Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
interview• Wolfert van Egmond en Albert de Leeuw
| |
[pagina 141]
| |
1. Maria met Kind en boek. Schilderij van de Meester van het Geborduurde Loof (ca. 1500). Coll. Ernst Proehl. Uit: M.J. Friedländer, Early Netherlandish Painting (1969) dl. IV, p. 77, nr. 84.
gen van vrouwen met boeken, veelal de heilige Maagd met Kind, wil Clanchy een beeld schetsen van de rol van vrouwen in de verspreiding van geletterdheid. Als moeders zouden zij verantwoordelijk zijn geweest voor het allereerste onderwijs in het lezen aan hun kinderen.Ga naar eindnoot2. Over de voortgang van dit onderzoek hield Clanchy op het aio-symposium van de Onderzoekschool Mediëvistiek Middeleeuwse schriftcultuur (29-31 maart) een lezing onder de titel ‘The Lady with the Book. The Significance of the Effigy of Eleanor of Aquitaine in the History of Medieval Literacy’. Ofschoon een volledige inventarisatie van alle afbeeldingen van vrouwen met een boek onmogelijk is, probeert Clanchy aan de hand van de ontwikkeling van de iconografie van de heilige Maagd vast te stellen hoe en wanneer boeken binnen de afbeelding een rol gaan spelen. Hij gaat ervan uit dat in die afbeeldingen een proces in de samenleving zichtbaar wordt, waarbij boeken aanvankelijk als statussym- | |
[pagina 142]
| |
bool hun intrede deden in de huiselijke omgeving, maar waarbij de aanwezigheid van het geschreven woord vervolgens een stimulans werd tot het leren lezen. Clanchy's uitspraak op het symposium, ‘books came before literacy’Ga naar eindnoot3., ontlokte aan Rosamond McKitterick, een andere gerenommeerde aanwezige, de opmerking dat zelfs voor het toekennen van status aan een boek tenminste een elementair niveau van geletterdheid noodzakelijk is. Clanchy beaamde dit maar gaf aan dat zijn analyse gericht is op de geletterdheid die moeders aan hun kinderen doorgaven en niet op het eerste begin van geletterdheid in de samenleving als zodanig. Ook in de lezingen die hij na afloop van het symposium nog in Utrecht en Amsterdam gaf, bracht Clanchy met open vizier zijn lopend onderzoek ter sprake. In Utrecht was het onderwerp de middeleeuwse opvattingen over de ontoereikendheid van het geschreven woord (‘The letter killeth, but the spirit giveth life’). In Amsterdam sprak hij over Abelard (‘Scito teipsum: did Abelard know himself?’). Deze voordracht bestond uit de voorlopige versie van het laatste hoofdstuk van de biografie van Abelard, die Clanchy nog dit jaar hoopt te publiceren: Abelard - a medieval life. Dit boek is voortgekomen uit het onderwijs dat Clanchy jarenlang aan de universiteit van Glasgow heeft gegeven. | |
What's the use of national service if you want a doctorate in medieval history?Ga naar eindnoot4.Clanchy wilde niet in de voetsporen van zijn vader treden, een marine- officier die al op zijn vijftigste met pensioen ging, maar een baan zoeken waar hij zijn hele leven mee bezig kon blijven. Hij verwierf een beurs voor Oxford, maar was volgens zijn ouders met nog geen 18 jaar te jong om te gaan studeren, en zodoende vervulde hij eerst zijn tweejarige dienstplicht. Naar eigen zeggen heeft hij aan deze periode bij de marine zijn sceptische houding ten opzichte van autoriteiten overgehouden. De enige keer dat Clanchy eerder in Nederland was, was toen zijn schip afmeerde in Amsterdam. Tien dagen voor de Suez-crisis zwaaide hij af en ging alsnog naar Oxford. Na zijn afstuderen was Clanchy gedurende twee jaar leraar geschiedenis in Reading. Hij had toen nog geen academische ambities en begon een part-time promotie-onderzoek aan de Universiteit van Reading om zodoende toegang te krijgen tot de universiteitsbibliotheek ter ondersteuning van zijn onderwijstaken. Een onderzoek naar negentiende-eeuwse, Ierse parlementsleden leek hem enigszins saai. Gelukkig hadden Sir Frank en Lady Stenton nog andere onderzoeksprojecten klaar liggen. Gewoonlijk wist Lady Stenton haar promovendi op de editie van enige Pipe Rolls te zetten, maar Michael Clanchy was meer aangetrokken door een uitgave van de Plea Rolls van de king's justices in het graafschap Berkshire van 1248. Hij kwam daar zelf vandaan en kende alle dorpen en gehuchten van fietstochtjes. Deze gerechtelijke documenten bevatten vooral veel informatie over misdaden en processen tussen privé-personen aangaande bezit. Vóór die tijd (1960) had hij nog nooit één middeleeuws document in handen gehad. Na de pensionering van Lady Stenton werd hij begeleid door Barbara Dodwell. Ondertussen ging hij voor een jaar terug naar Oxford om zijn onderwijsbe- | |
[pagina 143]
| |
2. Michael Thomas Clanchy bij zijn bezoek aan Utrecht. Foto: Wolfert van Egmond.
voegdheid te halen. Zijn voornemen was op dat moment nog om leraar te worden aan een school als Eton, omdat hij het idee had dan het geven van onderwijs te kunnen combineren met het doen van een beetje onderzoek. De volgende stap was een tijdelijk leraarschap in Londen. Dat gaf hem de kans om ook zijn promotie-onderzoek voort te zetten aan het Institute of Historical Research, waar hij in de tearoom heel wat meer mediëvisten ontmoette dan in Reading. Clanchy karakteriseert het Public Record Office waar hij in die tijd veel kwam, als ‘still wonderfully primitive’: de kolenkachel stond bijvoorbeeld vlak naast de manuscripten. Hier deed hij vaak een beroep op de expertise van Cecil A.F. Meekings, een ambtenaar van het Public Record Office. Clanchy noemt hem een genie, die een enorme indruk bij hem heeft achtergelaten. Hij kende uit alle documenten veel details omtrent personen en plaatsen uit zijn hoofd en is zonder hierover te publiceren gestorven. Michael Clanchy's proefschrift is in 1966 gepubliceerd bij de Selden Society, waar ook de Pipe rolls zijn uitgegeven.Ga naar eindnoot5. | |
Structure comes before contentVanaf 1964, nog voor de afronding van zijn proefschrift, was Clanchy verbonden aan de Universiteit van Glasgow. Daar heeft hij zich in het History Department vooral gericht op het eerstejaars-onderwijs in de algemeen Europese, middeleeuwse geschiedenis. Dit bood hem de mogelijkheid zich verre te houden het doceren van Engelse Geschiedenis of, zoals Clanchy het noemt, het opdringen van het Engelse verleden aan Schotland. Los van het History Department bestond er namelijk nog een Department of Scottish History. Net als in Londen trof hij in Glasgow een vrij grote groep mediëvisten en een goede bibliotheek. Zo'n werkomgeving is voor Clanchy altijd erg belangrijk geweest. In de beginjaren in Glasgow, toen hij zijn proefschrift afrondde, wist hij al dat hij daarna geen editie meer wilde publiceren, maar iets algemeners en aansprekenders, in zijn eigen woorden: ‘I knew it had to be something fashionable.’ Hij | |
[pagina 144]
| |
dacht toentertijd aan drie onderwerpen. Ten eerste een onderzoek naar voedsel, voeding en hongersnood, waarbij hij beïnvloed werd door de Annales-historici. De tweede mogelijkheid was een publikatie over de vervolging van melaatsen, joden en ketters. Hierover heeft recentelijk Rob Moore gepubliceerd, die Clanchy nog kent van hun gezamelijke studietijd aan Merton College in Oxford.Ga naar eindnoot6. In die periode was ook het contact met R.H.C. Davis van grote betekenis, die Clanchy leerde om zijn gezonde verstand te gebruiken en duidelijk te schrijven. Het derde mogelijke onderwerp werd hem aangereikt door Zara P. Zaddy, een expert met betrekking tot Chrétien de Troyes. Zij maakte Clanchy bekend met het werk van Albert Bates Lord, The singer of tales (Cambridge Mass. 1960) en Marshall McLuhan, The Gutenberg galaxy: the making of typographic man (Londen 1962). Uiteindelijk trok dit onderwerp Clanchy het meest. Hij besloot om zijn kennis op het gebied van het middeleeuwse Engelse bestuur te gebruiken om dieper in te gaan op het aspect van de schriftelijkheid en aldus die kennis in een bredere context te plaatsen. Dit gaf hem de mogelijkheid om de Europese geschiedenis, de geschiedenis van het recht en de antropologie te combineren. Dit onderzoek heeft geleid tot From memory to written record. Clanchy hoeft zich inmiddels, zoals we weten, geenszins zorgen te maken over de populariteit van dit onderwerp. Bij het inslaan van deze weg was tevens het contact met de antropoloog Max Gluckmann inspirerend. Op diens uitnodiging nam Clanchy in Manchester deel aan lezingen, en even vroeg hij zich af of de waarheid niet in de antropologie te vinden was. Toen hij tot het inzicht kwam dat ook antropologen een beperkte waarneming hebben en hun gegevens in een bepaalde vorm moeten gieten om ze vervolgens als bron te kunnen interpreteren, is hij maar bij de geschiedenis gebleven. In eerste instantie was het Clanchy's bedoeling zijn onderzoek geheel op basis van gepubliceerde bronnen te doen. In Glasgow had men alle grote Engelse bronnenseries op de planken staan. Dat veranderde echter nadat hij in 1972 op uitnodiging van Samuel E. Thorne drie maanden aan de Harvard Law School verbleef. De bibliotheek daarvan is de beste die Clanchy kent op het gebied van de Engelse rechtsgeschiedenis, dankzij vele legaten van historisch geïnteresseerde Amerikaanse juristen en dankzij de zeer uitnodigende open opstelling. In de treasure room van deze bibliotheek nam Clanchy als eerste systematisch de daar aanwezige handschriften door (onder andere tweehonderd lawbooks). De temperatuur in een Amerikaanse bibliotheek wordt in februari extra hoog gehouden, de treasure room daarentegen was precies aangenaam voor een op zijn Engels geklede geleerde. Het was Clanchy's favoriete plek, in een periode die hij als zeer intens heeft ervaren. In Harvard heeft hij ook voor het eerst de structuur van het boek op papier gezet: hoe de toename van documenten (deel I) bekendheid met het schrift veroorzaakte (deel II). Ofschoon hij zich realiseerde dat een onderzoeker in theorie eerst al het materiaal zou moeten bekijken om dan tot een conclusie te komen, bedacht hij eerst alle hoofdstuk- en paragraaftitels en vulde die vervolgens verder in. Het succes van From memory to written record liet even op zich wachten, pas in 1988 was de eerste editie met een oplage van 3000 exemplaren uitverkocht. De oplage van de tweede editie is 10.000 en verkoopt goed. Voor het maken van de tweede editie raadde de uitgever hem aan om in plaats van een totaal nieuw | |
[pagina 145]
| |
boek te schrijven, dezelfde structuur aan te houden. In totaal is er vijftig procent nieuwe tekst toegevoegd en zijn er in de oude tekst enige veranderingen aangebracht. Zo leek de eerste editie van het boek te suggereren dat verschriftelijking door de technologie van het schrijven veroorzaakt werd. Dit idee was ontleend aan Goody, maar in de inleiding van de herziene uitgave probeert hij dit probleem minder rechtlijnig voor te stellen. De bewerking was een nachtmerrie maar de moeite waard. Clanchy heeft de indruk dat From memory to written record ondertussen als een soort naslagwerk wordt gebruikt, in plaats van - zoals hij het oorspronkelijk had bedoeld - als een handboek over de betreffende periode uit de Engelse geschiedenis. Hij is enigszins teleurgesteld dat nog geen enkele recensent zijn boek op fundamentele punten heeft aangevochten. Dat is natuurlijk wel vleiend, maar hij schiet er zelf niets mee op. Clanchy wordt vaak met instemming geciteerd door Marxisten. Ofschoon hij zichzelf niet direct tot deze stroming rekent, geeft hij toe wel een zekere sympathie te koesteren voor radicalen. In zijn werk komt die vooral naar voren in England and its rulers, 1066-1272: foreign lordship and national identity (Londen 1983). Het verschijnen van dit boek bezorgde hem in Engeland de reputatie van een anti-autoritair historicus. Sinds 1986 is Clanchy vrij van academische verplichtingen. In Glasgow voelde hij steeds meer druk om geheel en al te moeten kiezen voor het geven van onderwijs. Toen zijn vrouw een betrekking in Londen kreeg, heeft hij ervoor gekozen Glasgow te verlaten. Sindsdien werkt hij als onafhankelijk onderzoeker. | |
ForthcomingIn 1997 zullen, onder de titel Literacy and law in medieval England, de verzamelde artikelen van Clanchy gepubliceerd worden. Eenderde daarvan is nog niet eerder gepubliceerd. Ook verschijnen op korte termijn twee monografieën van zijn hand. Clanchy's nieuwe boek over Abelard staat helemaal los van het thema van From memory to written record. Zoals gezegd is deze studie voortgekomen uit het onderwijs dat hij in Glasgow gaf. Aanvankelijk was het boek bedoeld als een korte introductie op Abelard maar het is toch uitvoeriger geworden. Strikt genomen is het geen biografie maar behandelt het verschillende aspecten van Abelards leven: de rollen die hij speelde zoals magister, minnaar en monnik. Ook gaat Clanchy in op Abelards kenleer. In From memory to written record ging het vooral om mannen en functionarissen en om publieke instellingen die bronnen hebben nagelaten die redelijk direct te bestuderen zijn. Daarentegen gaat het in Woman and the book om vrouwen en het huiselijk milieu, om afbeeldingen van privéleven die met het oog op geletterdheid juist indirect bestudeerd moeten worden. Het boek zal zeer veel afbeeldingen bevatten, die Clanchy dankzij het Warburg Institute heeft kunnen verzamelen. In geen van beide boeken komt Heloïse echt aan bod, ofschoon zij de perfecte combinatie lijkt te belichamen van de thema's die daarin behandeld worden. Heloïse was als intellectuele vrouw de laatste van haar soort. Dat lag volgens | |
[pagina 146]
| |
3. Apen parodiëren het schrijven van een klerk. Margedecoratie in een missaal, verlucht door Petrus de Raimbeaucourt, 1323. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. D.40, f. 124r. Uit: M. Camille, Image on the edge (Londen 1992) 25.
Clanchy aan de institutionalisering van het hoger onderwijs. De universiteit was alleen toegankelijk voor mannen en slokte de oude, informelere vormen van hoger onderwijs op, waartoe vrouwen eerder wel toegang hadden. In de lezing te Amsterdam kwam Clanchy naar voren met een niet onbelangrijke herziening van de biografie van Heloïse. Naar zijn idee was ze mogelijk al rond de 30 toen ze Abelard leerde kennen en had ze op dat moment al enige faam als intellectuele vrouw. In de Historia calamitatum doet Abelard het voorkomen dat Heloïse nog maar een jong meisje was op het moment dat hij (zelf waarschijnlijk 37 jaar oud) haar leerde kennen. Petrus Venerabilis schreef in 1143/44 echter aan Heloïse naar aanleiding van de dood van Abelard, dat zij reeds ‘veel ervaring in de letteren had, toen hijzelf nog maar de overgang van jongen naar jongeman maakte.’Ga naar eindnoot7. Hieruit leidt Clanchy af dat Heloïse toch duidelijk ouder moet zijn geweest dan Petrus Venerabilis en dus ook ouder dan Abelard het doet voorkomen. |
|