Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
[Nummer 3]artikel• C.G. van Leeuwen
| |
De bevrijdingssageOntdaan van alle fraaie franje, komt de inhoud van de bevrijdingssage op het volgende neer. In een ver verleden hadden zich in de ruige bergstreken rond het Vierwoudstedenmeer vrijheidslievende en zich onafhankelijk voelende mensen gevestigd, die - levend in vrije dorpsgemeenschappen - het gebied hadden ontgonnen. Enkele rooms-koningen en keizers, onder andere Rudolf van Habsburg, hadden door het verlenen van rijksvrijheid de verlangens van de bergbewoners gehonoreerd. Maar na de dood van Rudolf van Habsburg in 1291 werd de situatie voor de mensen uit Uri, Schwyz en Unterwalden, de huidige kantons rondom het Vierwoudstedenmeer, steeds ongunstiger. Rudolfs zoon Albrecht had zelf een ongebreidelde zucht naar macht en bezit en de voogden in die bergstreken die namens hem optraden, waren zeer verwerpelijke lieden. Ze legden veel te zware lasten op, bestalen de inwoners ten eigen bate, beledigden de vrije mannen en vielen eerbare vrouwen lastig. Dat alles prikkelde tot verzet. Overleg tussen de leiders van de dorpsgemeenschappen leidde tot de Rütlischwur. Op een nacht in november van het jaar 1307 legden 33 leiders op de Rütliweide de eed af om in hechte onderlinge samenwerking - zo mogelijk zonder bloedvergieten - een einde te maken aan de wantoestanden. Tot die leiders behoorde ook een zekere Wilhelm Tell, een bekende boogschutter uit het dorpje Bürglen. | |
[pagina 131]
| |
Kort daarna raakte Tell in conflict met Geßler, de Habsburgse voogd over Uri. Tell werd gedwongen een appel van het hoofd van zijn zoontje te schieten. Daarna werd hij over het meer weggevoerd maar een plotseling opgestoken storm hielp hem aan land te komen. Te voet ging hij toen verder in de richting van Küssnacht. Vanuit een hinderlaag schoot hij in de ‘hohle Gasse’ Geßler dood. Dat was het sein voor een algemene opstand op nieuwjaarsdag 1308, waarvan het resultaat was dat de representanten van de Habsburgers uit hun burchten verdreven werden; een gebeurtenis die in de geschiedenis bekend staat als de Burgenbruch. | |
BronnenAlleen al het feit dat hier sprake is van een bevrijdingssage, doet vermoeden dat er met het waarheidsgehalte van het relaas iets aan de hand is. In zulke gevallen dringt zich de vraag naar de bronnen als het ware vanzelf op. Om daarop een antwoord te kunnen geven, is het nuttig de gebruikelijke tweedeling in diplomatische en verhalende bronnen te hanteren en met de eerste categorie te beginnen. Voor Uri, Schwyz en Unterwalden zijn er met betrekking tot het einde van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw tamelijk veel bronnen bewaard gebleven. Desondanks heeft men noch voor de Rütlischwur (1307) noch voor de Burgenbruch (1308) in het bronnenmateriaal aanwijzingen kunnen vinden. In de bevrijdingssage worden relatief veel figuren met naam en toenaam vermeld maar niettemin komt men in het gehele bronnenbestand voor die periode geen enkele vermelding van deze personen tegen. Dat is op zijn minst een wat merkwaardige situatie, want het is toch bijna niet aan te nemen dat, wanneer Geßler werkelijk de Habsburgse voogd over Uri was geweest, hij geen enkel spoor in de toch rijkelijk voorziene archieven zou hebben achtergelaten. Voor alle duidelijkheid, ook voor het bestaan van Tell is er in de diplomatische bronnen geen aanwijzing te vinden. Wat men - overigens pas voor het eerst in de achttiende eeuw - wel in de archieven terugvond, is de Bundesbrief van 1 augustus 1291. Daarin verklaarden de lokale leiders van Uri, Schwyz en Unterwalden, dat zij het gezag van hun heer - de rooms-koning - als wettig erkenden en dat zij beloofden elkaar in deze moeilijke tijden bij te staan bij het handhaven van vrede, recht en orde. Schenders daarvan zouden zij aan elkaar uitleveren en streng straffen. Tevens spraken zij af geen vreemdelingen als voogden te accepteren maar... over het optreden van buiten hun boekje gaande voogden wordt met geen woord gerept. De inhoud van deze brief lijkt op het eerste gezicht eenvoudig en men is dan ook op den duur 1 augustus 1291 als de geboortedatum van de Confoederatio Helvetica gaan vieren. De historici zijn het document echter na de herontdekking al naar gelang van hun politieke idealen gaan interpreteren als een uiting van onafhankelijkheid ten opzichte van vreemde overheersers (vooral de Habsburgers), van liefde voor orde en recht of van een liberale en vooral democratische gezindheid van de bergbewoners. Met betrekking tot de verhalende bronnen vormen de lotgevallen van Tell een apart hoofdstuk van de bevrijdingssage. In het relaas over de boogschutter | |
[pagina 132]
| |
komen elementen voor zoals het appelschot, die we sedert de Gesta Danorum van Saxo Grammaticus (rond 1200) wel vaker in de Noordeuropese literatuur aantreffen. Dat geldt uiteraard niet voor de naam van de boogschutter. Dat is iedere keer een andere. Ons ontbreekt hier de ruimte om verder op dit aspect in te gaan. Daarom concentreren wij ons nu op de vraag of de verhalende bronnen gegevens voor de bevrijdingssage opgeleverd hebben. De oudste bron die in dit verband genoemd moet worden, is de uit 1420 daterende Berner-Chronik van Conrad Justinger.Ga naar eindnoot2. De auteur is stadsschrijver van Bern en heeft derhalve vooral aandacht voor de geschiedenis van die stad. Maar min of meer terloops maakt hij melding van conflicten tussen enerzijds de bewoners van Uri, Schwyz en Unterwalden en anderzijds de Habsburgers en hun ambtenaren. Deze laatsten probeerden ten koste van de vrijheid en de rechten van de bewoners de macht en de bezittingen van de Habsburgers uit te breiden. Voorts pleegden de voogden morele wandaden tegen de vrome lieden en misdroegen zij zich vooral tegenover de vrouwen. Nadere bijzonderheden worden niet vermeld, zodat hier van niet meer dan een kleine bijdrage aan de bevrijdingssage gesproken kan worden. Omstreeks 1470 verzamelde Hans Schriber, een hoge bestuursfunctionaris in Unterwalden, een aantal documenten die betrekking hadden op het ontstaan van de Confoederatio Helvetica: het samenwerkingsverband van een aantal streken en steden in het huidige Zwitserland. Die verzameling heeft ooit een witte varkensleren omslag gekregen. Zij werd pas in 1854 in het archief van Sarnen opgemerkt en wordt sindsdien als das Weiße Buch von Sarnen aangeduid.Ga naar eindnoot3. Onder de daarin opgenomen stukken bevindt zich een kroniekje waarin de geschiedenis van de drie oudste leden van de Confoederatio of het Eedgenootschap wordt verhaald. Daarin komt voor het eerst de gehele bevrijdingssage voor, weliswaar nog zonder veel details maar wel met de vermelding van allerlei persoonsnamen, ook die van Wilhelm Tell. Er moet echter rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat het kroniekje in 1470 al enige tijd bestond. De jongste daarin vermelde gebeurtenis had in 1426 plaats gevonden en derhalve kan het origineel al omstreeks 1430 ontstaan zijn. Dat is dan nog altijd ruim 120 jaar nadat de Rütlischwur en de Burgenbruch zouden hebben plaats gevonden. Voorts moet worden opgemerkt dat de bevrijdingssage kort na 1430 niet in andere geschriften is opgenomen. Dat gebeurt pas in de jaren zeventig van die eeuw. In 1477 ontstond, waarschijnlijk in de omgeving van Luzern, het lied Von der Eydgnoschaft so wil ich heben an.Ga naar eindnoot4. De eerste negen strofen daarvan zijn geheel aan het optreden van Wilhelm Tell gewijd en worden daarom wel eens apart aangeduid als het alte Tellenlied. Daarin wordt met veel nadruk het heroïsch karakter, de vrijheidszin en de vaderlandsliefde van de kruisboogschutter naar voren gebracht. In 1482 laat Melchior Ruß in Luzern zijn Eidgenössische Chronik het licht zien waarin opnieuw elementen uit de bevrijdingssage voorkomen.Ga naar eindnoot5. Maar het valt op dat Ruß in zijn verhaal over Tell op enkele punten notoir afwijkt van het gangbare beeld. Zo wordt Geßler niet door Tell doodgeschoten in de ‘hohle Gasse’, maar op het schip tijdens de storm. In 1506 werd door Petermann Etterlin de Kronica von der loblichen Eydtgnoschaft gepubliceerd.Ga naar eindnoot6. Het werk verscheen in druk waardoor het uiteraard ook | |
[pagina 133]
| |
1. Tell-hymne. Een van de talrijke volksliederen waarvan de inhoud aan de bevrijdingssage is ontleend. Vaak zijn deze liederen zeer lange tijd gezongen. Het bijzondere van de hier afgedrukte hymne is dat de melodie zeer sterk doet denken aan het Wilhelmus. Uit: Der Schweizer Musikant Lieder für die Schule, für die Familie und für Gesellschaftskreise, Bd. II (Zürich/Leipzig 1933).
meer bekendheid kon krijgen. Dat geldt dus ook voor het daarin geschetste beeld van Tell en van het ontstaan van het Eedgenootschap waarin alle bekende elementen waren opgenomen. Gelet op het tijdstip is het echter de vraag of hier nog van ‘bron’ gesproken mag worden. Dat kan zeker niet meer ten aanzien van de vele in de inleiding al genoemde liederen en openluchtspelen, die in de zestiende en zeventiende eeuw zijn ontstaan. We moeten concluderen dat er voor de bevrijdingssage maar weinig bronnenmateriaal aanwezig is en tegen dat weinige kan dan nog als bezwaar worden ingebracht dat er een grote tijdsruimte ligt tussen het moment van de beschreven gebeurtenissen en de tijd waarin die bronnen zijn ontstaan. | |
Pro en contraHeeft deze stand van zaken niet tot gevolg gehad dat de Zwitsers ernstig zijn gaan twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verhalen over het ontstaan van het Eedgenootschap en over het optreden van Wilhelm Tell? Die vraag kan maar ten dele met ‘ja’ beantwoord worden. In 1760 publiceerde Gottlieb Emanuel Haller anoniem een brochure waarin hij het verhaal over Tell met verwijzing naar Saxo Grammaticus als een ‘Deens sprookje’ kwalificeerde. In Uri - de geboortestreek van Wilhelm - was men zo ontsteld over het geschrift dat de autoriteiten een fors bedrag uitloofden voor degene, die kon vertellen wie de auteur | |
[pagina 134]
| |
was geweest. De beul moest alle nog voorradige exemplaren op de markt in Altdorf verbranden. Toen Haller twaalf jaar later een hoge bestuursfunctie bekleedde, verkondigde hij dat de geschiedenis van Tell ‘...lauterste historisch erwiesene Wahrheit war...’. Daarmee leek voorlopig een einde aan de kritische geluiden gekomen te zijn. Johannes von Müller bepaalde na 1786 met zijn moraliserende vertellingen voorlopig de heersende opvattingen. Maar in 1845 verscheen het eerste deel van de opzienbarende en ergernis wekkende studies van Joseph Eutych Kopp.Ga naar eindnoot7. Deze geleerde onderschreef de toen moderne opvatting dat een geschiedverhaal gebaseerd dient te zijn op documenten waarvan het waarheidsgehalte volgens bepaalde procedures getoetst moet zijn. Kopp vond in de archieven oorkonden voor de beginfase van het Eedgenootschap, die de toets der kritiek konden doorstaan, maar deze bronnen leverden niet het vertrouwde verhaal op. Tell viel geheel uit de boot, de Rütlischwur werd geschrapt en weliswaar bleven de conflicten tussen de bewoners van de Woudsteden en de Habsburgers gehandhaafd, maar de laatstgenoemden werden positiever beoordeeld dan gebruikelijk was. Het werk van Kopp heeft in wetenschappelijke kringen een ommekeer teweeggebracht. In de handboeken over de Zwitserse geschiedenis verdween geleidelijk aan de bevrijdingssage, en met name Tell, steeds verder naar de achtergrond. De voorstelling dat de Confoederatio Helvetica is ontstaan in de strijd tussen vreemde (vooral Habsburgse) overheersers en vrijheidslievende en ‘democratisch’ gezinde Eedgenoten bleef evenwel vooralsnog gehandhaafd. De Zwitserse burgerij was over het geschrijf van Kopp zeer ontstemd. Er zat een luchtje aan, vond men. Nog in 1965 werd in een radio-uitzending serieus beweerd dat Kopp van het Oostenrijkse keizershuis steekpenningen had ontvangen. Toen in 1858 een Zwitser de Rütliweide kocht om daar voor het ontluikend toerisme een hotel te bouwen, stak er over deze ontwijding van heilige grond een storm van protesten op. Een actie onder de schooljeugd bracht voldoende geld op om de Rütli uit de handen van de zakenman te redden. Voor de Zwitserse bevolking stond het als een paal boven water: Tell is een mens van vlees en bloed geweest. Wel werd hij zo langzamerhand voor allerlei karretjes gespannen. Hij werd schutspatroon voor de boeren, lichtend voorbeeld voor de liberalen en strijder voor het socialisme. Katholieken schonken hem een kapelletje waarheen jaarlijks bedevaartstochten georganiseerd werden. Een sympathiek voorbeeld van dit verschijnsel leverde de hoogleraar Karl Meyer toen hij tijdens de Tweede Wereldoorlog de strijd van de bergbewoners tegen de Habsburgers en het optreden van Tell in herinnering riep om zijn landgenoten te mobiliseren tegen de gevaren van nazi-Duitsland. De kroniekschrijvers hadden de verhalen over het ontstaan van het Eedgenootschap misschien wel wat opgepoetst maar de kern ervan berustte op waarheid.Ga naar eindnoot8. Vooral door toedoen van Meyer werden ook in historisch geschoolde kringen de hoofdlijnen van de bevrijdingssage tijdelijk weer als werkelijk gebeurd aanvaard. Maar het was van korte duur en in het jongste handboek over de Zwitserse geschiedenis (1982) wordt definitief met Tell, de Rütlischwur en de Burgenbruch afgerekend.Ga naar eindnoot9. Maar ook hier worden de strijd met de Habsburgers en de liefde van de voorouders voor onafhankelijkheid en ‘democratisch’ bestel niet ontkend. Desondanks toont in de Tagesanzeiger van 11 januari 1983 - een bekend Zwitsers dagblad - | |
[pagina 135]
| |
2. Willem Tell en zijn zoon. De karikaturist Peter Hürzeler heeft de trend om Wilhelm Tell als voorvechter voor allerlei opvattingen en bewegingen af te tekenen opzettelijk tot in het belachelijke doorgetrokken. Dat heeft een aantal kostelijke spotprenten opgeleverd, waarvan hier een specimen. Uit: Willi von Peter Hürzelen (Schweizer Illustrierte; Zofingen 1982).
een recensent zich zeer ontstemd over de motivering van die opvattingen. Het kan wel zijn dat sommige verhalen teruggaan op oude Scandinavische sagen, maar dat sluit de concrete gebeurtenis van een appelschot niet uit! Het ontbreken van schriftelijke documenten - voor Tell en de Rütlischwur - bewijst niet dat een lange mondelinge traditie beslist onwaar moet zijn. De sagen over Troje zijn toch ook honderden jaren mondeling doorgegeven voordat ze door archeologen bevestigd werden! | |
Waarom zo ontstemd?Naar onze mening vertolkt de recensent de gevoelens van veel Zwitsers, die moeite hebben met de huidige opvattingen over het ontstaan van het Eedgenootschap, vooral als het gaat om de ontkenning van Wilhelm Tell. Hoe komt het dat Zwitsers geschokt zijn, wanneer zij horen dat Tell geen appelschot gelost heeft, terwijl Nederlanders - om een voorbeeld te noemen - niet geraakt worden door de ontkenning van de sprong van Jan van Schaffelaar? Voor de beantwoording van deze vraag gaan we te rade bij het boek Mythos Schweiz van Ulrich Im Hof.Ga naar eindnoot10. Daarin beschrijft de auteur hoe in de afgelopen zeven eeuwen de Zwitsers zichzelf gezien hebben en wat zij als hun identiteit ervaren hebben. Uiteraard zijn er in de loop van de tijd verschuivingen in het beeld opgetreden maar enkele elementen trotseerden de eeuwen. Zo heeft men steeds de wens naar onafhan- | |
[pagina 136]
| |
3. ‘Von wilhelm Tellen dem frommen landtman’, houtsnede uit de kroniek van Petermann Etterlin (1507). Het verhaal van het appelschot heeft in de loop der tijden veel beeldende kunstenaars geïnspireerd tot het vastleggen van de scene. Meestal wordt Tell als een baardige, oudere figuur voorgesteld, maar in deze kroniek heeft de boogschutter nog een jeugdige gestalte. Zou dat moeten verwijzen naar een onstuimige, revolutionaire inslag van de man? Uit: Nos ancêtres les Waldstaetten, 44.
kelijkheid ten opzichte van vreemde heersers, het koesteren van persoonlijke vrijheid en het streven naar een egalitair bestel binnen kleine, zelfstandig opererende politieke verbanden als specifiek Zwitserse verlangens gezien. Te midden van een wereld waarin monarchen de zaken naar hun hand zetten, garandeerde het Eedgenootschap met zijn republikeins staatsbestel de ingezetenen vrijheid, zelfstandigheid en invloed op de besluitvorming. Hoe die idealen ingevuld werden, varieerde per tijdvak. Of de werkelijkheid overeenkwam met het gekoesterde beeld, deed niet veel ter zake. Van het hier geschetste beeld van de specifiek Zwitserse identiteit was Wilhelm Tell het symbool bij uitstek. Met deze gedachten zijn veel Zwitsers vanaf de schoolbanken vertrouwd. Nu horen ze dat Tell nooit bestaan heeft; hoe is het dan met de mooie idealen gesteld waarvoor Tell en het hele voorgeslacht pal gestaan zou hebben? Vooralsnog bleef die vraag onbeantwoord en eigenlijk wilden zij ook niets over nieuwe opvattingen daaromtrent horen. Illustratief in dit opzicht is het optreden van de wat extreme volksvertegenwoordiger in de Nationalrat, Christophe Blocher. Deze politicus weet precies met welke argumenten hij kiezers voor zijn standpunten kan winnen. Daarom laat hij Tell optreden als een fervent tegenstander te- | |
[pagina 137]
| |
gen de aansluiting bij de Europese Gemeenschap.Ga naar eindnoot11. Dat heeft effect! In maart 1994 werd in het Historisch Museum van Lausanne een expositie geopend over de mythen en de geschiedenis in de dertiende eeuw van de mensen rondom het Vierwoudstedenmeer. De tentoonstelling is gebaseerd op de resultaten van de laatste onderzoekingen en studies.Ga naar eindnoot12. De gevolgen daarvan waren echter niet voorzien: boze telefoongesprekken en brieven vol van verontwaardiging en bedreiging, tot aan de dood toe. Hoe is dat mogelijk bij de anders zo ordelievende Zwitsers? Met deze tentoonstelling wordt duidelijk gemaakt dat de gehele bevrijdingssage op verkeerde voorstellingen berust en dat ook 1291 niet het geboortejaar van het Eedgenootschap is. De gebeurtenissen rond dat jaar worden in een geheel andere context geplaatst dan tot nu toe het geval was. De Habsburgers, die in Oostenrijk veel goederen en rechten tot hun huismacht konden rekenen en die in de bevrijdingssage afgeschilderd werden als de grote bedreigers van de zelfstandigheid der Eedgenoten, hadden in hun kwaliteit van rooms-koning de handhaving van het rijksgezag in de Zwitserse bergstreken verwaarloosd. Zo lieten zij zich weinig aan de handhaving van het recht gelegen liggen, waardoor de samenleving rond het Vierwoudstedenmeer gekenmerkt werd door chaos en gewelddadigheid.Ga naar eindnoot13. Brandstichting, diefstal, veeroof en doodslag waren aan de orde van de dag. Hoe was dat gekomen? Heel lang zijn grote delen van Centraal Zwitserland bijna ontoegankelijk en zeer dun bevolkt geweest. Het grootste deel van de grond was onontgonnen. Nu berustte van oudsher het eigendom van en het gezag over dergelijke gronden bij de koning. Naarmate die streken meer geïsoleerd en verder afgelegen waren, was de interesse erin geringer. Het kostte weinig pijn de rechten op delen van de woeste gronden over te dragen aan regionale potentaten, die op hun beurt weer percelen aan derden schonken zonder de grenzen ervan goed af te bakenen. Dat was aanvankelijk geen ramp, de grond was toch ‘waardeloos’. Maar dat werd anders toen aan het einde van de elfde eeuw de ontginning en de kolonisatie van de afgelegen dalen en berghellingen goed op gang kwam. Als gevolg daarvan kregen de kolonisatoren gebruiksrechten op de gronden. Ieder wilde zijn graantje van de nieuwe akkers meepikken, wat tot eindeloze conflicten leidde. Daarbij namen kloosters, lokale edellieden, rijke en minder welgestelde boeren individueel of in groepsverband zelf het recht in handen. De onenigheden groeiden uit tot vetes; hele familiegroepen raakten erbij betrokken maar de bij vetes gebruikelijke regels voor conflictbeheersing werden genegeerd. De ruzies en gewelddadigheden bleven dan ook vaak niet tot het eigen dal of landstreek beperkt en hadden soms nog ver van de onrusthaard hun repercussies. Om aan deze wantoestanden een eind te maken, hadden gedurende de dertiende eeuw in verschillende dalen de bewoners zich tot communes - dalgemeenschappen - aaneengesloten. Soms gingen die overeenkomsten aan met andere gemeenschappen om gezamenlijk de rustverstoorders te dwingen hun conflicten door rechtspraak namens de gemeenschap te laten oplossen.Ga naar eindnoot14. Van een dergelijke overeenkomst is de Bundesbrief van 1291 de schriftelijke neerslag. Het enige nieuwe daaraan is het aantal participanten: alle communes in Uri, Schwyz en Unterwalden. Er zit in het document geen enkel uniek of opstandig element, het is niets meer dan één overeenkomst uit de rij van afspra- | |
[pagina 138]
| |
ken, die voor en na 1291 gemaakt zijn om het wetteloos optreden van autochtonen te beteugelen en rust en orde in hun gebied te brengen. Dat is een langdurig proces in de dertiende en veertiende eeuw geweest waarbij men aan het jaar 1291 geen bijzondere betekenis moet hechten.Ga naar eindnoot15. In het voorafgaande is enkele malen over ‘democratisch’ bestel gesproken. Het blijkt dat daarvan in de dalgemeenschappen weinig sprake is. Weliswaar omvatte de commune de gehele bevolking maar de toon werd aangegeven door enkele rijke, soms adellijke, dominante families. De anderen hadden te volgen; dat deden zij ook omdat het beteugelen van de gewelddadigheid ook in hun voordeel was. Het is echter onjuist de commune als een uiting van democratische of egalitaire gevoelens te beschouwen. Democratie en gelijkheid waren ver te zoeken; hoe hoger men op de berg woonde, hoe lager de status.Ga naar eindnoot16. Toen tegen het midden van de veertiende eeuw de communes hun oorspronkelijke doel - het uitbannen van geweld en het vestigen van rechtszekerheid - bereikt hadden, voerden de leden van het Eedgenootschap vaak een expansionistische politiek. Zowel individuele leden als de Confederatie in haar geheel trachtten hun territoir en invloedssfeer uit te breiden, vaak ten koste van de Habsburgers. Pas toen begonnen de conflicten met leden van dat geslacht en dat zou tot ver in de vijftiende eeuw doorgaan.Ga naar eindnoot17. | |
CrisisMen zal als Zwitser op school maar geleerd hebben dat de grondleggers van de Confoederatio Helvetica, door schouder aan schouder te strijden tegen de onderdrukkende Habsburgers, de onafhankelijkheid en de vrijheid van de Eedgenoten hebben weten te handhaven. Men zal maar opgegroeid zijn met de gedachte dat die stichters en alle latere generaties bereid waren hun leven op het spel te zetten om recht en orde te handhaven en om de gelijkheid van allen bij het bepalen van het beleid te verdedigen. Dan komen historici vertellen dat de Habsburgers geen bedreiging vormden maar dat daarentegen veel voorvaders het geweld niet schuwden als zij dat ten eigen bate konden aanwenden en dat er van gelijkwaardigheid of invloed van allen op het beleid geen sprake was. Zo'n boodschap moet wel verwarring scheppen, het vertrouwde beeld van de eigen oorsprong wordt immers aangetast. Sommigen worden dan boos en laten zich verleiden tot het schrijven van dreigbrieven; anderen blijven krampachtig vasthouden aan de oude verhalen en willen van geen nieuwe inzichten horen. Bij veel Zwitsers hebben de nieuwe visies onzekerheid omtrent hun identiteit opgewekt. Er was al zo weinig dat de Zwitsers tot één volk samenbond en daarvan valt nu nog een essentieel element weg: enkele belangrijke politieke waarden waarvan men dacht dat die de Zwitsers binnen één staatsbestel gebracht hadden en dat die van oudsher karakteristiek voor het Zwitserse volk waren.Ga naar eindnoot18. Als die nu wegvallen, wat bindt dan nog samen? |
|