien was Luik in 881 door de Noormannen geheel verwoest. Veel gebouwen, waaronder een groot aantal kerken, moesten worden vervangen. In 972, bij Notgers aantreden, had de stad geen wallen of verdedigingswerken. Sommige kerken waren nog in aanbouw, andere stonden op instorten. Notger bracht hier verandering in: hij stichtte de kerk van de Heilige Johannes met een bijbehorend klooster. Ook stichtte hij het klooster van de Heilige Paulus. De kerk van de Heilige Paulus was bij zijn aantreden als bisschop al aanwezig, zij het dat deze pas door Notger werd voltooid. De belangrijkste kerk die Notger bouwde was de Sint-Lambertuskathedraal. De voorganger, die door de eerste bisschop van Luik, de Heilige Hubertus was gesticht, stond in 972 op instorten. Notger brak de kerk af en liet naar voorbeeld van de Dom van Keulen een vijfbeukige kathedraal met twee transepten en een oost- en een westcrypte verrijzen. Het werk aan deze kerk werd waarschijnlijk kort na 972 begonnen. In 1015, zeven jaar na Notgers dood, werd de kerk door zijn opvolger Balderik II gewijd.Ga naar eindnoot10. Verder bouwde Notger aan de kerk en het klooster van de Heilige Martinus. Hij bouwde stadsmuren en verdedigingstorens en hij verlegde zelfs de loop van de Maas. Deze werd de stad binnengeleid, zodat iedereen ervan zou kunnen | |
[pagina 175]
| |
2. Plattegrond van de Ottoonse Sint-Lambertuskathedraal in Luik. Tekening: auteur. Gegevens ontleend aan: H.E. Kubach en A. Verbeek, Romanische Baukunst an Rhein und Maas Band 4 (Berlin 1989), en M. Otte (red.), Les fouilles de la Place Saint-Lambert à Liège I (Études et Recherches Archéologiques de l'Université de Liège 18) (Liège 1984).
profiteren en ‘de snelle vaart van de rivier de stad van God zou verblijden.’Ga naar eindnoot11. Ook buiten de stad was hij als bouwheer actief: hij bouwde de kerk van Fosse, stichtte hier een klooster en liet de kerk omgeven door muren en verdedigingstorens. Hij bouwde en versterkte het fort Thuin ter verdediging van het bisschoppelijke gebied en tevens was hij betrokken bij de bouw van de kloosterkerk te Lobbes. De activiteiten van Notger beperkten zich niet tot het behartigen van de belangen van de stad en het bisdom Luik. Ook de belangen van de koning dienden niet uit het oog te worden verloren. Zo trad hij diverse keren als bemiddelaar op bij verschillende conflicten, reisde hij vier keer naar Rome in dienst van Otto II en Otto III, en was hij voor een deel verantwoordelijk voor de opvoeding van deze Otto III.Ga naar eindnoot12. | |
Wereldlijke en geestelijke belangenNotgers activiteiten op geestelijk en wereldlijk gebied zijn typerend voor de invulling die bisschoppen uit de tiende, elfde en twaalfde eeuw aan hun ambt gaven. Enerzijds had de bisschop als taak het besturen van zijn bisdom, het trouw zijn aan de koning, het behartigen van diens belangen en het beheer en uitbreiding van de kerkschat. Anderzijds was daar het dienen van God en de zorg voor de discipline in de kerk. Het wereldlijke tegenover het geestelijke, de cura exteriorum tegenover de cura interiorum.Ga naar eindnoot13. Nu was het niet zo dat deze tweeledigheid ook een praktische scheiding met zich meebracht. Vaak was het zo dat het ene deel invloed had op het andere en | |
[pagina 176]
| |
dat de interiora en exteriora niet als afzonderlijke delen werden beschouwd, maar dat zij twee elementen vormden van een en dezelfde houding van de bisschop ten opzichte van zijn ambt. Illustratief is het verhaal hoe bisschop Notger beide belangen met elkaar wist te combineren: in de stad Luik bevindt zich een heuvel, de Publémont, die van groot strategisch belang was voor de verdediging van de omgeving. Op deze plaats wilde een lokale heer een burcht bouwen om de stad en het bisdom te beschermen. Notger echter vreesde dat de ingebruikneming van de heuvel door de feodale heer juist een bedreiging zou kunnen vormen, en verzocht de heer - zijn naam is niet bekend - om nog even te wachten met de bouw van zijn burcht. In de tussentijd liet hij aartsdiaken Rotpert op de Publémont een kapel bouwen ter ere van het Heilige Kruis. De lokale heer protesteerde over deze gang van zaken bij Notger en beschuldigde hem van bedrog. Notger echter deed alsof hij van niets wist en liet de aartsdiaken halen om opheldering te verschaffen. Deze3. Luik in de elfde eeuw. Uit: E. Herzog, Die ottonische Stadt (Berlin 1964) afb. 44.
| |
[pagina 177]
| |
rechtvaardigde zich door te zeggen dat de plek waarop hij de kapel had laten bouwen al jaren leeg stond en dat het hem daarom een goede plaats had geleken voor de bouw van een kerkje. Natuurlijk accepteerde de bisschop deze uitleg ter rechtvaardiging van de bouw van de kapel en hij besloot dat de bouw hiervan moest worden voortgezet, ondanks zijn eed die hij had gezworen aan de lokale heer. Zijn belofte achtte hij van ondergeschikt belang en het spreekt voor zichzelf dat het belang van de heer niet zo groot kan zijn geweest dat het de afbraak van een kapel zou rechtvaardigen.Ga naar eindnoot14. We zien in dit voorbeeld dat de bisschop zowel het wereldlijk als het geestelijk belang van zijn ambt diende. Het zijn dan ook niet alleen kerken en kloosters die de bisschoppen bouwden. In de Vita Notgeri is te lezen hoe Notger ter verdediging van de stad ook muren en verdedigingstorens liet bouwen. Hij diende dus in feite een wereldlijk belang om zodoende zijn geestelijke belangen veilig te stellen. Toch was het zekerstellen van de veiligheid van de stad of het bisdom zeker niet het enige motief dat de bisschop voor ogen stond bij zijn bouwactiviteiten. Dit geldt wel voor de zogenaamde wereldlijke bouwwerken die duidelijk een verdedigende functie hebben, en het spreekt voor zichzelf dat de veiligheid van een stad een eerste vereiste was voor het zinvol bouwen en behouden van geestelijke bouwwerken. Voor het bouwen van kerken had de bisschop echter meerdere motieven. | |
Motieven voor kerkbouwTen eerste dienden kerkgebouwen een praktisch nut. Zij werden gebruikt voor diensten en processies en niet in de laatste plaats deden zij dienst als bewaarplaats van relieken. In deze hoedanigheid vormden zij ook een bron van inkomsten.Ga naar eindnoot15. Als tweede motief kan worden genoemd dat de geestelijkheid door middel van een rijk en sterk gebouw de buitenwereld op de hoogte kon stellen van haar geestelijke rijkdom. Een kerk was hiervoor het middel bij uitstek. Zij toonden door middel van hun omvang en hun kostbare uitvoering de geestelijke zorg die nauwelijks op een andere manier duidelijk kon worden gemaakt. Abstracte geestelijke verdiensten maken nu eenmaal minder indruk dan grote religieuze gebouwen. Een gevolg van dit alles was natuurlijk dat ook de wereldlijke rijkdom op deze manier tot uiting werd gebracht, en rijkdom is macht. Of dit een bewust nagestreefd doel is geweest of een nevenverschijnsel is niet gemakkelijk uit te maken, maar het feit dat de kerk op deze manier in staat was om haar rijkdom te tonen zal haar zeker goed zijn uitgekomen. Het derde motief dat een rol heeft gespeeld bij het bouwen van kerken is een zekere zin van concurrentie geweest. De bisschoppen zagen in naburige bisdommen grote kathedralen verrijzen die hun competitiedrang hebben opgewekt.Ga naar eindnoot16. Dit motief hangt nauw samen met het idee dat in een kerkgebouw de representatie van een bisschoppelijk ambt tot uitdrukking komt,Ga naar eindnoot17. en de persoonlijke intentie van een bisschop als bouwheer om zich door middel van de door hem gestichte bouwwerken te vereeuwigen. Zoals in de Vita Bernwardi geschreven staat: ‘...dat ik zolang het door mijn geest wordt ingegeven, het werk wil voltooien, namelijk aan de zalige herinnering mijn naam te verbinden en een kerk | |
[pagina 178]
| |
te bouwen...’Ga naar eindnoot18. De bisschop had dus wel degelijk een persoonlijk motief - namelijk ijdelheid - om kerken te stichten. Het laatste motief dat ik hier wil noemen is dat van het loven van God: het kerkgebouw ter meerdere eer en glorie van God. Hierdoor, door Hem te eren, kwam deze lofprijzing ook ten goede aan het zieleheil van de gelovigen. Dit heil werd nog versterkt door het feit dat er aan de kruisvorm, waarin de meeste kerken waren gebouwd, een kwaad afwerende werking werd toegekend. Het moge duidelijk zijn dat het bouwen van kerken voor middeleeuwse bisschoppen - en dus ook voor Notger van Luik - meer behelsde dan het vervullen van een plicht. Een bouwonderneming was iets waar zij persoonlijk bij betrokken waren en waarvoor zij meerdere motieven hadden. Het bouwen van een kerk was echter niet alleen een zaak van de kerk zelf; ook de koning speelde hierbij een belangrijke rol: hij schonk geld en goederen voor de financiering en realisatie van de kerkbouw.Ga naar eindnoot19. Zijn motieven hiervoor verschilden aanzienlijk van die van de bisschop. Voor de koning was de largitas van belang, de vrijgevigheid.Ga naar eindnoot20. Zijn onderdanen moesten weten dat ze bij belangrijke ondernemingen op hem konden rekenen, maar ook de overweging dat de koning zijn bestuurders door middel van giften aan zich kon binden heeft zeker een rol gespeeld. Bekend is dat Otto III tussen 985 en 1002 in dit verband een aantal schenkingen aan Notger heeft gedaan, onder andere het graafschap Hoei en de abdij van Stavelot.Ga naar eindnoot21. Deze giften werden niet als vreemde, wereldlijke invloeden gezien. Zij waren een teken van de verbintenis tussen de keizer en de kerkelijke heren. Betekende dit nu ook dat de koning of de keizer een rol speelde bij de bouw en - wat misschien nog wel belangrijker is - bij de vormgeving van een kerkgebouw? Er zijn geen middeleeuwse contemporaine bronnen bekend die een duidelijk uitsluitsel geven omtrent de rol van de koning in deze. Wel bestaan er bronnen die iets zeggen over het feit dat het bouwen van een kerk niet iets was dat uitsluitend de bisschop aanging, maar dat hij cum imperatore aan de totstandkoming van het godshuis werkte.Ga naar eindnoot22. Toch geeft de nadruk van de koning of de keizer op de vrijgevigheid een indicatie over de positie van de bisschop. Ook zegt het iets over diens verhouding met de vorst: de bisschop is loyaal aan de vorst, maar het is de vorst die zich inspant om deze situatie te consolideren en de bisschop aan zich te binden. Dit maakt de waarschijnlijkheid dat de koning een actieve rol zou hebben gespeeld bij het vormgeven van de kerk aanzienlijk kleiner: wanneer de vorst zich moet inspannen om zijn bestuurders aan zich te blijven binden wijst dit op een ongelijke samenwerking. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de bisschop zich op zijn beurt weer heeft uitgeput in vriendschapsbetuigingen en dat hij bijvoorbeeld de koning een grote rol heeft toebedeeld bij de bouw van zijn kerken. Het beslissen over de bouwvorm lijkt vooral een zaak te zijn geweest van de bisschop zelf. De koning, voor zover deze erbij betrokken is geweest, zal voornamelijk een plaats aan de zijlijn hebben ingenomen, en zich hebben beperkt tot het doen van giften. | |
Groot en voortreffelijk werkIn zijn leven heeft bisschop Notger van Luik een enorme activiteit als bouwheer aan de dag gelegd. Zijn motieven waren van allerlei aard, maar type- | |
[pagina 179]
| |
4. Het Ottoonse westwerk van de Sint Johannes, de kerk waar Notger begraven is. Foto: auteur.
rend voor een bisschop van zijn tijd die geestelijke en wereldlijke belangen met elkaar in evenwicht diende te houden. De sporen van zijn activiteiten zijn tot op heden terug te vinden in de oude binnenstad van Luik. Alleen de Sint-Lambertuskathedraal is volledig verdwenen. De kerken die nog resten zijn ingrijpend verbouwd; alleen het westwerk van de Sint- Johannes stamt nog uit de tijd van Notger zelf. Toen Notger na zesendertig jaar bisschop te zijn geweest stierf, op 10 april 1008, volgde er een rouwplechtigheid die vijf dagen duurde en waarbij belangstellenden uit het hele land aanwezig waren. Hierna werd hij in een hoek van de crypte van de Sint Johannes begraven. Notger heeft in zijn lange ambtsperiode veel gedaan voor de stad en het bisdom Luik. Na zijn dood heeft een anonieme stadsgenoot dan ook over hem geschreven: ‘Er is nauwelijks een groot of voortreffelijk werk in onze stad dat hij niet zelf heeft gemaakt of afgemaakt, zodat hij meer in deze stad schijnt te hebben gemaakt dan hij heeft verfraaid.’ En even verder: ‘Luik, (...) jij bent Notger aan Christus en de rest aan Notger verschuldigd.’Ga naar eindnoot23. |
|