Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| ||||
gedichten• Willem Wilmink
| ||||
[pagina 168]
| ||||
William Langland, een fragment uit boek XIV en een fragment uit boek XII van Piers the Ploughman
Voor de dieren geen hemels paradijs,
maar na de winter met sneeuw en ijs,
als de honger ze vleugellam
of nederig maakt en bijna tam,
na de winter komt er een feest,
een hemel op aarde voor vogel en beest.
Nu zijn voor veel mensen die ik weet
zomer en winter gelijkelijk wreed:
gebrek en honger, het hele jaar door.
Heeft God hier geen belangstelling voor?
Wordt het voor bedelaars nooit april?
Dat zou tegennatuurlijk zijn, tegen Gods wil:
schepsels, alleen maar voor verdriet
geschapen, dat kan toch niet?
Dit nu is volgens mij het bewijs
voor 't bestaan van het hemelse paradijs
en wie denkt dat het slechts voor christenen is,
slaat de plank weer eens lelijk mis,
want een eerlijk persoon, die leeft bij de wet
door zijn of haar godsdienst uiteengezet,
die een betere wet wel had aangenomen,
als hij die maar was tegengekomen,
iemand die nooit onrecht beging -
dacht u dat God zo'n sterveling,
dat de God van de waarheid hem buitensloot,
hem verried in het uur van zijn dood?
De versvorm bij William Langland (ca. 1332-ca. 1390) is volkomen anders dan in mijn bewerking uit een prozavertaling in hedendaags Engels. Langland dichtte zijn werk met een maatschappijkritische ondertoon op de ouderwets-Germaanse manier, zonder eindrijm en met als bindmiddel de alliteratie:
Thou mightest better mete mist on Malvern hulles
Than gete a momme of here mouthe til money were shewed.
Je kunt makkelijker de mist meten op Malverns heuvels dan geluid krijgen uit een geestelijke wie geen geld wordt getoond. | ||||
[pagina 169]
| ||||
Gebruikte boeken
|
|